Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glans der dagen (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glans der dagen
Afbeelding van De glans der dagenToon afbeelding van titelpagina van De glans der dagen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (11.13 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glans der dagen

(1954)–Fré Dommisse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

4

Justine werd de volgende ochtend vroeg wakker. Haar moeder sliep nog. Zij leek zo teer en broos en haar bleek gelaat was zo verstild en aan de slaap overgegeven dat het Justine bijna vreemd voorkwam dat zij straks weer wakker kon worden. Zacht puffend ontglipte haar telkens de adem. Behoedzaam schoof Justine uit haar bed; toen hurkte zij neer voor het open raam. Ze keek uit op de tuin die door een oude muur, een gedeelte van de stadswallen, werd afgesloten. Een kerktoren was nog juist zichtbaar achter de bloeiende vruchtbomen. In die kerk waren vader en moeder getrouwd, waarschijnlijk ook haar grootouders. Een vreemd idee dat zij allen, zowel van vadersals van moeders zijde, eens in dit stadje geleefd hadden. Nu was hier niemand meer die ze kenden. Het was eigenlijk alsof dit ook haar stad was, of zij, Justine hier ook als klein meisje gespeeld had. Eens, toen

[pagina 28]
[p. 28]

haar op school gevraagd werd waar zij gewoond had, had ze, overtuigd van de waarheid, verteld dat ze uit Twente kwam en dat zij uit een stadje kwam waar vele oude gebruiken waren. Zij vertelde hoe ze op de Paaswei met eieren tikten en ze zong zelfs het oude Paaslied, - Christus is opgestanden! - voor. Het was een moeilijke wijs maar ze hadden het heel mooi gevonden en de onderwijzeres had gezegd dat het ook een bijzonder stadje was waar Justine gewoond had. Later had ze pas begrepen dat zij er nooit gewoond had, dat ze er zelfs nooit geweest was, maar door de levendige verhalen van haar moeder in de war was geraakt.

De jeugdherinneringen van haar moeder!

Zij vergezelden hen als kinderen toen zij, na vaders vroege dood, op een bovenhuis in de fabrieksstad woonden. Zij gaven ieder jaar opnieuw luister aan het Paasfeest, zij hoorden bij iedere Oude Jaarsavond als het lied herhaald werd dat de nachtwaker klokslag twaalf voor het gemeentehuis aanhief:

[pagina 29]
[p. 29]
 
‘Komt burgers, komt nu allen terstond,
 
Het nieuwe jaar is ingetreden,
 
De Nachtwacht wenst U met elkaar
 
Veel Heil en Zegen in 't Nieuwe Jaar!’

Het was een lang vers, de burgers trokken dan met hem mee het hele stadje rond.

Uit een wonderland kwam moeder. Zij maakte verre tochten op de schaats met familie en vrienden. Wanneer zij 's avonds terug reden, dan hoorden ze van ver en dichtbij het geheimzinnige geluid van de midwinterhoren. Zij mocht soms bij haar grootvader voor op het paard zitten als hij zijn zieken, die in een los hoes woonden, bezocht. Daar leefden de mensen met de koeien en varkens 's winters in dezelfde ruimte. Hoe dikwijls had moeder niet naar haar jeugd terug gegrepen? En toch was het nooit een hunkerende terugblik geweest, geen vlucht naar het verleden, maar een telkens weer opnieuw genieten van de belevenissen die haar eens als kind gelukkig hadden gemaakt. Zo was moeders jeugd ook de lichte, blijde achtergrond van hun eigen

[pagina 30]
[p. 30]

jeugd geworden. Wanneer zij moeder hielpen met boontjes afhalen dan zagen zij, al zaten ze op het kleine balcon van het broeiend hete bovenhuis, toch de grote buitentuin voor zich en het tuinprieel waar grootmoeder eens thee schonk en het water op de theestoof zong. Wat moest er in haar moeder zijn omgegaan als zij de sombere stadswijk vergeleek met de omgeving waarin zij zelf was opgegroeid? Had zij zich met haar jeugdherinneringen niet weten te beschermen tegen de trieste verlatenheid die haar af en toe moest bedreigen? Dacht zij niet aan het geklater van de waterval in het bos en zag zij niet de drift van de beekjes als haar kinderen, na een regenbui, in de straat hun vertier zochten door dammen te leggen in de goot die overliep? Hoe dikwijls was haar moeder deze streek niet als in een visioen verschenen?

Straks zouden zij samen door de oude straatjes lopen. Het zou heerlijk zijn en het was prachtig weer. De schok van gisterenavond om het gemis van haar gezicht had moeder doorstaan. Zij zou daar niet meer

[pagina 31]
[p. 31]

op terugkomen, dat wist ze zeker. Maar was het niet juist een troost dat moeder niet zien kon? De aanblik van haar verwoest ouderlijk huis en die vreselijke tuin werd haar toch bespaard.

Als Leo nu maar niet driftig tegen Tom uitviel als hij met wiskunde hielp. In zijn voortvarendheid kon hij Tom, die langzaam reageerde, juist nog stunteliger maken. Tom prikkelde hem, vooral als hij zoals nu, gespannen was met 't oog op de mogelijke opdracht. Elsje zou zich wel redden. Vandaag zouden ze naar hun ouders in Pakistan schrijven. 't Zou vreemd zijn als ze weer weg gingen. Over twee jaar kwamen de ouders voorgoed in Holland terug.

Als Leo die opdracht kreeg, dan zou hij het eerste jaar uitsluitend daarvoor moeten werken. Het zou prachtig zijn, hij mocht dan zijn eigen inzicht volgen en de schilderingen aanbrengen in samenwerking met de architect die hem had voorgedragen.

‘Ben je wakker, Justine?’ fluisterde haar moeder.

‘Ja, ik sta bij het raam!’

[pagina 32]
[p. 32]

‘Schijnt de zon?’

‘Ja! 't Is heerlijk weer!’

Zij ging naar het bed en streek over het zachte, grijze haar, toen schudde ze het kussen wat op.

‘Dat wij hier nu heus zijn. Ik heb zo heerlijk geslapen. Ben jij al lang wakker? Ik heb je niet het bed uit horen gaan. Wij moeten maar niet te laat ontbijten.’

Ze bracht haar moeder even later naar de wastafel. Mevrouw van Rees kon zichzelf helpen, al tastend vond zij dan zelf de zeep en de handdoeken. Met een zwaai wist zij ook haar been in de waskom te brengen zodat ze dan op één been moest balanceren. Justine sloeg altijd een zucht van verlichting als haar moeder weer op twee benen stond.

In het tuinzaaltje ontbeten zij. De eigenaar van het hotel kwam hen begroeten, hij was de vorige dag niet thuis geweest. Of zij de streek kenden?

‘Mijn eigen naam is van Lindonk,’ zei mevrouw van Rees. Haar eigen naam was van Lindonk; iedereen in deze streek zou begrijpen wat dat betekende!

[pagina 33]
[p. 33]

‘Een dochter van de oude notaris? Mijn schoonmoeder, Heintje van Ommen, heeft uw familie zo goed gekend. Zij was een nicht van meester Snijders’...

Mevrouw van Rees luisterde en vroeg. Geen woord ontging haar. Zij herinnerde zich weer namen die ze in jaren niet meer gehoord had. Een kleinzoon van van Raamsdonk had de familie Rosenstein verraden. Ja, de oude heer Jacob was ook weg gevoerd. Die hele familie was uitgemoord, maar de jonge van Raamsdonk was later door de knokploeg neergeschoten. Hun stadje had wel erg geleden maar bij de wederopbouw werd wel rekening gehouden met het oude karakter. Als toeristenplaats gingen ze stellig een goede toekomst tegemoet. De oude gebruiken werden nog steeds in ere gehouden en daarmee trokken ze ook veel vreemdelingen. Zij zouden eens zien hoe mooi de omgeving nog was!

Bij het woord ‘zien’ schrok hij. Met een medelijdend hoofdgebaar keek hij van Justine naar haar moeder.

‘Hoe is 't mogelijk!’, zei hij even later in

[pagina 34]
[p. 34]

de gang tegen Justine. ‘Ik wist het van mijn vrouw dat Uw moeder niet zien kan, maar zo heb je daar helemaal geen erg in. Daarom versprak ik mij, het spijt mij erg, ik hoop niet dat ik’...

‘Geen sprake van. Het is voor moeder veel prettiger wanneer U geen aandacht vestigt op haar blindheid. Zij geniet toch van de omgeving al is het op een andere wijze dan U of ik.’

De familie Rosenstein was uitgemoord. Mevrouw van Rees staarde in gedachten voor zich uit terwijl zij op Justine wachtte. Jacob speelde zo mooi viool, hij was een vriend van Johan indertijd... De Raamsdonken kwamen veel bij oom Adriaan, die jongen was dan zeker een kleinzoon van Albert of Arnout. Nu zou zij eerst met Justine naar de markt gaan, over de wallen konden ze dan terug. Het huis van grootvader van Lindonk lag aan de andere kant, dat moest dan maar vanmiddag...

Een vertrouwd gevoel kwam over haar toen zij de hobbelige keien weer onder haar voeten voelde. Diep ademde zij de lentelucht in.

[pagina 35]
[p. 35]

‘Heerlijk!’ zuchtte Justine. Vol verlangen ging haar moeder naast haar. De wind speelde zacht met het grijze haar, vast lag haar arm op die van Justine, zeker van de richting die door haar zou worden aangegeven. Het wandelstokje klikte op de keien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken