Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–
[pagina 54]
| |
Charlotte Edelman aan Emma Reisstad.Hoe wel ik weinig uren overig heb, en mijn jongste kindje hoe langer hoe drokker wordt, wil ik toch, nadat ik hen alle drie heb ter rust gebragt, aan u schrijven. In uwen vriendschappelijken brief, waarde emma! las ik aan mijnen man terstond voor, hetgeen gij mij wegens Mevrouw zonhof schreeft. Dominé antwoordde: ‘Het verwondert mij niet dat zulk een goedhartig meisje, als Jufvrouw reisstad, hartelijk wenscht, dat ik door gesprekken en voorbeeld alles aanwend om eene betere gemoedsneiging in Mevrouw te weeg te brengen. Gij weet, lieve vrouw!’ vervolgde hij, ‘dat ik, door die hoop bezield, tot opdringens toe, mijn bezoek bij die zonderlinge vrouw herhaalde; doch, ik werd telkens zoo vlugtig en koel door haar bejegend, dat ik wanhoopte bij haar ooit eenig nut te stichten, of invloed op haar te verkrijgen.’ Ik moest dit met mijnen man toestemmen. De heer vlierbosch en zijne zuster zijn nog op Digtbosch gelogeerd, en de onrustigste levenswijs vindt aldaar plaats. Des morgens vroegtijdig rijdt Mevrouw vlierbosch te paard, en zij komen des avonds laat terug. Slechts éénmaal, | |
[pagina 55]
| |
na uw vertrek, werden eenige dames uit de nabuurschap genoodigd, doch het meerendeel kwam niet en bragt verontschuldiging hieromtrent in. De vorige week was Mevrouw zeer misnoegd en te leur gesteld. De jongeling, die met den heer vlierbosch eens op Digtbosch een bezoek aflegde, kwam aldaar om vlierbosch te spreken. Deze was uitgereden. Mevrouw noodigde den jongeling ter middagmaaltijd; - maar hij bedankte en keerde terstond terug, ofschoon Mevrouw hare uitnoodiging onderscheidene malen herhaalde. Na zijn vertrek sloot zij zich op in hare kamer tot den tijd van het middagmaal. - Ik moet de pen nederleggen; mijn kleintje ontwaakt. Morgen verder. Welk eene vrouw is Mevrouw zonhof! Dominé had gisteren eene gegronde reden om haar een bezoek te geven. ‘Zoodra ik terug kom, charlotte!’ zeide mijn man, ‘zal ik u verhalen, waarom ik naar Digtbosch ging.’ - Hij wandelde daarheen en vond Mevrouw bezig met thee te drinken. ‘Wat brengt u hier Dominé?’ vraagde zij. ‘U ziende, herinner ik mij dat ik Jufvrouw reisstad nog niet heb geschreven, maar eerstdaags ga ik eens naar Amsterdam, alwaar ik hoop dit verzuim te herstellen. Mag ik u een geurig kopje thee aanbieden?’ ‘Zeer gaarne, Mevrouw! zulk een kopje thee is eene ware verkwikking. Ik heb verre gewandeld, en deed een paar bezoeken, met het oog- | |
[pagina 56]
| |
merk, om, indien dit mij mogt gelukken, een huisgezin van nut te zijn. Uw rijkdom, en de onafhankelijkheid, waarmede gij, Mevrouw! over denzelven kunt beschikken, doet mij ook tot u komen, om ....’ ‘Het spijt mij, Dominé,’ antwoordde zij, hem plotseling in de rede vallende, ‘dat gij het altoos treft dat ik haast heb.’ Dominé. Mevrouw! het is voor eenen jongen boer, die voor zijne ouders werkt, en een braaf boerenmeisje bemint. Mevrouw. Dat mag ik lijden. Dominé. Wanneer die boerenknaap dit meisje trouwde, zouden twee menschen, die het verdienen, gelukkig worden. Mevrouw. Dat mag ik ook lijden, als gij dat vooruit kunt zien, Dominé! Maar ik betaal de kosten van hun huwelijk niet, dit verklaar ik u, en ga van mijne weigering niet af. Dominé. De boerderij, waarop hij als knecht sedert vele jaren werkte, is te koop. Beide jonge lieden werken van den morgen tot den avond; zij kunnen dus hopen onder Gods zegen, gelukkig te worden, indien .... Mevrouw. Het is lofwaardig van u, maar .... gij zult alle rijke menschen in dezen omtrek tot uwe vijanden maken, dit voorspel ik u. Dominé. Neen, Mevrouw! zoo ongunstig denk ik niet over de rijke lieden; en, al ware dit zoo, dan had ik volgens pligt gehandeld, terwijl mijne rijke | |
