Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–Emma aan hare tante.Hoe aangenaam was mij de inhoud uws briefs, waarin het verlangen, van mij weder te zien, zoo levendig spreekt. De opvoeding, welke ik van u ontving, en de | |
[pagina 28]
| |
beginselen, die gij mij inprenttet, zullen mij steeds heilig blijven, en beletten, dat tegenstrijdige gevoelens bij mij geenen wortel schieten. Ik heb Mevrouw zonhof te kennen gegeven, dat ik heden over acht dagen voornemens ben te vertrekken; en, hoewel zij begeerde, dat ik twee dagen later gebruik van het rijtuig zoude maken, hetwelk hare vrienden van de stad zal afhalen, wilde ik liever op den door u bepaalden dag tot u komen. Ik word dan toch met de calèche aan de schuit gebragt, en hoop mijne dierbare tante dien avond in gezondheid te omhelzen. Na ons eenigzins koel onderhoud wegens mijne reis, heeft Mevrouw zonhof weder haren gewonen hartelijken toon omtrent mij hernomen, en zij schijnt onze vriendschap naauwer te willen aanknoopen. Dit is onwederspreekbaar, dat men in haar bijzijn niet misnoegd op haar kan blijven; maar, indien haar aanblik niet zoo hartelijk, haar toon niet zoo bevallig, en hare woorden niet zoo wel gekozen waren, dan zoude ik dikwijls geneigd zijn, mij tegen hare begrippen aan te kanten. De koele wijze, waarop Mevrouw zonhof elk voorwerp harer sekse behandelt, is zonderling, maar, ik moet bekennen, dat ik hierin hare onderscheiding geniet. De koelheid, waarmede deze begaafde vrouw door alle dames wordt bejegend, valt mede in het oog, terwijl de schitterende leefwijze, waaraan zij steeds gehecht is, haar overal met onderscheiding moest doen begroeten. | |
[pagina 29]
| |
Hoewel zij mij nog dezelfde oplettendheid bewijst, en onuitputtelijk blijft om mij afwisselende vermaken te verschaffen, zoo gevoel ik mij nogtans niet geschikt, op den duur haar levendig gesprek te beantwoorden; en, afwisseling schijnt voor Mevrouw eene behoefte te zijn. Dezen morgen zeide Mevrouw: ‘ik hoop, lieve emma! u den volgenden winter meermalen in de gezelschappen te ontmoeten! Ik weet niet, waartoe dat opsluiten van jonge meisjes dient? Het is ten minste geen middel om fortuin te maken. Ik had mijn vijftiende jaar nog niet bereikt, toen mijn vader mij in de groote wereld bragt. Op mijn zeventiende jaar huwde ik, en nog geen vier en twintig jaren zijnde, ontving ik mijne vrijheid terug. De huwelijksketen werd verbroken, door den dood van mijnen echtgenoot. Zijn zwak ligchaamsgestel in aanmerking nemende, kon ik hem niet beklagen. Hetzelve was voor hem eene bron van lijden, en beroofde hem van alle levensgenot. Nog eens bezocht hij met mij de baden; maar, zijne laatste ziekte belette hem met mij eene reis naar Parijs te doen. Ik bleef na zijnen dood in het bezit van zijn aanzienlijk vermogen, waardoor ik de genoegens van het leven kan smaken. Menig jonge schoonheid, opgesloten door al te strenge ouders, verwelkt, dewijl zij vreezen, hunne dochter te vroeg te zullen verliezen. Het lot van vele meisjes, in den bloei der jeugd, bepaalt zich dikwijls tot het eentoonig werk eener huishoud- | |
[pagina 30]
| |
ster of zieken-oppasster van het gezin. Wij vrouwen zijn als de bloemen; wij prijken, om door den bewonderenden voorbijganger te worden geplukt. “Een meisje moet al vroeg in de wereld,” riep mijne Fransche gouvernante, “opdat men het in de eenzaamheid niet vergete.” - Gij ziet het voorbeeld aan mij, emma! In de lente des levens is het de ware tijd, om onze schitterende voorregten te doen gelden, en fortuin te maken; want zonder fortuin, is het huwelijk eene aaneenschakeling van ellende. Vergeet dit niet, beminnelijk meisje! gij die vrij romanesk zijt, herinner u mijne woorden bij elken aanbidder, die u nadert en u bezweert, dat de liefdesketen een rozeband is. - Tegenspoed, soberheid, verjaagt de liefde, en de ijzeren boei, waarmede mijnheer uw echtgenoot u ketent, is alleen datgene, wat u van uwe verbindtenis overig blijft. In mijne veeljarige vrijheid had ik nimmer lust, mijne onafhankelijkheid op te offeren.’ Ik. Mijne geringe ondervinding veroorlooft niet, uwe gevoelens tegen te spreken; maar, door voorbeelden overtuigd, denk ik in dit opzigt verschillend met u, of liever, mijne opvoeding was geheel anders. Mevrouw zonhof. Ei, lieve dweepster! gij gelooft dan dat liefde alleen voldoende is tot het geluk? - geloof mij, emma! gij moet nimmer uwe vrijheid opofferen, indien de rijkdom van uwen | |
[pagina 31]
| |
aanstaande u niet schadeloos stelt, omdat gij als zijne dienaresse de bevelen van uwen gebieder moet opvolgen. Ik. Mevrouw! ik zoude kunnen vragen: heeft u de echtenstaat zoo ongunstig daarover doen oordeelen? Mevrouw zonhof. Mijn man beminde mij hevig; hij kon mij niets weigeren, en evenwel moest de herinnering, dat een rijk echtgenoot veel geluks schenkt, mij dikwijls troosten voor het verlies mijner vrijheid. Ik. Aldus kunnen wij zonder rijkdom geen geluk smaken. Duizende menschen zijn dus te beklagen, die, ondanks hunne zorg en vlijt, met hun gezin het sober stuk broods moeten eten; en echter zijn deze gelukkig .... maar laat ons hiervan afstappen, en wederzijds onze gevoelens behouden; want de beste wapenen doen in zwakke handen toch den strijd verliezen. Uwe ondervinding, mijne onervarenheid in de wereld, zijn even tegenstrijdig als onze neigingen en de wijze om in dezelve te leven. Mevrouw zonhof. Gij behoort juist bij onzen Predikant en zijn vrouwtje; maar weldra zal het eentoonige van elkander dagelijks te zien, donkere wolken over den huwelijkshemel verspreiden. Dit gesprek, waarde tante! overtuigde mij te zeer, hoeveel de gevoelens van Mevrouw zonhof met de uwen verschillen, zonder dat ik hare godsdienstige begrippen hierbij in aanmerking wil nemen. Zij | |
[pagina 32]
| |
kan dus nooit mijne vertrouwde vriendin worden, waartoe immers overeenstemming van gevoelens en smaak eene behoefte is. Ook zelfs dan, wanneer Mevrouw zonhof hare begrippen tegen mannen beweert, draaft zij steeds door, en viert hare scherts den vrijen teugel. In plaats van tegengesproken te worden, is zij gestadig gewoon aan den wierook der vleijerij. Hoe veel waarde stelt deze vrouw in het bezit van tijdelijke goederen! Dikwijls ben ik op het punt haar te vragen: ‘waart gij wel ooit gelukkig? en zijt gij dit thans, in dezen oogenblik?’ Ik zal dezen brief eindigen. Het rijtuig wacht mij om een toertje voor het middagmaal te maken. Uwe emma is hier in een bekoorlijk oord, omringd van alle schoonheden, die natuur en kunst kunnen schenken; in een huis, waarin pracht en smaak wedijveren en het oog streelen: maar, de hartelijke vertrouwelijke uitboezeming van elkanders aandoeningen en gewaarwordingen, vind ik hier niet. Ik zal nogtans dat ongeveinsd genot weder smaken in den kring en aan het liefderijk hart mijner tante, naar welker huisselijken omgang zeer verlangd wordt door
Uwe
emma. |
|