Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–Dezelfde aan dezelfde.Amsterdam, Junij.
geachte vriendin!
Dank voor uwen vriendschappelijken en openhartigen brief, waarmede ik zoo innig verheugd | |
[pagina 45]
| |
was, dat ik denzelven terstond aan mijne tante voorlas. ‘Hoe aangenaam,’ zeide zij, ‘is het mij, dat gij bij die menschen harten vondt, die met het uwe overeenstemmen; en, daarom vergeef ik het u, dat gij onze gesprekken aan hen op het papier overbrengt. Het huisselijk geluk, dat in de pastorij wordt genoten, is een bewijs te meer, dat bij den vrede des gemoeds, het zuiver hart gelukkig is; en dat het onrustig najagen van woelige vermaken, nimmer tevredenheid in de ziel achterlaat. Dit zal,’ vervolgde zij,‘uw vriend, de Predikant, zeker toestemmen.’ Ja, mijne vriendin! in mijne verbeelding verplaats ik mij nog dikwijls in het bekoorlijk oord, waarin ik zoo dikwijls wandelde en reed, en waarin uw verblijf zoo schilderachtig is gelegen. Ik betreur de pracht en den overvloed niet, die mij op Digtbosch omringden, maar het bekoorlijk genoegen, van buiten te mogen leven, de ruimte vergezigten, de heerlijke frischheid der lucht, en het beschouwen van het groene tapijt, waarmede de velden overdekt zijn. - Hoe gaarne wenschte ik dit altoos te mogen zien, vooral, dewijl wij bij eene zuinige leefwijze, in eenen kleine kring verkeerende, bloemen kweeken, groenten en vruchten plukken, wandelen, en des winters de bloemen oppassen konden. Ja, dit zoude voor mij groote genoegens opleveren. | |
[pagina 46]
| |
Ik sprak hierover met mijne tante, doch zij antwoordde mij: ‘Al ware het dat ik op mijne jaren mijne weinige vrienden, zonder leedwezen konde verlaten, blijft er echter hier in de stad meer vooruitzigt voor u over, mijn kind!’ ‘Het buitenleven is goed voor menschen, die onafhankelijk kunnen leven, of aldaar in betrekkingen zijn, zoo als de Predikant edelman, welke aldaar gewis veel goeds, ook buiten den leerstoel, kan stichten.’ ‘Ja, tante!’ antwoordde ik, ‘als gij in de pastorij bij den Predikant edelman waart, zoudt gij voorzeker verlangen, om in die nabuurschap met mij te wonen, terwijl uwe levenskrachten door de lucht zouden worden opgewekt.’ Schrijf mij zoo dikwijls u zulks mogelijk is, lieve vriendin! - Ik heb, volgens pligt, eenen brief van dankbetuiging aan Mevrouw zonhof gezonden, maar geen antwoord, zoo als zij mij beloofde, van haar ontvangen. Het smart mij, dat zij zoo weinig prijs stelt op de bekendschap van uwen echtgenoot, en dat de onachtzame wijze, waarop zij Dominé ontvangt, hem den lust doet vergaan, haar nu en dan te bezoeken. De vriendelijke en indrukwekkende toon, met welken hij zich tot de harten wendt, zoude misschien eindelijk ook op haar hart indruk erlangen; en, hoe wenschelijk ware dit! Herinner uwen edelman eens, dat hij mij be- | |
[pagina 47]
| |
loofde, Mevrouw zonhof nog eens te zullen bezoeken. Vaarwel, waarde vriendin!
Uwe
emma. |
|