[pagina 57]
| |
geburen den hunnen verwaarloosden. Als de jonge boer niet trouwt, valt hij in de conscriptie; dan is het meisje ongelukkig, en het boerenwerk wordt hem vreemd. Mevrouw. Dominé! thans zijt gij meer goedhartig dan verstandig. Indien ik elken boerenknaap van zijne jaren geld gaf, om te kunnen trouwen, zoude de vorst weinig verpligting aan mij hebben, want niet één boerenknaap werd dan soldaat. (Mevrouw wendde zich nu onrustig en ongeduldig op haren stoel heen en weder en vervolgde:) ik kan er niet aan denken; en behalve dat ben ik zeer slecht bij kas. Ik moet noodzakelijk eenen nieuwen reiswagen koopen, en eenen nieuwen voorgevel voor mijn huis in Amsterdam laten zetten. Ik herhaal, met dergelijke dingen moet gij mij nooit lastig vallen. Mijn plan is, den aanstaanden winter in Parijs door te brengen, en dat zal mij ook geld kosten, ten minste, wanneer ik daar alle vermaken wil bijwonen; doch ik vergeet, dat ik tegen eenen Dominé spreek. Dominé. Het is een verlies voor de hoofdstad en voor ons dorp, Mevrouw! dat gij ieder jaar eenige maanden buiten 's lands uw geld verteert. Mevrouw. De herinnering aan vreemde landen bewaart mij, zoo lang ik in mijn vaderland toef, voor verveling, die mij anders zou overvallen; en na langen tijd alhier te zijn wedergekeerd, zweven mij nog de schoonheden, die ik elders bewonderde, voor mijne verbeelding; of zoude ik veroordeeld zijn, om hier te zitten geeuwen, alleen om mijn | |
[pagina 58]
| |
geld te behouden, Dominé! Heden wilt gij ook zonderlinge dingen van mij vergen. Dominé. Mevrouw! ik zal u niets vergen. De wil om een paar menschen gelukkig te maken, moet uit het hart en niet door drang van overreding ontstaan. Ik heb de eer, Mevrouw! u mijn compliment te maken. Hierop vertrok mijn man oogenblikkelijk. Hoe onverschillig is die vrouw omtrent het lot van anderen! Wie zoude, haar gelaat beschouwende, dit kunnen gelooven! Nu nog over iets anders, lieve emma! Zeker schrijver zegt: ‘wat het belangrijkst voor het hart eener vrouw is, wordt door haar altoos het laatst aangeroerd.’ Ik moet u in vertrouwen mededeelen, dat uwe beeldtenis in het hart van onzen frederik haren intrek heeft genomen. Hij spreekt na zijne terugkomst van niemand dan van emma, en mijn man zegt, dat hij dit wel had verwacht. Wat zal ik hierover op het papier zetten? Frederik verlangt onze hulp, om invloed op uw hart te erlangen. Zijn geluk gaat ons naauw ter harte, en toch behoort mijne vriendin geenszins tot die meisjes, welke verrukt zijn, wanneer bij de eerste ontmoeting, een jongeling op haar verlieft. Maar mijn arme frederik heeft ons plegtig betuigd, dat zijne liefde op achting is gegrond, en hij niet zal rusten, voordat hij u het geheim van zijn hart heeft geopenbaard. | |
[pagina 59]
| |
‘Met bedaardheid en moed,’ zegt Dominé, ‘en niet met onstuimige drift, moet gij uw doel trachten te bereiken.’ Hoe gaarne, lieve vriendin! zagen wij u in den herfst nog eens buiten. Op Digtbosch komen in den jagttijd vele logeergasten. Gij zult dus aldaar niet verkiezen te zijn, al verzocht Mevrouw zonhof u ook. Ik ken mijne emma. Onderzoek de stemming van uw hart, waarde vriendin! indien frederik geen braaf, openhartig jongeling was, van eenen onbevlekten wandel, dan zoude ik voor hem bij een achtingwaardig meisje geene voorspraak willen zijn, ook van hem niet, die ik weet dat u vurig bemint. Verzeker Mejufvrouw uwe tante van onze hoogachting, en vergeef het aan eene zuster, indien de vriendin u onbescheiden toeschijnt. Overtuig mij door uw antwoord, dat gij niet misnoegd op mij zijt. Ik ben als altoos
uwe liefhebbende
charlotte. |
|