Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Moderne sociologie (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Moderne sociologie
Afbeelding van Moderne sociologieToon afbeelding van titelpagina van Moderne sociologie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.24 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Moderne sociologie

(1959)–J.A.A. van Doorn, C.J. Lammers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

Hoofdstuk IV
Culturele elementen

1. Cultuur nader bepaald

Wanneer ik mij in een treincoupé vis-à-vis een vreemdeling bevind, kan er gemakkelijk een zekere sociale integratie tot stand komen. Er ontstaat een gesprek over het weer of over het comfort van de nieuwe wagons bij de Spoorwegen. Wij offreren elkaar een sigaret, gaan broederlijk - en na rijp beraad - over tot het openen van een raampje en trachten op een tussenstation door gezamenlijk schreeuwen koffie te bemachtigen. Kortom, er komt een zekere coördinatie van interacties tot stand, er ontwikkelt zich wellicht een zwakke wederzijdse sympathie, een oppervlakkige convergentie van opvattingen en een geringe mate van aandrang samen iets te ondernemen.

Zolang als de reis duurt is er dus sprake van een sociale betrekking en verhouding, waarin zelfs een zekere rangschikking kan optreden. Als mijn reisgenoot reeds in de coupé zit wanneer ik binnen kom, zal ik mogelijk zijn ‘ancienniteit’ erkennen door het initiatief tot groeten te nemen. Indien hij voorts reeds de ervaring heeft opgedaan, dat een in het bagagenet liggende krant twee dagen oud en de in de trein verkochte koffie veel te slap is, en dergelijke voor ons reisgezelschap relevante zaken meer, zal hij mij daaromtrent voorlichten en zo door zijn initiatieven mijn gedrag beïnvloeden. Op uiterst vage wijze kan er zich dan een sociaal rangverschil aftekenen: op grond van de waardemaatstaf ‘coupé-ervaring’ aanvaard ik hem als ‘hoger’-, en ziet hij mij als ‘lager’-geplaatste.

Aangezien ik hem waarschijnlijk nooit terugzie, blijft de relatie in hoge mate onstabiel. Het gebrek aan stabiliteit kan tot uiting komen in het feit, dat de rangverhouding gedurende het laatste gedeelte van de reis wordt omgekeerd. Indien ik vlug van begrip ben en na een uur reizen evenveel ‘coupé-ervaring’ heb opgedaan als mijn reisgenoot, dan zijn de rollen wellicht verwisseld en word ik in de coupé de dominerende figuur.

Daarentegen is de verhouding tussen man en vrouw in het

[pagina 106]
[p. 106]

gezin veel stabieler. De wederzijdse verhouding is in hoge mate uitgebalanceerd. De mate van onderlinge sympathie (of antipathie) is in de loop der jaren mogelijk slechts aan kleine schommelingen onderhevig, evenals trouwens de mate van (on)gelijkgezindheid op allerlei terreinen. Zo ook is de rangverhouding duidelijk afgebakend. Eén van beide partners neemt in bepaalde omstandigheden altijd de beslissingen en heeft het initiatief in gezamenlijke acties, terwijl de ander, die de leidinggevende initiatieven opvolgt, zelf slechts initiatief ontplooit in activiteiten als raad vragen en instemming betuigen.

 

In het laatste geval, bij het gezin, is de sociale betrekking evenals de sociale verhouding veel meer ‘gekristalliseerd’ te noemen dan bij de treinreizigers. Er bestaat nu een permanente relatie van een duurzaamheid die reisgenoten niet kennen.

Toch is er in beide gevallen sprake van een sociale structuur, nl. van een betrekkelijk duurzaam samenstel van sociale betrekkingen en verhoudingen, verbonden door sociale posities. ‘Slechts’ de graad van duurzaamheid verschilt, en het is onder meer door dit verschil, dat het gezin, de kerkelijke gemeenschap en de bedrijfsstructuur sociologisch zo geheel andere verschijnselen zijn dan de patiënten in de wachtkamer van de dokter en het publiek in de toneelzaal. De verschillen zijn niettemin betrekkelijk, in zoverre bijv. de treinreizigers, indien ze maar vaak en/of lang genoeg tezamen reizen, even goed een vrij stabiel patroon van relaties en verhoudingen ontwikkelen. Een groep toeristen, die in het kader van een reisvereniging enkele weken in elkaars gezelschap verkeren, laat het proces van kristallisering al veel sterker zien dan degenen die elkaar in de trein éénmaal ontmoeten.

Zo ook zullen forensen, die elke dag met elkaar samenreizen wellicht bepaalde vaste interactievormen ontwikkelen, die tezamen een sociale structuur vormen. Er komt een zekere standaardisering van interacties tot stand: men begroet elkaar en leest gedurende de eerste tien minuten de krant; daarna bestelt men koffie, en gaat over tot een spelletje kaarten, terwijl de laatste minuten van de reis altijd wordt ‘nagekaart’. Indien dit patroon zich dagelijks herhaalt tussen dezelfde forensen, dan is de interactie tussen de reizigers

[pagina 107]
[p. 107]

uitgegroeid tot een duidelijke sociale structuur.

 

De overeenkomst in beide voorbeelden van gezin en trein, die wij alleen gradueel verschillend noemden, is gelegen in een zekere mate van standaardisering van het gedrag. Op verschillende tijdstippen treft men een zelfde ‘patroon’ aan. Het tijdstip waarop in het gezin de maaltijd wordt gebruikt, en die waarop in de coupé van de forensen een kaartje wordt gelegd, worden niet elke dag opnieuw gekozen of aan het toeval overgelaten, maar ‘staan vast’; degene die aan tafel in het gebed voorgaat en de reiziger die de kaarten schudt, zijn telkens dezelfden. Kortom, er is een duidelijke regelmaat in de gedragingen te bespeuren.

Deze regelmaat en standaardisering hebben een normatief aspect. Het gezamenlijk eten is in het gezin een ‘ongeschreven wet’ en de reiziger die het kaartende viertal niet wil completeren, verbreekt een afspraak, ook indien spontaan tot stand gekomen. De regelmaat heeft bovendien het karakter van een duidelijk tijdsperspectief: men rekent er als gezinslid op, dat om half zeven wordt gedineerd en men gaat dus een zakengesprek op dat uur bij voorkeur niet aan. Gegeven de norm heeft men ten aanzien van deze gebeurtenissen vaste verwachtingen; omdat men het verwacht, zullen de betrokkenen zich er niet aan willen of kunnen onttrekken. Op dezelfde wijze nu bestaan er in alle groeperingen specifieke normen, verwachtingen, doeleinden en waarden, die tezamen het sociaal gedrag, zowel het uiterlijk als het innerlijk, zowel het individuele als het collectieve gedrag de ‘vorm’ geven, die specifiek is voor de desbetreffende groepering.

Dit geheel van elementen heeft naast de functie van specificatie die van verduurzaming. Zonder een overeenstemming van de groepsleden over hetgeen men in bepaalde omstandigheden behoort te doen, van elkaar kan verwachten, met elkaar waardeert en wenselijk acht, blijft de sociale structuur labiel. Om naar de voorbeelden terug te keren: de bestaande verwachting dat in het gezin om half zeven wordt gedineerd, en dat door de forensen halverwege de reis een kaartje wordt gelegd, houdt het regelmatig met elkaar eten en samen kaarten in stand, en daarmee het interactieproces van de betrokkenen.

[pagina 108]
[p. 108]

Normen, verwachtingen, waarden en doeleinden noemen wij cultuur. Het zijn die opvattingen, welke door meerdere personen worden gedeeld, en welke als functie hebben de specificatie en verduurzaming van het sociaal gedrag. Zij figureren als tradities en gewoonten, technieken en procedures, ideologieën en overtuigingen, symbolen en stijlen. Cultuurelementen zijn naar onze mening dus in de eerste plaats opvattingen. Zo zijn normen opvattingen omtrent hetgeen behoort, verwachtingen ideeën over wat er zal gebeuren, doeleinden over hetgeen wenselijk is, terwijl waarden zijn te definiëren als opvattingen over juistheid of onjuistheid.

Cultuur is in onze visie dus een vorm van vooral cognitieve gelijkgezindheid: convergerende opvattingen die door een collectiviteit worden aangehangen. Hiermee is een tweede kenmerk van cultuur gegeven. Niet een particuliere opvatting, een private mening behoren tot de cultuur, maar een door meerderen aanvaarde idee.

Dit betekent - en hier komen wij aan het derde en belangrijkste kenmerk van cultuur - dat culturele elementen relatief autonoom zijn. Het is waar, dat cultuur niet kan voortbestaan zonder door de individuen te worden aanvaard en ‘gedragen’, maar het is even waar dat cultuur, eenmaal in de geesten der betrokkenen verankerd, het sociaal gedrag modelleert op een wijze, die een bewuste keuze tussen gedragsalternatieven op zijn minst beperkt.

Dit laatste kenmerk van cultuur treedt eerst recht duidelijk aan het licht, indien iemand zijn cultureel gevormd gedrag wil of gaat veranderen. Indien, om weer bij het voorbeeld te blijven, de echtgenoten voortdurend onenigheid hebben en tenslotte tot een scheiding besluiten, gaan ze daarmee in een christelijk genormeerd milieu in tegen de huwelijksnorm van de onontbindbaarheid, en tegen de verwachtingen in hun milieu, dat het huwelijk een bijzonder duurzaam instituut is. Man en vrouw ‘ontdekken’ dan, dat de normen en verwachtingen die voor hen aanvankelijk ‘vanzelfsprekend’ waren - en dat nu niet meer zijn -, voor de anderen om hen heen nog steeds gelding hebben.

Deze gelding is nooit universeel, maar altijd wel dermate algemeen, dat zij zich in de meest voorkomende gevallen kan doorzetten. Op het moment, dat de betrekkelijke onontbindbaarheid van het huwelijk voor het merendeel der

[pagina 109]
[p. 109]

leden van een samenleving niet meer als norm wordt aanvaard, is ... de norm verdwenen, resp. door een andere vervangen. Het is deze dynamische relatie tussen cultuur als ‘autonoom’ systeem en cultuur als ‘collectief produkt’, die voor de socioloog centraal staat.

 

Het zal duidelijk zijn, dat ons begrip cultuur beperkter is dan dat van vele cultureel-antropologen, die eronder ook bijv. de sociale structuurvorming vangen.Ga naar eind79. Cultuur is op sociale structuur betrokken in zoverre zij bijv. normen omvat met betrekking tot sociale interactie: de meeste culturen schrijven voor, dat bij interactie tussen familieleden een kleinere sociale afstand in acht wordt genomen dan tussen vreemden. Dit ‘voorschrift’ behoort tot de cultuur; de daarmee samenhangende wijze van interacteren levert de structuur op.

Anderzijds is ons cultuurbegrip ruimer dan het alledaags gebruikelijke, omdat het de term ‘voorschrift’ zeer ruim interpreteert. Normaliter rekent men het etiquette-handboek tot de cultuur, maar de plattelandse noaberschap niet. Voor de socioloog is hier geen verschil aanwezig: in beide gevallen is het mogelijk van de concrete interactieprocessen een gedragsregel te abstraheren, die in het eerste geval reeds geformaliseerd en gecodificeerd is, in het andere geval tot de ‘ongeschreven’ wet behoort.

 

Keren we nog eenmaal terug tot de voorbeelden van treincoupé en gezin. Het verschil in structurele stabiliteit hebben wij gradueel genoemd, hetgeen nu is te verklaren uit de mate van ‘verduurzamende’ kracht der respectievelijke cultuurelementen. In het gezin is er een stevige groepsintegratie, instandgehouden door stringente algemeen-maatschappelijke normen, waarden en verwachtingen. De treinreizigers daarentegen ondervinden niet de druk der externe normen - niemand verwacht dat zij met elkaar zullen optrekken, en zeker niet voor altijd - en zij zijn bovendien veel vluchtiger en oppervlakkiger in hun contacten. Deze contacten behoeven minder culturele ondersteuning; de culturele normen en verwachtingen werkten minder integrerend.

Maar er is nog een tweede verschil. In het geval van de ‘treincultuur’ ontstonden de gemeenschappelijke normen en verwachtingen als een produkt van interactie, terwijl in het

[pagina 110]
[p. 110]

gezin allerlei interacties beschouwd kunnen worden als resultaat van een reeds bestaande gezinscultuur. Zo is de afwisseling van krant lezen en kaarten in de specifieke groep, die wij op het oog hebben, tot stand gekomen, maar zijn er geen algemeen aanvaarde normen in onze maatschappij, die deze structurering voor treinreizigers voorschrijven. In het gezin echter wordt de man traditioneel geacht voor het inkomen te zorgen, terwijl de taak van de vrouw (nog steeds) in de eerste plaats in de huishouding is gelegen.

Dit betekent, dat wie gaat forensen, zelf een ‘patroon’ kan scheppen, terwijl de jonggehuwden een dergelijk patroon beschikbaar hebben, indien ze slechts op de hoogte zijn van hetgeen van hen als gezinsleden wordt verwacht.

Toch is ook dit verschil gradueel. In de eerste plaats zullen de echtgenoten binnen het algemeen maatschappelijk cultuurpatroon betreffende ‘het’ gezin, bovendien een eigen gezinscultuur in het leven roepen. Er is geen enkele maatschappelijke norm, die de man gebiedt op zondag het ontbijt klaar te maken en het zijn vrouw op bed te brengen, maar indien dit in een gezin ‘usance’ wordt, dan is het daarmee een deel van deze specifieke gezinscultuur geworden.

In de tweede plaats: de reiziger, die zich gedurende het bestaan van de ‘gekristalliseerde’ forensencultuur bij het groepje reizigers aansluit, vindt, evenals de jonggehuwden, een kant-en-klare normatief verankerde ‘groepscultuur’. Tenzij hij als persoon veel invloed krijgt, zal het hem moeilijk vallen dit patroon te veranderen - evenals man en vrouw moeilijk ontkomen aan de sociale normen die ‘het’ gezin in onze samenleving betreffen. Die te veranderen, vraagt inderdaad om een ‘culturele revolutie’.

2. Elementen van cultuur

Alvorens in te gaan op de afzonderlijke cultuurelementen - normen, verwachtingen, waarden en doeleinden - eerst een enkel woord over de materiële cultuur, die nog niet ter sprake kwam.

Wij zijn van mening, dat de materiële cultuur - te begrijpen als de materiële produkten van menselijke activiteit - als zodanig voor de socioloog van minder belang is dan de im-

[pagina 111]
[p. 111]

materiële cultuur. Het is interessant te weten, dat bijv. het sociale proces van arbeidsverdeling de produktie van goederen versnelt, zoals omgekeerd materiële cultuurgoederen als auto, radio en televisie ingrijpende gevolgen hebben voor de sociale verhoudingen. Maar vrijwel al deze samenhangen tussen materie en maatschappij zijn indirect: de immateriële cultuur fungeert als filter.

Een wegomlegging kan natuurlijk een dorp isoleren, doordat de vroeger langskomende verkeersstroom plotseling is afgedamd. Wat het sociale gevolg van deze materiële verandering is, kan echter pas worden vastgesteld indien de immateriële cultuur en de daardoor geconditioneerde sociale structuur bekend is. Zo kan het dorp in kwestie ‘leeglopen’: de bevolking trekt weg. Het kan ook op zichzelf terugtrekken en langzaam wegvegeteren. Het kan tenslotte onder invloed van de uitdaging tot nieuwe initiatieven komen: rusthuizen bouwen, toerisme bevorderen of industrie aantrekken. Dat de noodzakelijke samenhang ook tussen het omgekeerde proces - ontsluiting en integratie in het grotere geheel - niet zo vanzelfsprekend is als men meent, blijkt uit de merkwaardige consistentie van de plaatselijke cultuur van geografisch bepaald niet geïsoleerde dorpen als Staphorst en Katwijk!

De algemene verklaring van de ‘indirecte’ werking van materiële factoren (natuurlijk, biologisch, cultureel) moet worden verklaard uit de specifieke zingeving die de mens aan de materiële objecten verbindt.

Reeds een simpel natuurobject als een boom is voor een fruitteler, een natuurgenieter, een houthandelaar en een schilder een totaal ander iets. Hun ‘cultuur’ in immateriële zin, d.w.z. het eigen systeem van waarden en belangen van de personen in kwestie, levert het interpretatieschema dat hun ‘kijk’ op het object bepaalt.

Dat de collectieve houdingen tegenover een cultuurgoed - en niet die goederen op zichzelf - beslissend zijn voor de rol, die de materiële cultuur speelt in de samenleving, kan worden aangeduid met de term ‘symbolische waarde’ van een materieel object.Ga naar eind80. Zo is het kruis - in vroeger tijden dezelfde functie vervullend als thans elektrische stoel en guillotine - een symbool, dat voor de christen aan zijn hele bestaan een bepaalde zin geeft. Zo waren in de laatste wereldoorlog het V-teken en het hakenkruis bepaald meer dan willekeurige

[pagina 112]
[p. 112]

materiële figuren: de hoop en de haat van hele volkeren lagen erin uitgedrukt.

a. Normen

Normen zijn opvattingen over hoe men zich dient te gedragen, of hoe men zich juist niet moet gedragen.Ga naar eind81. Er zijn positieve normen, geboden, en negatieve normen of verboden.

Elke cultuur specificeert een groot aantal min of meer duurzame gedragsregels, die het doen en laten van de groepering in kwestie reguleren. In het gezin bepalen de gezinsnormen de wijze van eten en drinken, het gaan slapen en de conversatie, de verdeling van de huishoudelijke werkzaamheden onder de gezinsleden en de manier waarop de verjaardagen gevierd worden. Zo ook hebben de vereniging, het bedrijf, de kerk en de maatschappij min of meer vaste gedragsregels, die een onderdeel van de cultuur van die groeperingen vormen, en tot op zekere hoogte bindend zijn voor de leden. Wanneer wij normen als denkbeelden, als cognitieve elementen definiëren, wil dit nog niet zeggen, dat gevoelens en strevingen niets met normen te maken zouden hebben. In de enkeling is elke norm ingebed in één of meer houdingen; met andere woorden: elke norm is verbonden met bepaalde gevoelens en bepaalde strevingen.

Het is echter nuttig om in de definiëring van normen het accent op de aanwezigheid van een of andere denkinhoud te leggen, omdat de gevoelens en strevingen van persoon tot persoon in hoge mate uiteen kunnen lopen ondanks het feit, dat een bepaalde gedragsregel algemeen aanvaard is. Voor de gehaaste scholier of zakenman kan het stoplicht een voorwerp van uiterst negatieve sentimenten zijn, terwijl zij er voorts naar kunnen streven om altijd nog juist door het oranje licht heen te glippen. De op orde en regelmaat gestelde militair of gepensioneerde ambtenaar daarentegen zal wellicht zeer positief gestemd zijn jegens het voorschrift om bij verkeerslichten, die op oranje of rood staan, te stoppen. Bovendien kan hun streven geheel anders gericht zijn dan die van de scholier en de zakenman: zij zullen misschien zoveel mogelijk trachten nog vóór de streep tot stilstand te komen, wanneer het licht op oranje springt!

Toch kunnen wij ondanks al deze verschillende houdings-

[pagina 113]
[p. 113]

elementen van één algemeen-geldende norm voor weggebruikers spreken, omdat welhaast iedereen de regel ‘stoppen bij rood en oranje licht’ als juist erkent. Daargelaten of zij zich er in de praktijk aan houden, en wat voor houding de ‘bedding’ van deze erkenning vormt, alle weggebruikers hebben grosso modo dezelfde opvatting, nl. dat men voor een oranje of rood licht behoort te stoppen.

Nog een ander punt van de definitie verdient de aandacht. Er is daar nl. sprake van norm als regel voor gedrag, en niet voor activiteiten. Niet alleen uiterlijk waarneembare handelingen, maar ook ‘innerlijke’ gedragingen zoals gevoelens, gedachten en neigingen kunnen het voorwerp van een norm zijn.

Zo wordt men geacht bij een begrafenis droef en gedrukt gestemd te zijn en bij een bruiloft opgewekt, krachtens een vrijwel universele sociale norm. Zo schrijven ethische en religieuze stelsels de mens niet alleen voor, welke activiteiten wel en niet oirbaar zijn, maar ook met wat voor gevoelens en gedachten hij bezield moet zijn in bepaalde situaties. Wie zich niet conformeert aan deze gedragsregels, heeft dan ook in het kader van die normen ‘verkeerde’ gedachten of ‘onjuiste’ gevoelens!

 

Het is ondoenlijk om in kort bestek alle belangrijke aspecten van het normbegrip recht te doen. Wij volstaan met een uiterst summiere behandeling van de reikwijdte, de precisering en de aanvaarding van normen. In een volgend hoofdstuk zullen nog enige andere facetten zoals de naleving en de sanctionering van normen ter sprake komen.

In de eerste plaats iets over de reikwijdte van normen, welke kan variëren al naar gelang de situaties en al naar gelang de personen, waarop de norm betrekking heeft.

Zo is de norm, dat men in een bepaald Amsterdams café bij de eerste teug het glas niet met de handen mag aanraken, uniek voor de plaatselijke situatie in dat café. De norm dat men zijn neus in een zakdoek snuit - en niet in de mouw, zoals vroeger het geval was! - geldt voor nagenoeg alle situaties, die men kan bedenken.

Ook is er veel verschil tussen de ene en de andere norm, wat betreft het aantal personen waarop de norm van toepassing is. Linton heeft in dit verband een bruikbaar onderscheid tussen ‘universals’, ‘specialties’ en ‘alternatives’ ingevoerd.Ga naar eind82.

[pagina 114]
[p. 114]

Universele normen gelden voor alle goed-bij-hun-verstandzijnde volwassenen in een maatschappij. Speciale normen hebben slechts betrekking op bepaalde maatschappelijke groeperingen. Alternatieve normen, tenslotte, zijn gedragsregels, die ‘naar keuze’ voor allerlei enkelingen en groepjes gelden, maar die niet algemeen erkend worden als geldend voor bepaalde sociale groeperingen.

De norm, dat men de warme maaltijd niet met de handen nuttigt, is in onze maatschappij een universeel verbod. Daarentegen is de norm, dat men in het publiek niet met ongedekt hoofd verschijnt, iets speciaals voor de categorie der militairen. Normen aangaande het soort schoenen dat men behoort te dragen, zijn typisch alternatief van aard.

Uiteraard is deze classificatie niet waterdicht; er zijn tal van grensgevallen te bedenken. Niettemin kan het onderscheid in deze drie soorten normen verhelderend werken, niet slechts ter karakterisering van totale maatschappijen (waarvoor Linton de onderscheiding bezigt), maar ook voor kleinere groeperingen.

Wat in de tweede plaats de precisie van normen betreft, er is een groot verschil tussen de minutieuze nauwkeurigheid, die bij hofprotocol en godsdienstige ceremonieën is voorgeschreven, en de ‘rekkelijkheid’ van de normen, die ten aanzien van de vrijetijdsbesteding van de burger in een democratische samenleving gelden.

In het geval van het hofprotocol kan een verkeerd briefhoofd of een foutieve volgorde in de tafelschikking bij een diner met het corps diplomatique een ramp betekenen. In het geval van de recreatie is er een grote marge van vrijheid: de hoge ambtenaar dient zich op voor zijn stand ‘passende’ wijze te ontspannen, maar dit kan zowel golf als paardrijden, zowel bridge als schaken inhouden. Slechts wanneer hij zich toelegt op klaverjassen, wielrennen of duivenhouden, zal hij in zijn omgeving ‘bevreemding’ wekken, waaruit hij kan afleiden dat hij de zo rekkelijke normen inzake de vrijetijdsbesteding van de ‘hogere’ standen heeft overtreden.

Het onderscheid naar de precisie van de norm is van groot belang. Immers, hierdoor komt de nadruk te liggen op het feit, dat de meeste normen geen exacte gedragsvoorschriften zijn. Doorgaans stelt een norm grenzen aan de mogelijke gedragingen. Een norm beperkt dus de in theorie mogelijke gedragsalternatieven, en de situatie dat slechts één bepaald

[pagina 115]
[p. 115]

alternatief geboden is, kan men dan ook beschouwen als een grensgeval, dat een extreme mate van precisie vertegenwoordigt.

In de derde plaats is het van belang te beseffen, dat normen zowel van groepering tot groepering alsook binnen de groepering verschillen te zien kunnen geven in mate van aanvaarding. Men zou aanvaarding van normen kunnen beschouwen als de wijze, waarop er binnen een groepering of tussen verschillende groeperingen convergentie bestaat van een bepaald soort opvattingen, te weten normen.

 

Wanneer in de sociologie of sociale psychologie gesproken wordt van de normen van ‘de’ groep, dan moet men zich duidelijk realiseren, dat in feite gedoeld wordt op de door het ‘gemiddelde’ groepslid aanvaarde normen of wel de door de meerderheid van de groepsleden aanvaarde normen. Zoals in het algemeen convergentie van denkbeelden tussen diverse partijen een betrekkelijke zaak is, zo ook is de in een groepering te constateren convergentie terzake van normen een kwestie van ‘meer’ of ‘minder’. Zelden zal men een groepering aantreffen, waarvan alle leden in precies dezelfde mate een bepaalde norm aanvaarden of verwerpen.

Deze betrekkelijkheid van de norm als sociale realiteit is voor de socioloog het beste uitgangspunt van studie. Het behoort tot zijn taak de discrepantie tussen ‘wet en werkelijkheid’, tussen cultuur en structuur, voortdurend aan te tonen en zoveel mogelijk zichtbaar te maken. Evenals de culturele antropologie, die nog lang heeft vastgezeten aan de idee van de volkomen traditionele (= volslagen genormeerde) samenleving, zo vraagt de sociologie naar een meer exacte maat om de frequentie van de normafwijking te kunnen vaststellen.

b. Verwachtingen

Veel sociaal-psychologen en sociologen maken weinig of geen onderscheid tussen norm en verwachting. Vaak wordt dan verwachting gebruikt in de betekenis van ‘norm-aangaande-het-gedrag-van-anderen’.Ga naar eind83.

Max Weber echter gebruikt de beide begrippen niet als synoniemen, hetgeen ontegenzeggelijk voordelen biedt. Spe-

[pagina 116]
[p. 116]

ciaal met het oog op het economisch handelen van de mens onderscheidt Weber de invloed van de norm en die van de verwachting - in de betekenis van ‘voorspelling’ - op het tussenmenselijk gedrag.Ga naar eind84. De beursspeculant, die vermoedt dat de koersen van bepaalde aandelen zullen stijgen, gaat tot grootscheepse aankoop van die aandelen over, niet omdat hij van oordeel is, dat hij per se zo behoort te handelen, maar eenvoudig, omdat hij verwacht dat dit hem winsten zal opleveren.

Wij definiëren een verwachting daarom als een opvatting over wat zal of kan gebeuren. Enige voorbeelden mogen het verschil tussen norm en verwachting verduidelijken.

De activiteit van schakers wordt beïnvloed door bepaalde normen. Ieder mag op zijn beurt slechts één zet doen; de loper mag zich slechts diagonaalsgewijs bewegen; wie de koning van de andere partij schaak zet, hoort te zeggen ‘schaak!’ enz. Naast deze normen of spelregels zijn echter ook de verwachtingen omtrent de vermoedelijke zetten van de tegenpartij uitermate belangrijk voor het verloop van het spel. Wanneer ik met een zwakke tegenstander te doen heb, reken ik erop, dat hij een combinatie van vijf of meer zetten niet zal doorzien, en neem risico's, die ik niet zou nemen in geval ik met een geroutineerd schaker te doen had.

Zo ook kent de cultuur van een groepering niet slechts normen, maar tevens verwachtingen. De nieuw benoemde medewerker op een bureau legt men niet slechts de normen uit, maar ook brengt men hem bepaalde verwachtingen bij. Men vertelt hem, dat de chef de eerste uren aan morgenziekte lijdt en dat de typistes bijzonder slordig zijn. De nieuweling zal dan met zijn verzoeken aan zijn chef en met het geven van opdrachten voor typewerk hiermede rekening houden. Zijn gedrag wordt dan niet bepaald door normen op dit punt; misschien vindt hij dat chefs altijd in een goed humeur behoren te zijn en dat typistes accuraat dienen te werken. Zijn gedragingen in deze opzichten zijn dus niet genormeerd, maar onderhevig aan de invloed van verwachtingen.

Veelal hangen norm en verwachting samen. Niet alleen vind ik, dat een kennis mij op straat behoort te groeten, maar ik verwacht ook dat hij mij zal groeten. Men kan zelfs veronderstellen, dat normen die niet de verwachting insluiten dat de norm nageleefd zal worden, meestal geen lang leven beschoren zijn. Het feit echter, dat bepaalde geboden van reli-

[pagina 117]
[p. 117]

gieuze of ethische aard (bijv. de norm: Hebt uw naaste lief gelijk uzelf) het eeuwenlang uithouden zonder dat ooit de verwachtingen er noemenswaard mee in overeenstemming zijn, bewijst dat spanningen tussen normen en verwachtingen omtrent-het-realiseren-van-de-norm-in-het-gedrag zich wel degelijk kunnen voordoen.

Het nauwe verband tussen normen en verwachtingen komt ook tot uitdrukking in de omstandigheid, dat de cultuur dikwijls aan bepaalde verwachtingen speciale normen koppelt. In allerlei opleidingsinstituten bijv. bestaat de training uit het aan de trainee overdragen van een bepaald patroon van normen en verwachtingen.

De arts-in-spe wordt uitgelegd hoe hij moet handelen - de norm! - wanneer de patiënt deze of die symptomen - de verwachting! - vertoont. De militair leert hoe hij dient te reageren (norm), wanneer de vijand zus of zo handelt (verwachting). De winkeljuffrouw leert, welke gedragslijn (norm) te volgen bij bepaalde eisen (verwachting) van de klanten.Ga naar eind85. Evenals normen kunnen ook verwachtingen bezien worden vanuit de gezichtspunten reikwijdte, precisie en aanvaarding. Een patroon van verwachtingen kan slaan op het weer van morgen in mijn dorp, maar ook op de ondergang van de wereld in de verre toekomst, op het gezicht dat mijn vriend zo dadelijk zal zetten of op het optreden van de Chinezen omstreeks het jaar 2000 (de reikwijdte). Verwachtingen kunnen variëren van vaag tot scherp omlijnd (de precisie), en tenslotte door mensen in verschillende mate gedeeld worden (aanvaarding).

De waarde van het begrip verwachting als onderdeel van een cultuur is ook nog te verduidelijken aan de hand van de rol, die de ervaring in tal van sociale situaties speelt. In tal van groeperingen genieten mensen met een zekere ‘ancienniteit’ en ‘senioriteit’ een betrekkelijk aanzien, een zekere mate van sociaal prestige, hetgeen soms in bepaalde voorrechten en emolumenten (men denke aan de zgn. periodieke verhoging van loon of salaris!) tot uitdrukking komt. Waar het hier om gaat is, dat zulke mensen kunnen bogen op ervaring, d.w.z. op een grote dosis fijn genuanceerde verwachtingen omtrent wat er zoal in het bedrijf of de groep in kwestie kan voorvallen. Allerlei problemen, waarvoor de pas aangekomene niet snel een oplossing weet, hebben zij al eens meegemaakt en op grond daarvan hebben zij meer ken-

[pagina 118]
[p. 118]

nis, dat is: een grotere voorraad voor het handelen relevante verwachtingen en vaak ook normen - hetgeen hen tot initiatief in staat stelt.

De basis van het gezag, dat de arbeider met veel bedrijfservaring, de huisarts die al vele jaren ‘meeloopt’, de senioren in een studentenvereniging, in hun kring hebben, dient men dan ook te zoeken in het feit, dat zij in meerdere mate dan anderen het voor hun groepering specifieke cultuurpatroon van verwachtingen en normen beheersen.

Aan de ene kant kunnen ervaren mensen daardoor beter dan onervaren figuren, leiding geven; doen zich echter ingrijpende veranderingen in hun beroep of bedrijf voor, dan wordt hun ervaring een handicap. Zij houdt immers een zekere verknochtheid in ten aanzien van vertrouwde normen en verwachtingen, die echter niet meer ‘van toepassing zijn’ op de nieuwe problemen die zich voordoen.

c. Waarden en doeleinden

Op alle mogelijke manieren spelen bepaalde waarde-oriëntaties van de mens een rol in het sociale leven. De meningen over wat waarden eigenlijk zijn lopen nogal uiteen. Sommige sociologen zien waarden als objecten, waar men naar streeft.Ga naar eind86. In deze betekenis van de term kunnen dan geld, macht, eer en geluk als waarden aangemerkt worden.

Het komt ons echter voor, dat het beter is om voor die zaken, waarop het streven van de mens gericht is, de term doeleinden te gebruiken. Weliswaar is filosofisch bezien het begrip ‘doel’ niet erg gelukkig, omdat vrijwel elk doel weer als middel voor een verderliggend doel beschouwd kan worden, maar toch kan in de sociologie dit begrip van pas komen. Immers, wanneer men zich maar realiseert, dat het in het sociaal handelen meestal niet om één doel gaat, maar dat doorgaans het menselijk gedrag gebaseerd is op het streven naar een veelvoud van doeleinden, welke tot elkaar in een hiërarchisch verband kunnen staan, dan kan het begrip verhelderend werken.

De socioloog, die de activiteiten en interacties van de directie van een handelsinstelling wil analyseren, zal bijv. ontdekken, dat hier winstbejag zo goed als de drang om een concurrent voorbij te streven een rol spelen.

[pagina 119]
[p. 119]

Het is mogelijk, dat de directieleden in kwestie zelf het winstbejag als voornaamste doel en het concurrentiestreven als nevendoel zien, zonder dat zij veel verband tussen beide doeleinden leggen. Het is evenzeer mogelijk, dat zij het economisch doel van de instelling vooropstellen, en het voorbijstreven van de concurrent als een daaraan ondergeschikt doel opvatten.

Voor de socioloog, die de functie van doeleinden in het geheel van allerlei sociale interacties en communicaties wil naspeuren, is het onderscheid tussen middel en doel dan ook alleen maar van belang, voorzover de door hem bestudeerde mensen aan sommige van hun doeleinden de rang van ‘middel’ toekennen.

Wij definiëren doeleinden dan als min of meer gestandaardiseerde opvattingen omtrent wat wenselijk is.

Onder waarden, daarentegen, zullen wij verstaan: centrale maatstaven met behulp waarvan men het eigen gedrag en dat van anderen beoordeelt.Ga naar eind87. Anders dan een norm specificeert een waarde dus niet een concrete richtlijn voor het gedrag, maar veeleer een abstract uitgangspunt voor het gedrag. Waarden of ‘beginselen’ zijn dus denkbeelden die voor een groot deel het referentiekader van allerlei percepties bepalen. Vaak vormt een waarde als het ware de kern van een groot aantal normen.

Iemand voor wie de ‘naastenliefde’ een centrale waarde is, zal daaruit allerlei regels voor zijn gedrag met betrekking tot zijn collega's op het werk, zijn familieleden, zijn kerkgenoten en zijn buren af kunnen leiden. Er is echter geen dwingend verband tussen bepaalde waarden en normen. De consequenties - in de vorm van normen - van één en dezelfde waardemaatstaf kunnen van persoon tot persoon in hoge mate verschillen, terwijl het ook mogelijk is, dat mensen aan hun waarde-oriëntatie op een bepaald punt in het geheel geen normen ontlenen.

Men zou zelfs de veronderstelling kunnen opperen, dat normdivergentie juist in gevallen van gelijksoortige waardeoriëntatie tot bijzonder heftige conflicten kan leiden.Ga naar eind88. De socialist en de communist, die beiden uitgaan van een vergelijkbaar systeem van waarden - sociale gelijkheid en gemeenschapseigendom - zijn wellicht feller tegenstanders dan de socialist en de reactionair: de communist vindt het immers onbegrijpelijk, dat de socialist in het kader van de-

[pagina 120]
[p. 120]

zelfde sociale waarden tot zo geheel andere normen en doeleinden komt dan hijzelf - en vice versa. Een gemeenschappelijke waardebasis sluit de mogelijkheid in om elkaar verwijten te maken omtrent een ‘foutieve’ interpretatie van die waarden.

Waarden kunnen van de cultuur van allerlei groeperingen, grote én kleine, een onderdeel vormen. De huidige Westerse maatschappijen leggen in sterker mate dan de Europese samenlevingen ten tijde van de reformatie en contra-reformatie de nadruk op economische en wetenschappelijke waardeoriënteringen, terwijl in de laatstgenoemde maatschappijen juist religieuze waarden méér dan thans werden benadrukt. Ook echter in de kleine groep kunnen waarden een saillant cultuursegment vormen. De onderlinge solidariteit kan in de werkploeg als supreme waardemaatstaf gelden voor alle gedrag. In het toneelgezelschap is wellicht het dramaturgische succes de waarde bij uitstek. In de guerillabende wordt mogelijkerwijs zelfs de onderlinge loyaliteit ondergeschikt gemaakt aan het afbreuk doen aan de vijand.

 

Het is welhaast onnodig erop te wijzen, dat ook waarden en doeleinden zich in allerlei graden van aanvaarding en precisie kunnen voordoen. Per definitie is het echter onmogelijk om van de ‘reikwijdte’ van een doel of waarde te spreken. Sociale normen en verwachtingen immers houden altijd een specificatie in met betrekking tot de kring van personen en situaties, op welke zij van toepassing zijn. Men dient zich altijd af te vragen: ‘van wie verwacht men wat?’ en ‘wie behoren zich volgens het normbesef van bepaalde mensen zus of zo te gedragen?’, alsmede: ‘in welke omstandigheden verwacht men iets of vindt men dat het gedrag zus of zo behoort te zijn?’

Nu kan ook het koesteren van bepaalde waarden en doeleinden de overtuiging meebrengen, dat bepaalde anderen eveneens die waarden of doeleinden behoren aan te hangen. Dan is er echter sprake van een norm met betrekking tot een waarde of doelstelling. Ook kan men van bepaalde anderen verwachten, dat zij dezelfde waarden of doeleinden stellen, maar ook dan is een onderscheid te maken tussen de waarde of doelstelling zelf en de verwachting met betrekking tot die waarde of doelstelling.

[pagina 121]
[p. 121]

3. Cultuurpatroon en cultuurconflict

De voorgaande behandeling van normen, verwachtingen, doeleinden en waarden betreft eigenlijk alleen cultuurelementen. Reeds is er even op gewezen, dat deze elementen niet los naast elkaar bestaan, maar op elkaar zijn betrokken. Men kan wel zeggen, dat in iedere min of meer duurzame groepering deze elementen tezamen een cultuurpatroon vormen. Onder een cultuurpatroon verstaan we derhalve de voor een groepering specifieke combinatie van onderling samenhangende cultuurelementen.

Het begrip, dat uit de culturele antropologie afkomstig is en daar werd gebruikt ter aanduiding van de cultuur van gehele volken, is op alle mogelijke groeperingen toepasselijk. We pasten het toe op een forensengroepje en een gezin, zoals ook te spreken is van de cultuur of het cultuurpatroon van een bedrijf, een partij, een kerk en een volk.

Bij de behandeling van de normen en verwachtingen is al even gewezen op hun samenhang. Normen, zo werd gesteld, bestaan vaak voort bij de gratie van verwachtingen. Eveneens is er een relatie tussen normen en waarden, waarbij de eerste te zien zijn als de concrete specificatie op het stuk van gedragsaanwijzingen in samenhang met de algemene vage en omvattende waarde.

Ook de waarden hangen weer onderling samen. In elke groepering, in de grotere meestal duidelijker dan in de kleinere, wordt het cultuurpatroon gekenmerkt door een centraal waardencomplex, dat boven alle discussie staat en het voortbestaan en functioneren van de groepering rechtvaardigt; het is daarom voor de verklaring van de sociale structuur van primaire betekenis. Een dergelijk waardencomplex heet bij voldoende geïntegreerdheid een ideologie.Ga naar eind89.

Zo behoort tot de ideologie van de democratie het gelijkheidsideaal, tot uiting komend in het ‘gelijke kansen voor allen’. Totalitaire cultuurpatronen zijn in zoverre sterk ideologisch, dat een zeer groot aantal cultuurelementen rechtstreeks met de centrale waarden in verband wordt gebracht en dus vanuit de ideologie van het gehele systeem wordt gecensureerd. In onze samenleving betrekkelijk vrije culturele sectoren als kunst en wetenschap worden in het fascisme en communisme ondergeschikt gemaakt aan de ideologie.

[pagina 122]
[p. 122]

Op de sociale functie van deze en dergelijke culturele patronen komen we in een later hoofdstuk nog uitvoerig terug. Hier willen we volstaan met - overeenkomstig de analyse der cultuurelementen die aan de orde is - de samenstelling van het cultuurpatroon als zodanig onder de loep te nemen. Cultuurpatronen zijn in het algemeen veel minder ‘harmonisch’ en ‘uitgebalanceerd’ dan men geneigd is te geloven. Waarschijnlijk door de origine van het begrip - de studie van stabiele primitieve samenlevingen - is men de cultuurelementen van allerlei groeperingen in de Westerse maatschappij eveneens als een functioneel samenhangend en gesloten systeem gaan beschouwen.

Cultuurpatronen zijn echter het resultaat van historische processen. Zij zijn ten dele bij toeval, onder invloed van uiteenlopende sociale processen, ontstaan en de interne harmonie van het uiteindelijk resultaat - dat bovendien in voortdurende ontwikkeling verkeert - is vaak zeer betrekkelijk.

Zelfs kan men spreken van veel voorkomende innerlijke tegenspraak in de cultuur. Zo is te wijzen op de onverenigbaarheid van de gelijktijdig gehuldigde waarden van naastenliefde en wedijver, van ‘Hebt uw naaste lief gelijk u zelf’ en ‘Be a king in your dreams. Say to yourself: my place is at the top’ (Carnegie).

Indien dergelijke tegenstrijdige waarden ieder sterk genoeg zijn, en beide pretenderen het sociaal gedrag te richten, dan kan er worden gesproken van een intern cultuurconflict, in dit geval van een waardenconflict.Ga naar eind90.

Dergelijke cultuurconflicten komen in de cultuurpatronen van allerlei groeperingen voor. Een goed voorbeeld levert een inmiddels klassieke studie van de Amerikaanse vakbond voor typografenGa naar eind91., waar gewezen wordt op de tegenstrijdigheid van twee waarden, die beide voor de vakbeweging van uitzonderlijke betekenis zijn. De ene is de democratische overtuiging, dat vakbondsleiders regelmatig of in ieder geval na enige tijd door anderen moeten worden afgelost: de vrees voor een vakbondsoligarchie. De andere is van algemeen-maatschappelijke aard en stipuleert, dat de besten de kans moeten krijgen de hoogste posten te bezetten, hetgeen in de promotie tot vakbondsleider tot uiting komt.

Het conflict bestaat nu hierin, dat gegeven de waarden en normen van de samenleving aangaande sociale stijging, ie-

[pagina 123]
[p. 123]

dere daling op de maatschappelijke ladder een falen impliceert of tenminste een stap betekent die lijnrecht ingaat tegen het ideaal: ‘the place at the top’. Toch wordt dit gevraagd op grond van een in de vakbeweging eveneens bestaande democratische eis van een ‘circulatie der elites’.

