Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glans der dagen (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glans der dagen
Afbeelding van De glans der dagenToon afbeelding van titelpagina van De glans der dagen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (11.13 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glans der dagen

(1954)–Fré Dommisse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

5

Het kleine stadhuis, met sober aangebrachte zandsteenversieringen in de gevel, stond pretentieloos en ongeschonden op het marktplein. Hoewel Justine zag dat het een waardig, in zuivere barokstijl opgetrokken gebouw was, zo kon zij toch met moeite haar ontgoocheling onderdrukken om de povere indruk die het gehele pleintje op haar maakte. De omringende huizen met lawaaierige reclameborden en gewelddadig tot winkels vertimmerde gevels drongen zich onbarmhartig aan haar op. Was dit nu de markt die moeder altijd zo geroemd had? Zong hier de nachtwaker zijn heilwens op Oudejaarsavond en kwamen hier nu zoveel mensen op de Paasdagen bijeen om gezamenlijk het oude Paaslied te zingen? Och, zij wist het alles zo goed, maar het was zo kaal, zo klein en onbeduidend.

‘Hier liepen we nu met onze Palmpasen die wij de dag daarvoor met elkaar maak-

[pagina 38]
[p. 38]

ten! Op de hoek hing altijd de Pinksterkroon, prachtig versierd met knipwerk’, zei haar moeder, zich van geen teleurstelling bij Justine bewust. ‘Als je onder de kroon doorliep moest je tolgeld betalen. Mijnheer Boele woonde naast het stadhuis. Hij had zo'n mooie stoep met grote sterren van veldkeitjes. Zie je die nog? Het was de kunst om van de ene ster op de andere te hinkelen, Lize kon dat zo goed. Het mocht natuurlijk niet, dan werd de stoep te vuil.’...

Voor het oude, wat verzakte huis liep een trottoir dat met grauw cement was bestreken, hier en daar waren tussen de grote barsten de keitjes echter nog te zien. ‘Mijnheer Boele ijverde zo voor de schoolwet’, vertelde haar moeder. ‘Dat was toen een hele strijd. Tante Gezina had veel aan hem te danken, Grootvader was ook erg op hem gesteld maar met oom Adriaan was het vuur en vlam.’ Tante Gezina - dat wist Justine - was een bekende voorvechtster geweest voor de ontwikkeling van het jonge meisje, zij had vroeger in den Haag gewoond.

‘Zie je een steeg naast het stadhuis?’

[pagina 39]
[p. 39]

vroeg haar moeder. ‘Daar spande nu met de kermis de koorddanser zijn touw en dan liep hij van het dak van mijnheer Boele naar de overkant. Als wij boodschappen deden voor de mevrouw van de draaimolen (dat zei Olga altijd), dan mochten wij voor niets in het draaischuitje en Lize vond 't heerlijk als ze met het centenbakje rond mocht gaan. Ik was dol op de glasblazer, pauwen met ragfijne staarten blies hij en de mooiste scheepjes met gekleurde vlaggetjes’...

Het was Justine als werd de naargeestige indruk door de opmerkingen van haar moeder meer en meer weggenomen, als zag zij in de lelijke cementen trottoirs weer de aardige, veldkeienstoepen terug en als veranderden de vertimmerde winkelpuien in mooie, oude voorgevels der herenhuizen die voornaam en onaangetast eens met het stadhuis de markt beheersten.

‘Zie je tegenover het stadhuis een groot herenhuis? Daar woonden oom Adriaan en tante Agatha. Zij konden de hele markt overzien, verschrikkelijk was dat, als je iets deed wat niet mocht dan tikte tante Agatha op het raam.’

[pagina 40]
[p. 40]

In een kruidenierszaak kon Justine met enige moeite een oud herenhuis terugvinden. Het Persilmeisje wenkte voor een der dicht gemaakte ramen verlokkend naar haar witte was. Wat zei Justine? Was het een winkel? Zij zag het huis toch duidelijk voor zich met de strakke witte gordijnen. Hoorde zij tante daar niet tegen de ruit tikken? Dat heb ik jullie al zo dikwijls verboden, Jetje! riep ze. Zij hadden weer met ballen tegen de hoge zijmuur van het huis gespeeld. Tante had een bruin popeline japon aan en een zwart geborduurd schortje voor. Ze had van die rare rode adertjes op haar wangen waardoor ze altijd een kleur had.

‘Tante Agatha kon niets van kinderen velen’, zei ze toen zij verder liepen. ‘Ze had zelf geen kinderen en ik denk dat haar dat erg hinderde. Ze moet bij oom Adriaan een moeilijk leven hebben gehad, ik geloof dat hij thuis erg dronk; Oma heeft mij dat later wel verteld. Hij was een despoot; na zijn overlijden bleek het dat hij allerlei aandelen verkocht had om zijn schulden te betalen. Tante Agatha bleef volkomen berooid

[pagina 41]
[p. 41]

achter. De familie wilde haar helpen maar zij heeft er zichzelf doorheen geslagen. Ze moet heel flink geweest zijn; dat was wat voor die tijd om met werken of naaien de kost te verdienen! Zoiets was ver beneden je stand, maar iedereen had er toch respect voor - en ze droeg haar hart hoog!’

Zij liepen langzaam het marktplein over en stonden stil voor een oud huis dat er nog goed onderhouden uitzag. ‘Dit moet het huis van mevrouw de Waal zijn. Hoevelaken woonde naast haar. Zij was toch zo'n lieve vrouw. Ze had een zachte stem, ik zie haar nog voor me, ze was klein. Die vrouw heeft wat mee gemaakt! Ze had vier kinderen waarvan er drie jong gestorven zijn. Emma, haar enige dochter die in leven bleef, studeerde aan een universiteit in Duitsland. Dat was toen iets bijzonders. Ik herinner mij haar nog goed. 't Was een knap meisje. Ze is plotseling gestorven. Mevrouw de Waal had toen opeens geen stem meer, het heeft maanden geduurd eer ze weer geluid kon geven. Wij kwamen er graag. Van de man herinner ik mij niets. Ik denk dat hij met een

[pagina 42]
[p. 42]

andere vrouw leefde in het buitenland, maar zoiets werd vroeger veel meer geheim gehouden. Wij mochten wel spelletjes bij haar doen, met een prentenboek spelen waar figuren in zaten die bewegen konden, soms ook speelden wij met haar doolhofje, het was dan de kunst om op een kaart de uitweg te vinden en niet vast te lopen. “Als je maar goed zoekt”, zei ze dan, “een uitweg is er altijd!” Ik vrees dat ze zelf de uitweg niet gevonden heeft. Ze is ook plotseling gestorven maar het gerucht ging dat het zelfmoord geweest is.’

‘En dit is het huis van Frans Hoevelaken met wie wij zulke verre schaatstochten maakten! Dat was een vrolijke Frans! Hij wist prachtig te rijmen en met Sint Nicolaas stuurde hij ons dat lange gedicht, je kent het wel, ik heb het nog in mijn doos liggen, een herinnering aan een tocht die wij eens met elkaar maakten!

 
“Ziedaar lieve nichtjes
 
Een bundel gedichtjes
 
Vermaak U daarmee.”
[pagina 43]
[p. 43]

Je moet het mij thuis toch nog eens voorlezen. Hij maakte Lize erg het hof, ik geloof dat hij daarom later naar een andere stad heeft gesolliciteerd. Het is later mis met hem gegaan, hij heeft fraude gepleegd. Lize moest niets van hem hebben maar ze had zo'n charme dat ze iedere man het hoofd op hol bracht... Kom, nu gaan we over de Wallen terug.’

De oude walmuren hingen zwaar voorover. Door openstaande poortjes keek Justine af en toe in kleine, ommuurde tuinen, overhuifd door rose en witte bloesem. De keien liepen moeilijk, maar mevrouw van Rees stapte zo onvermoeid voort en zij duwde Justine zo doelbewust in de richting die zij gaan wilde, dat deze haar bezorgdheid voor te grote vermoeienis onderdrukte en het niet waagde daarover te reppen.

‘In dit steegje woonde Argelo, onze blikslager!’ Voor een klein, scheef gezakt huisje stonden zij stil. Het werd niet meer bewoond. Roest en ijzer lag opgestapeld voor de kleine ramen, het was blijkbaar een opslagplaats geworden, maar op de ruit van

[pagina 44]
[p. 44]

de deur ontdekte Justine toch nog de resten van vergulde letters. Zij spelde, nauwelijks leesbaar: Argelo.

‘Er staat nog Argelo op de deur, moeder!’

‘Staat het er nog?’ Als een triomfkreet klonk haar stem. ‘Hij was de beste klootschieter. Met zo min mogelijk worpen moesten ze bij dat spel de zware houten kloot zo ver mogelijk weggooien. Soms speelden de schieters van onze stad tegen die van een andere, maar dat liep dikwijls op een vechtpartij uit.’

Toen zij verder gingen was het Justine als straalden de doffe, versleten letters in gouden pracht.

Het Sint Petrussteegje was er niet meer, een auto parkeerterrein was er voor in de plaats gekomen, maar zij roken toch de koffie die vroeger bij Barbertje verkocht werd en zij zagen hoe ze zich over de toonbank boog om Jetje en haar zusjes een suikerklontje te geven.

Langs de oude kerk wandelden zij, toen zochten ze zich over de wallen die verbreed waren een terugweg naar het hotel.

[pagina 45]
[p. 45]

‘Hier herken ik het toch niet meer, Justine. Vroeger was deze weg heel smal met een gracht. Ik herinner mij nog dat hier ook een poort gestaan heeft. Ik geloof dat het nu beter is, het was hier vroeger dikwijls een vieze boel.’

Een vrachtauto dreef hen terzijde van de weg.

Een vrachtauto?

Neen, het was als ging de diligence hen voorbij die drie maal in de week naar de grote stad reed. Wat een stof konden die paarden maken! Mevrouw van Rees zag opeens weer nicht Ellen voor zich die dan potsierlijk haar zakdoek voor haar neus kon houden en overdreven hoog haar rok optillen...

De klok sloeg twaalf uur.

Nu ging de school uit.

Vroeger liep zij om twaalf uur op een draf naar huis om met Marie of met de zusjes nog even op hun stoep te bikkelen, vertelde zij.

Het stadje kwam Justine niet meer zo vervallen en gehavend voor. Zij zag wel de be-

[pagina 46]
[p. 46]

dorven gevels, de stijlloze veranderingen en het puin dat nog niet overal was opgeruimd, maar zij wilde het niet meer zien. Zij keek naar de bloesem en het jonge groen in de ommuurde tuintjes en toen zij langs het deerlijk verminkte huis van haar moeder kwamen was het hen beiden als zagen zij een klein meisje met een brilletje op dat handig en toegewijd voor de rijk gebeeldhouwde voordeur haar bikkels opwierp.

Zij hadden hun stad terug gevonden!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken