Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine verhalen voor de lieve jeugd (1826)

Informatie terzijde

Titelpagina van 	Kleine verhalen voor de lieve jeugd
Afbeelding van 	Kleine verhalen voor de lieve jeugdToon afbeelding van titelpagina van Kleine verhalen voor de lieve jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

ebook (3.16 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine verhalen voor de lieve jeugd

(1826)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Betje en Pauline, of Het mededoogen maakt ons gelukkig, als wij daardoor deelnemend handelen.

Gij herinnert u nog wel, kinderen, die treurige dagen van de rampen der overstrooming in ons Vaderland? - Hoe vele menschen met hunne kinderen, arm, zonder voedsel en kleederen, rondzwierven, van goed, woning en vee beroofd; hoe zij niet wisten, waar hunne kinderen, ouders of mannen zich bevonden, of eene prooi der golven waren geworden? Toen was het, dat de menschlievendheid van Nederlands

[pagina 2]
[p. 2]

volk zich op het schoonst deed blijken. Vrouwen en kinderen luisterden deelnemend naar de verhalen der echtgenooten en vaders, die de ellende van nabij hadden gezien; maar, ook de pogingen vermeldden, welke het Bestuur en bijzondere personen, ter verzachting van de rampen der ongelukkigen, in het werk stelden. De Heer reinhart kwam te huis, en bij zijn verhaal dier treurige tooneelen, was de blik zijner ega vragend en luisterend op hem gevestigd. Hunne twee kinderen, betje, die elf, en pauline, welke bijna haar twaalfde jaar bereikte, waren daarbij tegenwoordig. De Heer reinhart verhaalde, onder vele trekken van menschlievendheid, hoe eene Dame, welke zelve eene zuigeling had, een smachtend en verkleumd kindje de borst had gegeven, welke ongelukkige hare moeder had verloren; hoe de echtgenoot haar behulpzaam geweest was, om die brave vrouw en het wicht op de straat voor de koude lucht te bewaren. ‘O!’ riep betje, ‘hoe blijde moet die Mevrouw zijn geweest, toen het kindje weder tot zich zelve kwam en de oogjes naar haar opsloeg. Konden wij toch ook iets voor hen doen!’ - ‘Dat zullen wij,’ zeide de vader; ‘wij hebben geen overvloed, maar wij

[pagina 3]
[p. 3]

zullen daarvoor uitsparen. Ik zal zien hoe mijne kinderen hierin hunnen pligt zullen doen. Al beroofden wij ons voor deze winter van kostbare uitspanningen, dan behouden wij toch alle gemakken en geriefelijkheden van eene goede woning, tafel en rustplaats.’ ‘O ja! lieve man!’ zeide Mevrouw R., ‘ik zal terstond eenige noodige kleedingstuken zenden; het is pligt, hiermede niet te toeven, tot zulks ons gevraagd wordt.’ - ‘Overmorgen,’ zeide de Heer R...., ‘zal er eene collecte plaats hebben, en wij allen worden alsdan in de gelegenheid gesteld, om aan het gevoel van ons hart te voldoen. Elk van ons kan geven; ook de dienstboden.’

Vrolijk en met een goed voornemen bezield, bragten zij den avond door, doch pauline zat stilzwijgend en deelde niet in de zoete aandoeningen, die hen doordrongen. Bij het naar bed gaan, vraagde hare zuster, waarom pauline niet had medegesproken? ‘Wel,’ zeide deze, ‘ik vind het goed, dat papa wat aan die menschen geeft; maar dat wij dezen winter geen pleizier mogen hebben, is toch hard; wij hebben die menschen hun huis en goed niet afgenomen.’

[pagina 4]
[p. 4]

‘Foei, pauline!’ riep betje, ‘hoe kunt gij zoo spreken. Hebt gij dan Zondag in de kerk niet gehoord, hoe mooi Dominé er over sprak? dat wij er zuinig om moesten wezen, ten einde die ongelukkigen van het noodige te voorzien; ik wenschte, dat ik voor hen allen, hemden en rokken kon koopen.’

‘O!’ zeide pauline, ‘ons beetje zal daar weinig aan helpen.’

‘Wat spijt het mij, dat gij er niet zoo over denkt als wij.’

