Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–Emma Reisstad aan Mejufvrouw Edelman.Ik beloofde u, lieve vriendin! te schrijven, zoodra ik in de stad en bij mijne tante teruggekomen zoude zijn; en, daar ik eene hartelijke vriendschap voor u en voor uwen achtingwaardigen echtgenoot heb opgevat, zal ik mijne gedachten hier ter neder zetten, zoo als zij uit mijn hart opwellen. Hoewel ik, na ons gesprek over Mevrouw zonhof, niet geheel vertrouwelijk met haar konde zijn, | |
[pagina 38]
| |
zoo als ik mij in het begin onzer bekendschap vleide, beijverde zij zich echter op nieuws om mijn vertrouwen te winnen. Bij ons afscheid drong zij mij te beloven, dat ik haar den volgenden winter dikwijls zoude komen zien, terwijl zij mij de verzekering schonk, dat zij nimmer eene jonge vriendin zoo hartelijk genegen was geweest. Evenwel was de oorzaak van mijne somberheid, waarin ik Digtbosch verliet, in de verwijdering van die bekoorlijke plek gronds, en niet in het verlaten van derzelver bezitster, gelegen. Ik vond, na eene vrij aangename reis, mijne tante zeer welvarend, en ik kan u niet beschrijven, hoe verheugd die waardige vrouw was, mij terug te zien. Tranen van blijdschap vloeiden uit hare oogen, toen die brave beschermster mijner jeugd, na ruim eene maand afwezigheid, mij weder aan haar hart drukte. ‘Lieve emma!’ riep zij uit, ‘hoe verheug ik mij u weder te zien, met de opgeruimdheid op uw gelaat.’ Ik was innig vergenoegd, waarde vriendin! over de hartelijke belangstelling van eene waardige bloedverwant, welke na den dood mijner ouderen mij overig bleef, en ik zag dat mijne tante mij regt hartelijk beminde. Het streelend gevoel dier overtuiging deed mij denken: ‘Mevrouw zonhof dwaalt, als zij beweert, dat degene gelukkig is, die geene betrekkingen heeft, daar elke betrekking tranen kost.’ ‘Mijn kind!’ riep mijne tante, terwijl zij mij | |
[pagina 39]
| |
oplettend beschouwde, ‘Wat ziet gij er frisch uit. Uwe bleekheid, die mij zoo ongerust maakte, is geheel verdwenen, terwijl de blos der gezondheid weder op uwe wangen is terug gekeerd. Wij hebben waarlijk verpligting aan Mevrouw zonhof.’ Onze brave en getrouwe dienstbode verheugde zich innig, en zeide, dat zij gevreesd had dat ik bij die rijke en vrolijke Mevrouw geheel zoude veranderd en vervreemd zijn, maar dat zij zulks nu beter zag. Onze avondmaaltijd bestond in eene door mij geliefkoosde spijs, en wij hadden zooveel te praten, dat de zorg voor mijne gezondheid mijne tante eindelijk drong, mij te raden naar bed te gaan. Door de vele gesprekken bij het wederzien, en de afwisselende voorwerpen gedurende mijne reis, was mijn geest te werkzaam, en, ik sliep niet spoedig in. Ik gevoelde mij gelukkig door de gedachte: ‘behalve het herstel mijner gezondheid, genoot ik het voorregt, door mijn verblijf op Digtbosch, twee brave, gevoelige menschen tot mijne vrienden te verkrijgen.’ Den volgende morgen was het gesprek bij het ontbijt gezellig en opgeruimd. ‘De vreugde is met u in ons huis teruggekeerd,’ zeide mijne tante, ‘en ik herhaal, dat ik veel verpligting aan Mevrouw zonhof heb. Met den besten wil had ik niet in de mogelijkheid geweest, mijne lieve emma! u op zulk eene gemakkelijke | |
[pagina 40]
| |
wijze gebruik van de heerlijke lentelucht te doen maken; maar de zaak van eene andere zijde beschouwd, dan zoude een langer huisselijke omgang met deze dame mij verontrust hebben. Hetgeen gij mij van haar melddet, is overeenkomstig de getuigenis van lieden, welke haar van naderbij kennen. De grondbeginselen eener zoodanige vrouw zijn op uwe jaren gevaarlijk. De waarschuwing van den edelen Predikant was een wenk voor u, mijn kind!’ Ik. O ja, lieve tante! ik werd, als het ware, tot deze vrienden getrokken, en heb na dien wenk vele onderwerpen tot gesprek vermijd. Ik deelde u alles mede, waarover ik met Mevrouw in gesprek kwam. Tante. Zelfs de goede naam eener jonge jufvrouw, die zedig opgevoed en met goede beginselen toegerust is, zoude kunnen lijden, als men zeggen konde: dit jonge meisje is eene intime vriendin van eene vrouw naar de wereld, die op gevorderde jaren, nog ijdelheid, nog zucht heeft, om de mannen te behagen. Wat moet men van eene vrouw, die koket, geleerd, vernuftig is, die ter loops, de ernstigste en belangrijkste waarheden behandelt, de beoefening der godsdienst verwaarloost, en geene achting bewijst aan hare leeraars; die met het geluk van het stille huisselijke leven schertst, en niet gelukkig of tevreden is, dan in onrust en gewoel; die als een man kan redetwisten, en toch zich door den wierook der vleijerij laat bedwelmen, en | |
[pagina 41]
| |
door dit alles, eene jonge vriendin vergeet, zeg mij, wat moet men van zulk eene vrouw denken? - Mevrouw zonhof verraadt in haar gesprek eenen aanleg tot ligtzinnigheid, die hoogst verachtelijk in eene vrouw, en hoogst gevaarlijk voor een jong meisje is. Ja, lieve nicht! men zoude bij hare voortreffelijke geestvermogens, bij haar uitnemend uiterlijk, willen uitroepen: ‘hoe jammer! dat uwe ziel niet rein, en voor edeler gevoelens vatbaar is; of, dat de natuur bij zoo vele gaven, u het beminnelijkste gelaat schenkt.’ Aldus dacht ook gij, mijne emma! toen de erkentenis u wederhield, Mevrouw zonhof tegen te spreken; maar de vernuftige en behagelijke wijze, waarmede deze dame elk puntig gezegde te passe brengt, konde echter hare woorden gevaarlijk doen worden; ja, gevaarlijker misschien, dan de lezing van zoogenaamde wijsgeerige schriften voor ons vrouwen, dewijl wij die toch niet kunnen verstaan. Daarom verheug ik mij innig, dat ik u weder bij mij heb, zoo tevreden en kalm van gemoed, als ik mij vlei dat gij u gevoelt. Ik. Mijn geheel leven zal ik besteden om zoo veel liefde te beantwoorden, door op de hartelijkste wijze het uwe te veraangenamen. Gij leerdet uwe emma de godsdienst eerbiedigen en de deugd beminnen, om mij van mijne kindschheid aan, de waarde te doen beseffen van een geregeld huisselijk | |
[pagina 42]
| |
leven; de overtuiging, dat daarbij geene verveling het genoegen verbittert, leerde ik van u. Tante. Uw rein hart was van uwe kindschheid aan voor elken goeden indruk vatbaar; nooit hadt gij eenigen aanleg tot ligtzinnigheid. Wij moeten Mevrouw zonhof dus beklagen; en, in weerwil van den overvloed, die haar omringt, is haar lot niet benijdenswaardig. De weelde verkoelt haar hart. Aan de voldoening van alle behoeften gewoon, heeft elk genot minder waarde voor haar. Ach! wanneer droefheid of tegenspoed, eenmaal deze thans zoo vrolijk gestemde vrouw troffen; wanneer eenmaal, door het verlies van rijkdom, het haar onmogelijke werd, als eene gulhartige gastvrouw, hare talrijke bekenden op het prachtigste te ontvangen; wanneer zij zich niet meer omringd zag van alles, wat natuur en kunst kan schenken, of dat haar vernuft, in schitterende kringen niet meer konde uitblinken, o dan. lieve emma! zoude de nu vrolijke Mevrouw zonhof spoedig door teleurstelling worden ter nedergebogen, die levendigheid met den voorspoed haar begeven, en verveling haar leven ondragelijk maken, dewijl zij geene huisselijke rust of tevredenheid kent. Ik. Helaas! met zulk een karakter zoude zij weinig geschikt zijn, den tegenspoed te verduren. Ik herinner mij nog de woorden van Dominé edelman. ‘De godsdienst,’ zeide hij, ‘is in tegenspoed | |
[pagina 43]
| |
onze beste troost. De hoop, die zij ons schenkt, vergoedt de teleurstellingen, welke in dit leven den mensch dagelijks treffen; en, terwijl de wereldling geniet, hoopt de ongelukkige. Let eens opmerkzaam op hen, die geene waarde in de godsdienst stellen; wanneer deze door rampspoed worden getroffen, dan morren zij terstond, en toonen een volslagen ongeduld, zoodra hunne wenschen of plannen niet zoo uitvallen, als zij zich wel voorspeld hadden.’ - Tante. Eene waarheid, mijn kind! die ik meer dan eens zag bevestigd, en die tevens verdient, dat men zich dezelve dagelijks herinnert. Ik hoop den achtingwaardigen edelman, en zijne huisvrouw te leeren kennen. De gesprekken des leeraars waren voor u van groote waarde, terwijl hunne levenswijze overeenkomstig de onze is. Nogtans, lieve emma! moeten wij ons jegens Mevrouw zonhof niet aan ondankbaarheid schuldig maken. Zoodra zij in de stad komt, is het uw pligt, haar te bezoeken. Ja, het smart mij, dat ik eene dame niet kan hoogachten, aan welke ik zoo veel verpligting heb. Laat ons de hoop koesteren, dat deze zonderlinge vrouw, op verderen leeftijd, ernstiger en bestendiger zal worden, zoodat zij onze achting verdient. Minder verstrooid door het najagen der genoegens, waarin de ernstige bejaarde geen vermaak meer schept, zal zij misschien dan, eenen ernstigen blik in de toekomst werpende, de kracht der verhevenste waarheden gevoelen, die ons in | |
[pagina 44]
| |
de laatste uren vol hoop en vertrouwen, op de eeuwigheid doen staren. Vol stille aandoening drukte mijne tante mij de hand, en onze beider tranen vloeiden. ‘Dáár,’ vervolgde zij, het oog hemelwaarts wendende, ‘dáár zult gij uwe ouders wedervinden, wier plaats ik zoo veel mogelijk bij u vervulde.’ Ik omhelsde de brave vrouw, lieve vriendin! Hare gevoelens in dezen brief uitgedrukt, zullen gewis met die van uwen echtgenoot en u overeenstemmen. Een paar bezoeken van vriendinnen te mijner verwelkomst, gaven mij een hartelijk genoegen. - Verzeker uwen echtgenoot van mijne hoogachting, en kus voor mij uwe lieve kinderen. Mijne tante voegt haren groet bij den mijnen. Ik noem mij steeds
uwe liefhebbende vriendin,
emma reisstad. |
|