| |
| |
| |
Sofia Veldheim, of De goede stiefmoeder.
De Heer veldheim verloor zijne echtgenoote, in het uur, dat zij hem een dochter schonk. In de laatste oogenblikken omhelsde zij haren echtgenoot, daarna het kind, en zeide: ‘lieve veldheim! beloof mij, dit kind nooit uwe liefde te onttrekken; en, als gij eene tweede vrouw huwt, dan vooral eene zoodanige te kiezen, die, door een braaf en gevoelig hart, den moederlijken pligt aan mijn dierbaar kind volbrengt. Beloof mij dit, en vergeet die belofte nooit, dan sterf ik gerust.’ Vol van de hevigste droefheid, sta- | |
| |
melde hij die belofte, en wenschte alles wat hij in de wereld had, voor het behoud zijner brave en beminnelijke gade te kunnen opofferen; dan, vergeefs, zij was niet meer.
De bedroefde veldheim gaf aan zijn kind den naam zijner onvergetelijke sofia. Haar onschuldig lachje, eer zij nog stamelen konde, was zijn eenige troost, doch, als hij een blik op zijn kind sloeg, herinnerde hij zich terstond hare moeder; en de gedachte, dat hij die dierbare zoo vroeg moest verliezen, deed hem tranen storten.
Na een paar jaren begon de kleine sofia, als zij zag, dat vader bedroefd was, op zijnen schoot zittende, zijne tranen af te droogen, en hem door een liefderijk lachje te troosten.
Hoe verder zij in jaren vorderde, hoe meer haar teeder, kinderlijk hart, streelend voor hem werd. Gedurende negen jaren had veldheim zijne gade betreurd, en was de gezellige verkeering bijna ontweken. Met zijne kleine sofia te wandelen, elken indruk van haren veelbelovenden geest gade te slaan, was zijne eenige uitspanning. De predikant van het dorp ried hem, de genoegens van het gezellige leven niet geheel vaarwel te zeggen. Er is geene wonde, die de | |
| |
tijd niet verzacht; en, daar hij gevoelde, dat zijne gezondheid verkwijnde, nam hij zich voor weder aan een gezellig verkeer over te geven.
Als schout van het dorp reed hij thans naar eene boeren-hofstede, ter verrigting van bezigheden, terwijl hij zijne kleine sofia mede nam. Na met den gullen landman eenige zaken te hebben afgedaan, kwam de vriendelijke dochter, een schoon meisje, in het vertrek. Zij ving terstond een gesprek met de kleine sofia aan, kuste haar, bragt room, beschuit en suiker, en het meisje werd hierop vergast. Zij omhelsde de vriendelijke en zindelijk gekleede boerin, ging met haar wandelen, bij de koeijen en speelde in het hooi. Toen haar vader haar riep, vraagde zij, om bij de lieve Jufvrouw te mogen blijven. ‘Wilt gij mij dan alleen laten?’ vraagde veldheim. ‘Gij moet ook blijven.’ Veldheim grimlachte. ‘Dat gaat niet,’ zeide hij. ‘Wilt gij dan niet weder naar onze oude anna?’ vraagde hij. ‘Zij is zoo vrolijk niet als deze lieve tante! Hier mag ik dansen en springen; hier is een groot veld; o zoo groot! en eenden, en kippen, en lammetjes. - Nooit heb ik zoo veel pleizier gehad, en zoo veel room gegeten!’ - ‘Een lief kind! Mijn- | |
| |
heer;’ zeide het meisje. ‘Helaas, ja!’ antwoordde veldheim, ‘zij heeft hare moeder nooit gekend.’ - Hij wendde zich om, ten einde zijne tranen af te droogen.
‘Mag het juffertje eene week hier blijven,’ vraagde de landman, ‘mijne maria zal wel op haar passen.’ Maria voegde haar verzoek bij dat van haren vader.
Veldheim gaf zijne toestemming, en de kleine sprong van vreugde.
‘Wie zou dat hartje niet liefhebben,’ zeide maria, ‘de goedheid legt op haar gezigtje verspreid.’
Veldheim vertrok, en bepaalde na acht dagen het meisje wederom te zullen halen. - Te huis bij de oude anna gekomen zijnde, gevoelde hij het gemis van hare afwezendheid, en hij had berouw, het meisje aldaar gelaten te hebben. ‘Maar mijne kleine lieveling heeft aldaar meer genoegen dan ik haar hier kan schenken. Geen vrouwelijk wezen trachtte, in de negen jaren, dat zij moederloos was, haar zooveel genoegens te verschaffen, als dit vriendelijk boerenmeisje doet. Zij zeide, op een gevoeligen toon: “Wie zou dit lieve hartje niet liefhebben!” Is haar hart zoo goed, als haar gelaat teekent, | |
| |
dan kon ik mijner sofia geene betere moeder geven.’
Terwijl veldheim zich aldus in bespiegeling verdiepte, had zijne kleine sofia veel vermaaks; zij was vrolijk, speelde en werd heerlijk vergast. Hare goede maria was steeds bij haar.
Den vierden dag spoedde veldheim zich naar de boeren-hofstede. Sofia kwam met maria hem vrolijk te gemoet.
‘Goed, lieve vader! dat gij komt; maar ik ga nog niet naar huis,’ zeide de kleine.
‘Wilt gij dan niet bij uwen vader zijn?’ vraagde veldheim. ‘o Ja! bij u en bij deze lieve tante,’ antwoordde zij, ‘wil ik altoos blijven.’ maria bloosde.
Na dien dag, de gulle hartelijkheid en het gezond oordeel van maria te hebben opgemerkt, als ook de ongeveinsde liefde, die zij haren vader bewees, keerde hij zoo vergenoegd terug, als hij sedert negen jaren niet was geweest. Eene brave liefderijke dochter, dacht hij, is eene goede huisvrouw; hoe goed zoude maria mijn kind behandelen.
Den volgenden dag kwam hij bij den predikant en openbaarde hem zijne gedachte. ‘Gij zult zeer wél doen,’ zeide deze, ‘maria is | |
| |
eene brave huishoudster zij is zeer godsdienstig en zedig; zij zal ook eene zachtaardige moeder over uw kind zijn.’
Den dag daarop begaf hij zich op weg, en op de hofstede gekomen zijnde, vraagde hij maria tot zijne huisvrouw. Hij ontving het ja-woord, en de toestemming des vaders van maria. ‘Nu blijft tante altoos bij u, sofia!’ zeide veldheim. - ‘Gaat tante dan met ons?’ - ‘Weldra zullen wij tante halen,’ antwoordde veldheim; ‘mijne dierbare, overledene gade drukte mij eene vaderlijke verpligting op het hart; hare laatste woorden waren: “kies eene goede en gevoelige vrouw, opdat mijne sofia eene goede moeder ontvange.” Lieve mietje! ik ben hiervoor niet beducht, dewijl gij mijn kind reeds lief hadt, vóór gij wist, dat het moederloos was. Als gij hierin blijft volharden, dan maakt gij mij gelukkig.’
‘Het is den Almagtigen bekend,’ antwoordde het meisje, ‘dat mijn voornemen opregt is. Ik zal haar zoo hartelijk beminnen, alsof zij mijne eigene dochter ware.’
Na het huwelijk zeiden nog vele menschen: ‘die arme sofia zal weten dat zij eene stiefmoeder krijgt; de boerin zal zich weldra doen | |
| |
gelden;’ maar de stiefmoeder was getrouw in het vervullen van hare pligten, en sofia was gelukkig, opgeruimd en gehoorzaam. Toen zij veertien jaren oud was, had veldheim drie kleine kinderen. Veldheim liet sofia op eene goede kostschool in de stad onderwijzen. Dit kwam overeen met den wensch van maria, die niet in staat was haar te onderrigten, in hetgene eene beschaafde, jonge juffer behoort te leeren.
Drie jaren had sofia op de school een goed gebruik gemaakt van het voortreffelijke onderwijs, en keerde toen naar hare ouders terug. De kleinen huppelden en juichten om haar henen; het gansche gezin was verheugd, omdat sofia in hun midden wederkeerden. Zij bezielde den gezelligen kring; en, nu verzocht zij aan haren vader de drie kleinen te mogen onderwijzen. ‘Hierdoor, lieve vader!’ zeide zij, ‘kan ik moeder de hartelijke liefde vergelden, die zij mij steeds bewees.’ - Het was een belangrijk tooneel, het lief, zachtaardig meisje omringd te zien van haren broeder en zusjes, die vol vertrouwen en ontzag de lessen van sofia opvolgden; zij werd gehoorzaamd uit liefde. Wanneer maria hiervan getuige was, drukte zij sofia aan haar hart en riep vol aandoening uit: | |
| |
‘lieve dochter! hoeveel ben ik aan u verpligt!’ Wanneer zij naar de boeren-hofstede gingen, bij grootvader, dan werd de oude man als verrukt over de lieve minzaamheid van sofia, welke zich niets liet voorstaan op hare bekwaamheden. ‘Zij is,’ riep de oude man, ‘het pronkjuweel van het dorp, en voor de liefde, die zij den kleinen bewijst, verdient zij eenen braven man.’
De oude predikant overleed; een jong leeraar verving zijne plaats en werd weldra de vriend van veldheim. Zijne keuze bepaalde zich tot de beminnelijke sofia. De oude landman gaf zijner lieveling zes duizend guldens tot een geschenk bij haar huwelijk. – Veldheim en maria verheugden zich in haar geluk. Sofia beminde maria op het hartelijkste en zeide dikwerf: ‘men moet niet alle stiefmoeders van koelheid beschuldigen; voor het minste, dank ik God voor de mijne.’
|
|