Den volgenden morgen kwam de commissie voor de ongelukkigen. De Heer R. gaf in papier zoo veel hem mogelijk was; Mevrouw een deel harer besparing; en betje alles wat in haren spaarpot was. Nu stak pauline de hand diep in den zak, en zag vuurrood. De dienstboden gaven elk wat, en de werkmeid had hare gouden ringen in een papiertje gewikkeld en stak dezelve in den zak. Alle huisgenooten waren zeer aangedaan. De Heer R., na de commissie te hebben uitgeleid, kwam vrolijk en getroffen bij vrouw en kinderen in de kamer terug ‘Lieve vrouw!’ zeide hij, ‘hoe weltevreden zullen wij dezen middag het middagmaal gebruiken.’

[pagina t.o. 4]
[p. t.o. 4]


illustratie
H.P. Oosterhuis del.                                W.H. Hoogkamer sculp.
Nu stak Pauline de hand diep in den zak enz.           bl. 4.


[pagina 5]
[p. 5]

‘Vader!’ zeide betje, ‘grietje is braaf; zij gaf hare ringen, terwijl zij vóór veertien dagen hetgene zij van haren huur missen konde, aan hare moeder had gegeven.’

‘Grietje moet binnen komen,’ zeide de vader. Pauline verdween uit het vertrek, en grietje kwam binnen.

‘Wij hebben besloten u tien gulden opslag te geven,’ zeide de Heer R., ‘gij zijt een braaf, oppassend meisje. Die rijksdaalder kunt gij dan elken vierendeeljaars aan uwe moeder geven.’ Grietje bedankte met tranen in de oogen.

‘Beste man!’ zeide Mevrouw, ‘hoe wél handelt gij; hare moeder moet er niet bij verliezen.’ Betje klapte in de handen van blijdschap.

Eene maand daarna werden de meisjes op een partijtje verzocht bij de verjaring eener kleine vriendin. Betje zeide hierop: ‘mama! wij zullen bedanken; wij zouden elk eenen nieuwen hoed en een paar handschoenen moeten hebben. Ons geld is zoo goed besteed als wij het konden besteden. Wij kunnen lotje des morgens gaan geluk wenschen.’

‘Moet ik daarom te huis blijven,’ riep pau-

[pagina 6]
[p. 6]

line uit. - ‘Mijn kind!’ antwoordde Mevrouw, ‘gij kunt met uwen hoed niet gaan.’ - ‘Ik zal eenen hoed uit mijnen spaarpot koopen,’ hernam zij. - ‘Uit uwen spaarpot?’ vraagde de vader. ‘Hebt gij daar dan nog ingelaten, toen de collecte er was?’ - ‘Ja, papa,’ hervatte zij beschaamd. - ‘Foei!’ riep Mevrouw, ‘het spijt mij, dat een kind van ons zoo handelt, terwijl gij getuigen waart, hoe wij berekenden wat wij konden missen.’ - ‘Hoe veel behieldt gij in den spaarpot?’ vraagde de Heer R. misnoegd. - ‘Vijftien gulden, papa!’ - ‘En hoe veel, kleine gierige! staakt gij in den zak?’ - ‘Één gulden, papa!’ antwoordde pauline blozende. - ‘Schaam u,’ zeide de vader; ‘bedenk dat God het ziet, en even als gij de ellende uwer naasten niet verhoort, zal het hoogste Wezen ook u, ongevoelig meisje! niet verhooren, en zijne vaderhand van u aftrekken.’

Pauline begon te schreijen. ‘Ga uit mijne oogen,’ zeide de vader, ‘ik been zeer op u vertoornd. Hadt gij iets gebroken of eene dwaasheid begaan, maar dit is een blijk van een koel hart. Brave betje! alle goede men-

[pagina 7]
[p. 7]

schen zullen u liefhebben; gij gaaft alles, wat gij hadt, maar zijt ook nu vergenoegd.’ - ‘Werdt gij niet beschaamd, gierig meisje! toen gij grietje hare ringen zaagt geven, de eenige versierselen, die zij bezat en met haren arbeid had gewonnen? Waartoe dienen u al die fraaije boeken? Zoo gij uw karakter niet verandert, wordt gij nooit gelukkig. Ik zal voor u laten bedanken op het partijtje; gij zult geenen nieuwen hoed koopen, wijl uwe goedhartige zuster geenen nieuwen bekomen kan.’ - ‘Dan,’ zeide pauline, ‘wil ik lotje ook niet gaan geluk wenschen.’ - ‘Dan, hoofdig meisje! zullen de ouders van lotje de oorzaak vernemen,’ zeide de moeder.

Pauline zat te schreijen en te pruilen; zij sloot zich op. Betje ging bij haar. ‘Als gij berouw hebt,’ zeide zij, ‘kan vader het geld nog aan de commissie zenden, dan is alles nog zoo als het behoort.’ - ‘Neen,’ riep pauline, ‘als ik geen pleizier mag hebben, geef ik mijn geld niet gedwongen; want papa wil mij geenen nieuwen hoed koopen.’ - Betje zweeg en liet haar alleen. Eenige weken later kwam de Heer R., op eenen morgen, bij zijn

[pagina 8]
[p. 8]

gezin en zeide: ‘Lieve vrouw! ik heb heden eenen voordeeligen dag in den handel gehad; ik kon in den verloopen winter het huisgezin geene uitspanning verschaffen; morgen zullen wij eens eenen aangenamen dag doorbrengen en ons vermaken. Ik heb een rijtuig besteld, waarmede wij enen lieven togt zullen doen in de omstreken van Haarlem. Het spijt mij, lieve vrouw! doch onze pauline kan in ons vermaak niet deelen. Zij was niet eens vatbaar voor berouw; zoodra ik zie, dat zij zich betert, zal ik haar eenig genoegen verschaffen.’

Pauline huilde, doch zij vraagde niet om vergiffenis. Mama kocht eenen nieuwen hoed voor betje, en den volgenden morgen, zeer vroegtijdig, kwam het rijtuig, waarin de Heer R. zijne echtgenoote en dochter geleidde. Betje had vergeefs verzocht of pauline ook mogt medegaan.

Gij begrijpt, lieve kinderen! dat pauline eenen vervelenden en treurigen dag doorbragt. Nu ontwaakte het berouw bij haar, wijl zij de gevolgen van hare handelwijs zag. ‘Had ik slechts niet gierig geweest,’ zeide zij bij zich zelve, ‘dan had ik nu gereden, met betje in den Hout gewandeld, den ganschen dag mij

[pagina 9]
[p. 9]

vermaakt en eenen nieuwen hoed daarenboven gehad.’ Zij schreide en moest eindelijk met hoofdpijn naar bed.

Hoe veel meer vermaaks zoude het goedhartige betje gehad hebben, als hare zuster haar vergezeld hadde. Toen zij te huis kwam, vond zij pauline te bed; den volgenden dag was zij zoo bleek als linnen en hare oogen waren rood van het schreijen. Betje sprak vriendelijk met haar en zeide, dat zij zeker was, dat pauline, zoo spoedig zij kon, door weldadig en menschlievend te handelen, de liefde harer ouders zou trachten te herwinnen. ‘Ja,’ riep pauline, ‘dat zal ik. Had ik er maar gelegenheid toe. Wat is uw hoed mooi! Nu durf ik niet te vragen, of mama voor het geld, dat ik nog heb, eenen hoed voor mij wil koopen, daar papa zeide: dit geld zal voor opschik niet besteed worden. Wat zult gij pleizierig hebben gereden! Hoe gaarne had ik medegegaan, doch als ik berouw betoon, zal papa en mama het mij wel vergeven.’

‘O, gewis!’ zeide betje. ‘dat weet ik zeker. O! het deed ons allen zoo leed.’

Eenigen tijd daarna kwam de keukemeid binnen en verhaalde aan Mevrouw, dat in het huis,

[pagina 10]
[p. 10]

waarover zij woonden, eene vrouw was bevallen; maar, dat in het huisgezin, alwaar nog drie kinderen waren, de grootste armoede heerschte. ‘Wij zullen,’ antwoordde Mevrouw, ‘de kraamvrouw wat eten zenden, hetgeen zij zonder nadeel mag gebruiken. Ik wenschte, dat ik voor het verdere huisgezin ook wat kon doen.’

Terstond ging pauline uit de kamer en begaf zich naar grietje. ‘Hoe veel wilt gij wel besteden?’ vraagde grietje. ‘Alles wat ik heb,’ antwoordde pauline; ‘ik heb 14 gulden.’ - Nu ried Grietje, om aardappelen, turf, en wat vleesch te zenden. ‘Wilt gij alles aan die arme menschen geven, jonge jufvrouw?’ - ‘Ja,’ zeide pauline, ‘ik hoorde dikwijls, dat de vrouw eene brave, werkzame vrouw is, en de man zijn best doet.’ - ‘O ja,’ antwoordde grietje, ‘de kinderen zijn beleefd en nooit hoort men eenen vloek uit hunnen mond. Het is in de kelder armoedig, maar niet morsig.’ - ‘Welaan, grietje! wilt gij dit nu voor mij stil gaan koopen?’ - ‘Gaarne, jonge jufvrouw! ik zal vliegen.’

Toen alles was gekocht, wat tot hun oogmerk dienstig was, hield pauline nog zoo veel ove-

[pagina 11]
[p. 11]

rig, dat zij voor elk kind een paar schoentjes kon koopen, terwijl zij een drieguldenstuk voor de kraamvrouw bestemde.

‘De menschen waren verrukt van blijdschap,’ zeide de meid; ‘nu moest gij dezen avond eens met mij derwaarts gaan, en aan de vrouw zelve het drieguldenstuk geven.’ - ‘Dat is goed, grietje,’ zeide het meisje, en begaf zich des avonds met de meid naar de woning.

Hoe dankbaar waren de menschen; de zwakke kraamvrouw drukte pauline de hand; de man, zeer aangedaan, wist geene woorden te vinden. ‘God zegene u, lieve jonge jufvrouw! u en uwe brave ouders! Gij hebt om alles, waaraan wij het meeste gebrek hadden, gedacht. Zie,’ zeide hij tegen zijne kinderen, ‘dit is de jonge jufvrouw, die de nieuwe schoenen voor u heeft gekocht.’

Zeer verheugd ging pauline met grietje terug.

‘Lieve pauline! zijt gij nu niet zeer vergenoegd,’ vraagde grietje. - ‘O! ik ben zoo blijde,’ antwoordde zij; ‘nooit was ik zoo in mijnen schik.’ - ‘Ik wil in het vervolg nu gaarne alles voor u doen,’ zeide grietje, ‘al was het ook nog zoo zwaar.’

[pagina 12]
[p. 12]

Bij het avondeten, zeide Mevrouw: ‘wat heeft die kraamvrouw hier tegenover veel gekregen; ik zag er turf, aardappelen en vleesch inbrengen, en aan het gelaat van den man kon men zien, dat het onverwacht was. Er zijn toch vele weldadige menschen.’

‘De kinderen groetten zoo beleefd,’ zeide betje, toen wij in de zijkamer voor de glazen zaten. ‘Dit is,’ antwoordde de moeder, ‘omdat ik wat rijstsoep voor de kraamvrouw heb gezonden.’

Pauline grimlachte en zag mama aan. ‘Lieve mama!’ zeide zij, ‘ik heb dat die lieden gestuurd, met overleg van onze grietje, die alles voor mij bezorgd heeft. Ik ben zoo blijde; ik heb met onze grietje de vrouw bezocht, en nu ben ik zoo vergenoegd, als ik nog nooit was.’ Nu barstte zij uit in tranen. ‘Braaf, mijne dochter!’ zeide de vader en moeder beiden, ‘uwe tranen toonen uw berouw; en de vreugd, die gij gevoelt, door het lot dier menschen te hebben verzacht, bewijst, dat gij voor goede daden niet ongevoelig zijt. Wij hebben u thans hartelijk lief, en vleijen ons, dat uwe handelwijs, in het vervolg, ook zoo braaf zal zijn. Omhels ons, pauline! en

[pagina 13]
[p. 13]

als gij, uit zucht voor u zelve, het geld aan de armen niet wilt besteden, denk dan aan het geluk, dat u dezen dag ten deele viel en aan de vrolijkheid van het dankbaar huisgezin.’

De volgende week ging de Heer R*** uit de stad. ‘Lieve vrouw!’ zeide hij, ‘ik zal pauline medenemen. Gij zult met mij wel goedvinden, dat ik, door het vermaak van dat reisje, haar verbeterd gedrag beloone. Ik wenschte, dat gij haar ook daarom eenen nieuwen hoed kocht?’

‘Gij hebt mijnen wensch geraden, lieve R***’ antwoordde Mevrouw, ‘de goede daad en het berouw van onze pauline schonken mij eene aangename aandoening.’ - Hoe blijde was betje, welke niet half zoo veel genoegen had gesmaakt bij het reisje, omdat hare zuster dien dag moest te huis blijven. Des namiddags kwam een dienstbode in de kamer, met eenen grooten hoedendoos. Pauline zag verwonderd op, toen mama zeide: ‘Kies hier uit, mijn kind!’ - ‘Papa heeft gezegd, die eenen anderen verrast, verdient zelve verrast te worden.’ - ‘Ik, mama! lieve mama?’ riep het meisje en huppelde van vreugd. Zij paste nu en koos eenen

[pagina 14]
[p. 14]

fraaijen zomerhoed, waarop een lief bouquet werd gestoken. Nu liep zij haastig naar papa, en omhelsde hem vol dankbaarheid.

‘Wanneer zult gij nu uwen hoed het eerst opzetten,’ vraagde betje. - ‘Morgen ochtend vroegtijdig,’ antwoordde papa, ‘als zij met mij naar 's Hage rijdt.’

Wie beschrijft de vreugd, die pauline nu betoonde? - ‘Beste, lieve papa! zal ik met u uit de stad gaan, in een rijtuig? wat ben ik verrast!’ - ‘Kindlief, nu gij onze achting en liefde weder verdient, hebben wij die verrassing voor u uitgedacht.’ Zij kusten hare ouders en betje, en ook grietje moest hare vreugd vernemen.

Den volgenden morgen reed zij met papa in eenen fraaijen caricle. De kinderen uit het arme huisgezin groetten zeer beleefd. Bij het afscheidnemen, riep betje: ‘lieve zus! ik wensch u veel vermaak!’

‘Gevoelt gij thans,’ vraagde haar papa, ‘nu gij eens anders leed hebt verzacht, hoe wel tevreden gij u vermaken zult.’

‘O, papa!’ riep zij uit, ‘hoe kon ik zoo koel en ongevoelig zijn! en hoe gelukkig ben

[pagina 15]
[p. 15]

ik nu, daar mama en u mij thans zoo hartelijk behandelen!’

De Heer R*** wees haar, gedurende den weg, de schoone lusthoven en fraaije gezigten, nu eens aan de eene, dan aan de andere zijde. Te 's Gravenhage komende, werden zij zeer minzaam ontvangen bij eenen vriend van den Heer R***, welke Heer eene dochter had, van denzelfden ouderdom als pauline. Dit meisje bejegende haar vriendelijk. Zij werden terstond kennis, en na eenige verversching te hebben gebruikt, gingen zij in den tuin wandelen, aten aldaar heerlijke vruchten, lachten, speelden en waren vrolijk. Na eenen zoeten slaap te hebben genoten, en door een smakelijk ontbijt te zijn vergast, gingen zij met hunne vaders in het schoone bosch wandelen. Zoo een bekoorlijk iets had pauline nog nooit gezien.

‘O, papa!’ riep zij, ‘was nu mama en betje hier! zoo veel pleizier heeft mijne zuster dien dag niet gehad. Als gij mijne zuster betje kendet, lieve, jonge jufvrouw!’ zeide zij, ‘gij zoudt haar liefhebben. Zij is zoo goedhartig en benijd mij nooit iets.’ Na de paleizen en vele fraaije pleinen en grachten bezigtigd te hebben, rustten zij wat in huis. Des

[pagina 16]
[p. 16]

nademiddags deed het gezelschap eenen togt met een rijtuig, bij fraai weder, en des avonds praatte pauline met hare kleine vriendin.

De Heer R*** noodigde de jonge jufvrouw, bij zijne kinderen insgelijks te komen loogeren, hetwelk met blijdschap werd aangenomen. Den volgenden morgen, vroegtijdig, namen zij een dankbaar afscheid van hunne vrienden, en reisden terug. Vrolijk kwam pauline bij mama en hare zuster terug, en verhaalde het vermaak, dat zij gesmaakt had, en van hare nieuwe vriendin, welke bij haar zoude komen. Betje was vergenoegd. De volgende maand was pauline jarig; hare zuster schonk haar een lief mutsje, dat zij zelve had geborduurd; papa en mama gaven haar een klein geschenk in geld, waarbij was geschreven: ‘naar mate pauline dit geld besteedt, zal dit geschenk al of niet worden herhaald.’

‘Maar,’ vraagde mama, terwijl pauline over deze woorden nadacht, ‘maar, wat brengt grietje daar?’ het was een kanarievogel in een net kooitje. Dit geschenk was van den armen buurman. De man had gehoord, dat de kanarie van de jonge jufvrouw was gestorven, en zij daarover zeer veel spijt gevoelde. Hij had

[pagina 17]
[p. 17]

dit vogeltje en wilde, uit dankbaarheid, haar nu met dit geschenk verrassen, terwijl grietje eene kooi daarbij gekocht had. Welk eene blijdschap! Zoo veel genoegen had pauline op haren verjaardag nooit gehad.

‘Zie nu, mijn kind!’ zeide mama, ‘welke gelukkige gevolgen en zuivere genoegens uit medelijden en deelneming geboren worden. Bestraf u zelve zoodra gij in uw hart een spoor van onverschilligheid voor de rampen uwer natuurgenooten bespeurt; help naar uw vermogen, en gij zult gelukkig worden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken