Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–
[pagina 71]
| |
Dezelfde aan dezelfde.Dezen morgen vernamen wij, dat de geneesheer op Digtbosch was gekomen, en met den heelmeester had gesproken. Hij vond den toestand der zieke zeer gevaarlijk, en zeide, dat zij door het verlies van bloed, uit de wonde aan het hoofd, zeer was verzwakt, terwijl zware koortsen haar gestel ondermijnden. Mijne vrees was dus maar al te zeer gegrond. Ik begaf mij dezen morgen derwaarts, maar de kamenier vond zwarigheid, mij bij de zieke te brengen. Ik verzekerde haar, dat ik weinig spreken, en den toestand harer meesteres niet uit het oog verliezen zoude, waarop justine mijne komst aan hare Mevrouw te kennen gaf. Zachtkens trad ik voor haar ledekant, en beschouwde de zieke met aandoening. ‘Dominé!’ zeide zij met eene zwakke, bevende stem, ‘komt gij mij den dood aankondigen? ik kan u niet aanhooren, mijn hoofd staat als in vuur, het brandt. Ik ben ook niet los genoeg van de wereld, om uit uwen mond troost te hopen. Gij zult mijne laatste daad vermetel vinden; gij zijt de eenige man, die mij nooit vleide; neen, er was nog iemand, maar deze paarde ver- | |
[pagina 72]
| |
smading en vernedering aan zijne opregte woorden.’ ‘Mijn waarde Mevrouw!’ zeide ik, ‘wees bedaard, houd u rustig, zoo veel u mogelijk is. Denk over niets, of de koorts zal zich verheffen. Mededoogen en deelneming brengen mij tot u.’ ‘Mededoogen is thans mijn deel,’ riep zij, ‘in plaats van bewondering; maar gij zijt goedhartig, ik had dit niet aan u verdiend.’ Ik. Zaagt gij Jufvrouw reisstad bij u, toen gij in de stad waart? Mevrouw. Ja, ik wenschte dat zij nu bij mij was, maar de doctor zegt, dat ik vooral weinig moet spreken, en hare komst zou mijnen geest verlevendigen. Laat zij dus ook niet komen. Ik stelde te veel vertrouwen op uw geslacht, en verwaarloosde mijne vriendinnen. Afgunst en jaloezij verkoelden elke vriendschapsbetrekking. Ga, Dominé! doch neen, blijf. Mevrouw zonhof gevleid, gehoorzaamd, heeft thans niemand; elke betrekking is haar vreemd. Hemel! is het mogelijk. Bij de vrijheid zoo ongelukkig te zijn. Nu begon de koorts zich te verheffen; hare woorden werden verward. Ik zeide hierop: ‘poog een weinig te rusten, Mevrouw! misschien dat Hij, wiens barmhartigheid geene grenzen kent, u doet herstellen. Laat ons Hem daarom vertrouwend bidden, dat Zijne vaderlijke vergiffenis ...’ Mevrouw. ‘Houd op! ik ben eene zware zon- | |
[pagina 73]
| |
dares; ik kan niet bidden. Bid voor mij, Dominé! mijn hoofd slaat geweldig. - Justine! is mijn zaakgelastigde nog niet gekomen?’ ‘Neen, Mevrouw!’ antwoordde justine. Mevrouw. Allen verlaten mij, behalve gij, Dominé! gij, de eenige man, dien ik verwaarloosde. (Zij zuchtte) Zoude de doctor nog hoop voeden? Ik. Wanneer gij u zeer stil houdt, en de koorts zich niet verheft, kan, onder 's Hemels hulp ... Mevrouw zonhof zuchtte andermaal, en sloeg hare groote oogen op mij; zij wees met de hand dat ik mij moest verwijderen. - Ik verliet het vertrek, en was diep in gedachten verzonken. Ik zag de smaakvolle pracht, de weelde, den stoet van bedienden eener gebiedster, welke alles behalve gelukkig is, en vermaande de kamenier, als de zaakgelastigde kwam, de zwakheid der zieke niet uit het oog te verliezen, en alle stilte te bevorderen. ‘Het is,’ antwoordde justine, ‘alsof Mevrouw reeds dood is, zoo akelig is nu alles hier. Mevrouw was nimmer stil, en hield van drokte. Zij beloofde mij, dat ik met haar naar Parijs zoude gaan, maar het is nu hier wat anders als in Parijs. Het is alsof wij reeds in het graf liggen. Ik vrees, dat Mevrouw niet zal herstellen; want de dag voor die ongelukkige reis was zij reeds zoo wonderlijk, zoo verstrooid en verward. Zij hoorde naauwelijks hetgeen ik vraagde. Nu eens wilde zij in stad blijven, dan weder terstond naar buiten gaan.’ | |
[pagina 74]
| |
Ik antwoordde op dit gesnap weinig, maar kon hieruit echter de verwarde zielsgesteldheid der zieke opmerken. Ik vrees, dat Jufvrouw emma te sterk zal getroffen worden, door Mevrouw aldus weder te zien; en evenwel weet ik niet, of de zieke niet heimelijk dien wensch voedt. Haar toestand kan aldus niet lang aanhouden. Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer mij te noemen,
UEd. Dienaar,
edelman. |
|