Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand (1830)

Informatie terzijde

Titelpagina van 	Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
Afbeelding van 	Karakters uit den aanzienlijken en burgerstandToon afbeelding van titelpagina van Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand

(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Zeventiende brief.

Emma Reisstad aan Mejufvrouw Edelman.

Gisteren vernam ik, dat Mevrouw zonhof onverwacht in de stad was gekomen, en ik begaf mij

[pagina 60]
[p. 60]

des voormiddags terstond aan haar huis, om een bezoek tot harent af te leggen.

Ik vond Mevrouw zonhof omringd van drokte en gewoel, van bezoekers, leveranciers en modekraamsters. Zij omhelsde mij hartelijk; en, wie zoude geloofd hebben, dat zij bijna twee maanden geleden, mijnen brief had ontvangen, zonder dien te beantwoorden. Zij had mij dus, zoodra ik van haar ging, vergeten.

Ik weet niet, hoe ik de stemming, waarin ik haar vond, zal beschrijven. Mevrouw zonhof was in mijn oog verstrooid, angstvallig, en toch vrolijk; maar dacht over geheel iets anders, als waarover zij sprak.

Mevrouw. Het is zeer lief, zeer attent van u, meisjelief! dat gij mij terstond komt zien. Ga toch zitten, lieve! Een kop chocolade? (Zij schelde spoedig, en een kop chocolade verscheen.) Hoe vaart, Mejufvrouw uwe tante? Zij zal oud worden. Helaas! oude lieden leven zich zelve en anderen in den weg. Wat dunkt u, emma! (Zij nam hierop eenen hoed uit eene doos, zette denzelven op, en trad voor den spiegel), wat dunkt u van dezen hoed? Gisteren avond was ik in de Italiaansche opera, en zag aldaar, aan het toilet der dames, dat het hoogst noodig was, dat ik een' dag in de stad bleef, om mij van het eene en andere te voorzien. Mijn dunkt, die hoed staat mij uitnemend.

Ik. Waarlijk, Mevrouw! dezelve staat u zeer goed.

[pagina 61]
[p. 61]

Zij schelde hierop en zeide: ‘Laat de winkeldochter binnen komen.’

Een ander bediende tikte op de kamerdeur, en diende den Heer richters aan. Mevrouw bedacht zich een oogenblik, en zeide: ‘Verzoek Mijnheer binnen te komen.’

De kamer werd geopend, en richters kwam binnen. ‘Zeer attent, vriendlief! maar toch niet boven mijne verwachting.’

‘Welkom, Mevrouw!’ zeide hij, haar vlugtig groetende.

‘Het was,’ zeide zij, ‘lieve richters, alsof ik een voorgevoel van uwe komst had. Ik dacht aan u dezen geheelen drokken voormiddag, zoo dikwijls er een bezoeker werd aangemeld.’

Richters zweeg.Justine kwam en zeide: ‘Mevrouw! de winkeldochter wacht.’

‘Laat zij wachten, of laat zij wederkomen; dit is mij om het even,’ antwoordde Mevrouw. Justine verliet hierop de kamer.

Mevrouw. Hoe vindt gij, richters! dat mij die hoed staat?

Richters. Uitnemend, Mevrouw! niet waar, Mejufvrouw?

Ik. Dit heb ik Mevrouw reeds gezegd.

Mevrouw. Gisteren avond zag ik eene dame, welke juist zulk eenen hoed droeg. Ik had opinie, dat die mij zeer wel zoude staan; maar wist toen niet, dat ik heden het voorregt zoude genieten,

[pagina 62]
[p. 62]

om eenen kenner van het ware schoon over mijn toilet te mogen raadplegen.

Richters. Ik houd weinig van het toilet, en vereer de natuur boven de kunst. Als het fijne rood wordt weggevaagd, en de echtgenoot verwelkte wangen ziet, dan weet hij zijn lot. Den frisschen blos der jeugd geef ik dus de voorkeur.

Mevrouw. Laat ons dit ochtend-uur toch niet doorbrengen met te pluizen over iets, dat ons geen van drie betreft. Wat hebben de Italianen gisteren avond ellendig gezongen; maar ik vond vele kennissen, en heb mij dus niet verveeld; trouwens, omdat ik mij gisteren daar liet zien, had ik dezen morgen eene menigte bezoekers. Apropos, richters! hebt gij onthouden wat gij mij buiten, door eenen onwederstaanbaren blik beloofdet. Heeft mijn vriend mij vergeten? Een Fransch exemplaar van Delphine. Herinnert gij u nog ons gesprek?

Richters. O ja! dat Delphine mij niet behaagde; maar ik breng mij te binnen, dat ik had beloofd u dit boek te zullen zenden. Waarlijk ik heb Delphine geheel vergeten. ‘Dit was waarlijk niet beleefd van mij, vergeef het mij, Mevrouw!’ ‘Uwe vergiffenis is reeds geschonken,’ antwoordde zij.

Richters zag op zijn horlogie en vraagde: ‘hoe laat vertrekt gij naar buiten?’

‘Wel vriend!’ antwoordde Mevrouw, ‘als gij mij dezen avond naar het park kunt vergezellen,

[pagina 63]
[p. 63]

blijf ik dezen nacht in de stad. Ik wil de muzijk van rossini wel eens in de open lucht hooren: het weder is zoo schoon. Ook zal ik onmogelijk dezen middag gereed zijn, om terug te keeren.’

‘Zeer gaarne, Mevrouw!’ antwoordde de jongeling, ‘maar, ik kan dezen avond volstrekt niet .... Het is mij onmogelijk ....’

‘Nu, emma! Wat zegt gij er van?’ vraagde Mevrouw. ‘Hoe wordt ons gul, opregt hart, door de gebieders der schepping terug gestooten.’

Ik zweeg en zag voor mij.

Justine kwam andermaal in de kamer en zeide: ‘Mevrouw! daar is de man met de twee gekochte schilderijen?’

‘Hij moet wachten,’ antwoordde Mevrouw, terwijl zij den nieuwen hoed afzette en de kamer op en neder ging, richters van ter zijde aanziende: ‘gij beide treft het zeer ongunstig,’ vervolgde zij na eenige tusschenpoozing, ‘zoo is het altoos, als ik voor een paar dagen in de stad ben. Kunt gij mij ook naar truffino vergezellen, verstrooide en zwijgende vriend! Dezen middag zult gij toch mijn gast zijn?’

‘Onmogelijk, Mevrouw!’ riep hij van zijnen stoel opstaande, ‘ik zal trachten de Delphine te bekomen, en u het werk aan huis zenden.’

‘Gij kunt mij niet naar het park geleiden,’ zeide zij met nadruk, ‘mij niet naar truffino vergezellen, noch het middagmaal bij mij houden?

[pagina 64]
[p. 64]

vaarwel dan, mijn vriend! tot dat gij in de jagttijd bij mij komt logeren; of, zult gij ook deze uitnoodiging eener vriendin refuseren?’

Zij stond voor hem, en hield haren blik op hem gevestigd.

Richters sloeg de oogen neder, bragt de hand aan het voorhoofd, en zeide: ‘Het tijdstip schijnt gekomen te zijn, dat ik mij uwe vriendschap moet onwaardig maken; want, ook dit kan ik niet beloven.’

‘Ook dit niet,’ herhaalde Mevrouw, hem ongerust aanstarende, ‘en waarom niet?’

‘Omdat ik op het punt ben van te trouwen!’

‘Gij, trouwen!’ riep zij hevig ontroerd uit. ‘Hoor ik het wel, richters!’

‘O ja, Mevrouw!’ antwoordde hij, ‘dezen avond zal ik mijn meisje, en dus niemand anders, vergezellen?’

‘O! dit is zeer natuurlijk,’ herhaalde zij, terwijl de hevige schok, die hare ziel had getroffen, op haar gelaat was te lezen. ‘Vaarwel, richters! Vaarwel, lieve emma!’ riep zij op eenen getroffen toon uit.

‘Laat ik de dames niet derangeren,’ antwoordde hij, ‘ik hield u reeds te lang op, Mevrouw!’ Hierop groette hij haar koeltjes, daarna mij, en op hetzelfde oogenblik verliet hij de kamer.

‘Ondankbaar en koel geslacht!’ riep Mevrouw zonhof uit, terwijl zij zich met de hand tegen het voorhoofd sloeg, en pijlsnel in haar kabinetje

[pagina 65]
[p. 65]

verdween. Ik hoorde haar in hevige gemoedsbeweging het vertrek op en neder gaan. Eindelijk, na eenige verwarde woorden bij zich zelve te hebben gesproken, wierp zij zich op een canapé en schelde hierop justine. Deze kwam, en ging in het kabinetje. Ik hoorde haar tot Mevrouw zeggen: ‘Gij zijt vermoeid, Mevrouw! neem wat eau de cologne, en rust daarna een weinig op de canapé.’‘Neen,’ antwoordde zij, ‘ik verlang geene rust. Maak mijne verontschuldiging bij Jufvrouw reisstad; zeg haar, dat zij mij verschoone, en dat ik haar eerlang buiten hoop te zien.’

‘Gij bevindt u niet wel, Mevrouw!’ riep justine. ‘Het zal wel beter worden, justine.’ De kamenier kwam bij mij, terwijl zij na het kabinetje onrustig omzag.

‘Geene verontschuldiging is noodig,’ zeide ik tot justine, eer zij begon te spreken.

Ik hoorde Mevrouw in zich zelve schielijk spreken. ‘Justine,’ zeide ik, ‘de vermoeijenis van zoo vele bezoeken, heeft Mevrouw afgemat. Een uur rust zal voor haar heilzaam zijn. Maak Mevrouw mijn compliment, en gebruik alle oplettendheid.’ Daarna verliet ik het huis, waarin thans eene akelige stilte heerschte; alwaar de gebiedster in een uur twintig bevelen gaf, en weder herriep, terwijl alle hare wenken gehoorzaamd werden, dewijl aller fortuin van haar afhankelijk was. Ik verliet, zeg ik, dit prachtig verblijf, waarin ik ondanks mij zelve getuige was geweest, hoe

[pagina 66]
[p. 66]

eene vrouw, met eenen sterken geest toegerust, in den herfst van haar leven, zich nog door hare zwakheden laat wegslepen, en zich zoo vernedert voor het oog eens jongelings. - Ik had gaarne bij haar gebleven, doch ik zag dat zij bloosde, omdat iemand getuige van hare zwakheid was geweest en van de wijze, hoe de jongeling haar had geweigerd. Zij verlangde dus hare gewaarwordingen in eenzaamheid uit te boezemen.

Wat het onderwerp betreft, dat het laatste gedeelte van uwen brief uitmaakt, hierover kan ik heden mijne vriendin niet antwoorden. Ik vind in uwen edelman en zijnen broeder veel overeenkomst. Dit dunkt mij is reeds eene lofrede. Ik vind frederik boven de meeste der tegenwoordige jongelieden verheven, welke zich door eigenliefde of laffe vleijerij in de gunst der meisjes willen dringen. De bekommering, die ik gevoel over den toestand van Mevrouw zonhof, belet mij op elk onderwerp geregeld na te denken. - Verschoon derhalve de onrust, die in dezen brief zoo blijkbaar doorstraalt? Groet uwen waarden echtgenoot en zijnen broeder, en kus de lieve kinderen regt hartelijk voor mij. Mijne tante voegt haren groet bij den mijnen.

Geloof mij altoos,

 

uwe liefhebbende vriendin,

 

emma.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken