Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glans der dagen (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glans der dagen
Afbeelding van De glans der dagenToon afbeelding van titelpagina van De glans der dagen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (11.13 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glans der dagen

(1954)–Fré Dommisse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

3

De zon ging onder, het jonge groen der weilanden en bomen gloeide in het avondlicht. De weg kronkelde, het landschap werd meer en meer heuvelachtig. Af en toe verdween het uitzicht door de sterke glooiing van het land, soms tekende zich dan op een hoge akker, donker tegen de avondhemel, het silhouet af van de gestalte van een boer of een boom strekte zijn takken uit als was hij nog slechts met de hemel en niet meer met de aarde verbonden. Justine beschreef haar moeder de weg. Zij reden door de dorpen, langs oude, planken schuren en boerderijen waarop zich meest een kruis verhief. De slootkanten waren begroeid met roestbruine gagelstruiken, wilgen en populieren. Bij de oude watermolen schoof mevrouw van Rees dicht naar het raampje. Zij wist, nu moesten gauw de bekende wegen komen. Een zoete geur woei haar tegemoet. Zij kende die lucht, zo rook het vroeger ook.

[pagina 20]
[p. 20]

‘Nu komt een tweesprong en dan de boerderij van Hissink waar wij met onze verjaardagen heen gingen.’ kondigde ze Justine aan.

‘Hier is 't, en daar is een oude boerderij met rieten dak, moeder.’

Zij richtte zich op, vol verwachting duwde ze haar gezicht tegen de ruit. Nu moesten ze dadelijk de torens zien van het stadje, voorbij de bocht. Dit was het ogenblik waar zij al die jaren zo verlangend naar had uitgezien. Zij veegde over het glas met haar hand en tuurde...

Niets.

Zij zag niets.

De boerderij niet. De weg niet.

Er bleef een waas voor haar ogen.

De spanning werd plotseling in haar gebroken. Hier was zij nu, na vijftig jaar, maar zij zou geen van de bekende plekjes herkennen. De huizen zou zij niet meer terug vinden, zij zou... Hoe had ze dit kunnen vergeten? Zij wist toch dat ze niet meer zien kon? Haar mond beefde, hopeloze onmacht beving haar. Tranen brandden in haar ogen

[pagina 21]
[p. 21]

die zij gejaagd weg streek. Justine mocht niets merken. Zij keerde zich af van het raam, toen zocht zij hulpzoekend de hand van Justine, die ontzet de pogingen van haar moeder om toch te kunnen zien, gevolgd had.

‘Ik zie niets’... stamelde ze.

Dit was het ogenblik waarvoor Leo en de anderen gevreesd hadden. Een wanhopig gevoel bekroop Justine. Het was haar schuld. Zij had deze reis nooit mogen doorzetten. Zij had naar de anderen moeten luisteren. Moeder zou alleen verdriet hebben deze dagen. Zij zou haar gezicht meer dan ooit missen. Wat moest zij doen? Hoe kon zij dit nog ongedaan maken?

‘Probeer niet om te kijken, moeder.’, smeekte zij. ‘Je weet dat dat toch niet helpt. Ik zal het voor je doen deze dagen en je alles vertellen. Je zult zien dat het dan toch heerlijke dagen worden...’ Zij zag hoe haar moeder zich herstelde, hoe haar bevend gezicht wat rustiger werd. Ze streek met haar zakdoek de tranen weg.

‘Je hebt gelijk’, zei ze even later. ‘Het

[pagina 22]
[p. 22]

was dom van mij. Ik moet het ook niet meer proberen. Kijk nu goed uit. Dadelijk komen de torens!’

In een schier ondeelbaar ogenblik had zij blijkbaar toch de schok weten op te vangen. Zij leunde tegen het kussen, maar haar gezicht was bleek.

Die avond wandelden zij nog even het stadje in. Een gelukkige, intense aandacht lag op het oude, lieve gezicht van haar moeder. Er was geen spoor meer van verdriet over het gemis van haar ogen. Zij leunde zwaar op Justine, maar het was als duwde zij deze verlangend voort. Zeker van haar doel gaf zij Justine de weg aan die ze gaan moesten, als bevreesd dat haar iets zou kunnen ontgaan.

‘Zie je rechts nog een klein huisje? Daar woonde Willem, onze tuinman. Er naast moet een smal steegje zijn. Juist, hier moeten wij in, dan komen we zo op 't Achterummeke’...

Het was Justine of zich hier een wonder voltrok, of haar blinde moeder plotseling in dat oude stadje weer ziende was geworden.

[pagina 23]
[p. 23]

Ondanks de trieste indruk die het plaatsje op haar maakte onderging zij toch ook de bekoring die er van uit ging. De huizen in de smalle, bochtige straten stonden meest vrij, door nauwe steegjes van elkaar gescheiden. Een enkele houten voorpui had de eeuwen getrotseerd, maar achter de vertimmerde nieuwe voorgevels ontdekte zij toch ook vele oude, lemen muren, met balken doorkruisd, waaruit bleek dat er een oude kern bewaard was gebleven.

‘Het eerste huis om de hoek was van Marie van Crefeld’, zei haar moeder. ‘Boven de voordeur is een afdakje.’

Het afdakje was er, zij stonden voor het huis dat er nog goed onderhouden uitzag.

‘Marie zat, toen zij zo ziek was, altijd voor het raam. Zij kon daar de hele straat overzien. Ik heb haar zo dikwijls geholpen, eerst reed ik nog vaak met haar in een wagentje, later kon ze bijna niet meer lopen. Toch klaagde ze nooit’...

 
‘Wij zien de nacht met goeden moed,
 
Zijn donker pad beginnen,
[pagina 24]
[p. 24]
 
Wanneer het niet ontbreekt aan gloed,
 
En 't zonnetje van binnen.’

Dat schreef ze nog in mijn poëziealbum. Ze kon zo vrolijk zijn, maar ze heeft ontzettend geleden.’

Het was, toen zij verder wandelden, of Marie hen nakeek.

‘Nu eerst naar ons huis! De eerste straat links! De deur heeft prachtig houtsnijwerk en een koperen klopper!’ De druk op Justine's arm verzwaarde, haar moeder duwde haar voort.

Het huis, eens een sieraad van de stad, stond, gestut door steigers, nog wankel overeind. Het werd niet meer bewoond. Als wachtend op zijn doodvonnis staarde het met de holle ramen hulpeloos en gebroken naar de andere huizen waarvan nog andere door hetzelfde droeve lot getroffen waren.

‘Zie je ons oude huis?’ vroeg haar moeder en zij keek in de richting van het verwoeste gebouw.

Justine huiverde.

Wat moest zij zeggen?

[pagina 25]
[p. 25]

Haar moeder moest toch weten dat het vernield was. Zij wilde geen leugen.

‘Het heeft erg van de oorlog geleden, moeder. Er staan steigers om’... Het was Justine of haar woorden vervluchtigden.

‘Hier’, zei haar moeder, ‘hier hebben nu je grootouders en overgrootouders van moeders kant altijd gewoond. Boven de voordeur was mijn kamer. Rechts naast de deur was onze huiskamer en links was het kantoor van je grootvader. Wat jammer dat het zo geleden heeft. 't Is een prachtig huis, het is nog in de tijd gebouwd toen de stad belangrijk was.’

De holle ramen gaapten donker en het was Justine als staarden haar moeder en het oude huis elkaar verwezen aan.

‘Nu wil ik alleen nog weten, voordat wij terug gaan, of de oude beuk nog in onze tuin staat. Als wij naast ons huis het steegje inslaan dan moet je dadelijk de tuin zien.’

Justine merkte op dat de zijmuren van de huizen zo Duits leken met het vakwerk, maar haar moeder luisterde niet.

‘Zie je de beuk?’ vroeg ze gejaagd.

[pagina 26]
[p. 26]

In de tuin, die nauwelijks meer een tuin mocht heten, waar pakkisten opgestapeld stonden en waar flodderig wasgoed hing te drogen, zag Justine een oude, afgeknotte boomstam. Enkele dode takken staken schril af tegen de avondhemel.

‘Is de beuk er nog?’ herhaalde haar moeder. Waarom antwoordde Justine niet?

‘Ja moeder, er staat een oude, zware stam, midden in de tuin. Hij is wel erg gehavend, sommige takken lijken wel dood.’

‘Is hij er nog!’ Haar stem klonk intens gelukkig. ‘Wat hielden wij van die boom! Als de zon er op scheen werd het blad wijnrood. En wat zongen er een vogels in!’

Toen zij in het schemerduister naar het hotel wandelden was het Justine als had er een hoge, bruine beuk in de tuin gestaan. De avondzon lichtte in de top en zij hoorde een merel zingen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken