Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–
[pagina 34]
| |
Arnold Vlierbosch aan Willem Richters.Digtbosch, Junij.
Om door het vermogen, hetwelk Mevrouw zonhof nog op mij heeft, uwe partijdigheid jegens haar des te beter te bestrijden, wachtte ik om u te antwoorden, tot dat ik mij alhier bevond; want, welk misnoegen tegen haar opgevat, wordt in haar bijzijn niet vergeten! Wat zal ik echter aanvoeren, om u tegen te spreken, willem! Uwe denkbeelden van overeenstemming in liefde, van getrouwheid en opofferingen, zijn niet geschikt voor eenen wereldling van mijnen ouderdom; ik gewende mij reeds aan gekunsteld schoon, aan vernis en blanketsel, eer ik de bekoorlijkheid der schoone, onbesmette natuur kende. Nog geen achttien jaren oud zijnde, vereenigde zich alles in mijne betrekkingen, zoodat ik met lieden van geveinsde karakters in aanraking kwam. Ik leerde reeds van der jeugd aan het vrouwelijk karakter wantrouwen, en geloofde weinig aan de deugd der schoone sekse. Schoonheid alleen vond in mij een' vurigen aanbidder. Ik leerde Mevrouw zonhof kennen. Deze was toen in den bloei van schoonheid en jeugd. Nog geene zeventien jaren oud, had zij hare hand aan eenen echtgenoot geschonken, die door hare schoonheid getroffen, blind voor hare ge- | |
[pagina 35]
| |
breken en afdwalingen was. Het zoo levendige meisje beminde zonhof niet, doch koos hem, om door zijnen rijkdom zich voor het wegschenken harer vrijheid schadeloos te stellen. Eene Fransche gouvernante had haar geleerd, dat rijkdom alle levensgenot schenkt aan haar, die de kunst verstaat van behagen. Ongetwijfeld berouwde het den armen zonhof, in het bezit zijner bekoorlijke jonge vrouw, op zijn geluk te hebben gehoopt. Zij maakte hem niet gelukkig; en de verzekering, dat ook zij dit niet was, werd de gevaarlijke wenk, die vele jonge lieden meenden te verstaan; en ook ik werd in gunst aangenomen. Geloof mij, willem! niets is verleidelijker voor jongelingen dan de wenk eener bevallige vrouw, dat zij niet gelukkig is. Mededoogen met eene schoone te hebben, maakt ons in ons eigen oog niet misdadig. Aldus strandde ik ook op die gevaarlijke klip. Hetgeen bij anderen harer sekse door de magt der jaren verdwijnt, wordt bij Mevrouw zonhof vervangen door haar vrolijk vernuft en geoefenden geest. Als hare oogen niet meer zoo flonkeren, haar blik die zachte uitdrukking verliest, haar tred niet meer zoo vlug, haar gang niet zoo zwevend meer is, dan nog zal haar onderhoud elken man schadeloos stellen voor de hulde, die hij deze vrouw bewijst. ‘Maar,’ vraagt gij mij, willem! ‘is Mevrouw zonhof achtingwaardig? Konde hij, die zijn heil in eene bestendige verbintenis zoekt, ongestraft haar nade- | |
[pagina 36]
| |
ren? is zij geschikt om als vriendin de raadgeefster van jonge menschen te zijn?’ dan zegt ik, neen! - Zonhof overleed, nog zeer jong zijnde. Zijn voorbeeld is nuttig voor hen, welke gelooven, dat eene vrouw, die in schoonheid hare gezellinnen overtreft, wier geest gevormd, maar wier hart verwaarloosd is, eene getrouwe echtgenoote kan zijn, vooral als rijkdom het lokaas is, waarom zij den man hare hand schenkt. De Wijsgeerige werken, die zij na haar huwelijk las, hoewel de gouvernante den lust daartoe haar reeds had ingeboezemd, voltooiden het overige. Mevrouw zonhof werd ligtzinnig uit beginselen van valsche wijsbegeerte; zij geloofde, dat het oordeel der menigte eene vrouw onverschillig moest zijn; en, dat men in de wereld is, om te genieten. Zij is gehaat bij alle dames, welke beweren, dat haar omgang gevaarlijk voor jonge meisjes is. Maar hare ijdelheid doet haar de meeste jonge meisjes ontwijken, omdat zij in den spiegel bevestigd ziet, dat haar levensherfst is gekomen, en dat de natuur geene wonderen doet; - want, wat is alle kunst van het toilet, bij de frischheid eener bloeijende jeugd. De schets, welke ik van Mevrouw zonhof geef, is getrouw aan het origineel. Voorheen konde men van haar zeggen: ‘wanneer men haar niet tot zijn onheil wil leeren kennen, doet men best haar te ontwijken.’ Ik geloof, willem! dat ik u voldoend antwoord, | |
[pagina 37]
| |
door u hare ongunstige zijde te hebben leeren kennen. Maar, wat de oorzaak zij harer bekendschap met de zedige Jufvrouw reisstad, dit blijft mij een raadsel, even als haar spoedig en onverwacht vertrek van hier; en, hoewel Mevrouw zonhof meer werks van deze jonge dame maakte als van andere jonge juffers, zoo wordt thans haar naam niet eens meer genoemd. Vaarwel, willem! hoewel wij in de wijze van ons levenspad te bewandelen, verschillen, kan uw vriend toch nooit wenschen, dat de deugd verleid, of de ondervindinglooze onschuld in gevaarlijke strikken gevoerd worde.
Uw welmeenende Vriend,
arnold. |
|