Deze waarden drukken zich uit in de normen van de vakbondsleden, dat de leiders democratisch zullen handelen, d.w.z. indien nodig terugtreden en in ieder geval in ruime mate ruggespraak met hun leden houden. Daar dit echter uit een oogpunt van vakbondstactiek niet altijd raadzaam of zelfs mogelijk is, komen de leiders in een moeilijk dilemma.

 

De oplossing of vermindering van dergelijke spanningen is in de moderne maatschappij een kernprobleem geworden, omdat het aantal normen en waarden met het aantal groeperingen is toegenomen en de culturele integratie met deze differentiatie allerminst gelijke tred heeft gehouden.

De eenvoudigste oplossing is wel de aanvaarding van een cultureel pluralisme, d.i. de gelijkberechtiging van alle - of zoveel mogelijk - bestaande waarden en normen. In het democratische systeem is deze oplossing het verst formeel organisatorisch uitgewerkt: vrije vereniging van alle groeperingen, deelneming aan de openbare discussie, gelegenheid tot het voeren van loyale oppositie.

Een andere oplossing wordt gezocht, waar de werkingsgebieden van tegenstrijdige waarden worden geïsoleerd. Lijfelijke agreesie is in onze maatschappij uit den boze, het doden van medemensen nog meer, maar voor bepaalde sterk geïsoleerde groepen, ook als zodanig kenbaar (militairen), en in bepaalde situaties (opstand, oorlog) wordt de geheel aan de algemene waarden tegengestelde norm van ‘doden als plicht’ gehandhaafd. Andere extreme voorbeelden zijn de oogluikend getolereerde prostitutie, vivisectie en lijkschouw mits aan het oog van de burgerij onttrokken. Maar de minder extreme gevallen overheersen. Zo gelden voor allerlei beroepsmilieus normen, die elders en onder andere omstandigheden als onverdraaglijk zouden worden ondervonden. Zo ook is de dominante waarde van het gezin (affectie, solidariteit) alleen mogelijk bij voldoende isolement, hoewel de moeilijkheden toch ontstaan als het kind het gezin verlaat en een samenleving binnentreedt die andere waarden cen-

[pagina 124]
[p. 124]

traal stelt. De overgang van gezin naar maatschappij is dan ook een probleem geworden, waaruit o.m. de vorming van zich vrij constituerende jongerenmilieus is te verklaren.Ga naar eind92.

 

Het zal na dit alles duidelijk zijn, dat een cultuurpatroon altijd slechts in meerdere of mindere mate is geïntegreerd. Wie de mate van culturele integratie zou willen kennen, doet goed in het voetspoor van Linton onderscheid te maken tussen universele, speciale en alternatieve cultuurelementen, een onderscheid dat aansluit bij de boven aangegeven driedeling der normen. Als algemene regel kan dan gelden, dat het domineren van alternatieve cultuurelementen éen aanwijzing vormt voor een zwakke graad van culturele integratie, terwijl het sterk overheersen van universeel geldige en aanvaarde normen, verwachtingen en waarden een sterk geïntegreerd cultuurpatroon indiceert.Ga naar eind93.

4. De sociale rol

Het rolbegrip is in de moderne sociologie en sociale psychologie niet toevallig van prominent belang gebleken. In dit begrip ontmoeten elkaar immers ‘individu’ en ‘cultuur’: de rol is de verbijzondering van de cultuur met betrekking tot het gedrag van de enkeling, die zich in een bepaalde sociale positie bevindt. De huisvader in het gezin, de directeur in het bedrijf, de leider in de jeugdclub, de officier in het leger bekleden elk een speciale positie, wat wil zeggen dat zij allen te onderscheiden zijn aan bepaalde interactie-wijzen vis-à-vis andere leden van hun groeperingen.

Rol is daarentegen een cultuurbegrip. Een rol omvat het geheel van normen en verwachtingen, dat men koestert jegens personen in een bepaalde positie.Ga naar eind94. De rol van huisvader is dan de communis opinio over de kwestie hoe een huisvader zich behoort en hoe hij zich zal gedragen. In onze samenleving vindt men o.a., dat een huisvader over het algemeen behoort te voorzien in het levensonderhoud van zijn gezin en dat hij enig gezag over de kinderen behoort uit te oefenen. Men verwacht ook, dat hij inderdaad deze normen zal naleven, en voorts verwacht men van hem, dat hij doorgaans het regelen van de details van het huishouden aan zijn vrouw zal overlaten.

[pagina 125]
[p. 125]

In een organisatie zijn veelal de rollen van de diverse functionarissen formeel vastgelegd. Elke positie heeft omschreven rechten en plichten, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die vaak tot in de details de normen en verwachtingen met betrekking tot het gedrag van de persoon in zo'n positie uitstippelen.

Overigens is voor de inhoud van een rol niet doorslaggevend, wat er zoal aan rolnormen en rolverwachtingen op papier staat, maar wat voor eisen en verwachtingen in de praktijk door de leden van een groepering aan het lid in een bepaalde positie gesteld worden. Wie de rol van penningmeester in een bepaald soort vereniging wil bestuderen, kan niet volstaan met kennisname van de normen en verwachtingen omtrent het penningmeesterschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de statuten en reglementen van die verenigingen. De rol van penningmeester in een vereniging wordt gedefinieerd door de mede-bestuursleden en de verenigingsleden. Tenslotte zijn de opvattingen van hen, die met een bepaalde positie te maken hebben, van doorslaggevende betekenis voor de rol die bij de positie in kwestie behoort. Slechts voorzover de leden veel waarde aan de juridische of formeel vastgelegde rolomschrijving toekennen, vormen de geschreven regels een adequate weergave van de daadwerkelijk functionerende rolnormen en rolverwachtingen omtrent een bepaalde positie.

 

Wij zagen, dat iemands positie in de sociale structuur van een bepaalde groepering de specifieke combinatie van betrekkingen en verhoudingen is, waarin de persoon in kwestie staat ten opzichte van de andere leden van de groepering. Gegeven het feit, dat sociale afstand, sociale integratie en sociale rang zeer belangrijke soorten betrekkingen en verhoudingen vertegenwoordigen, is het allerminst verwonderlijk, dat ook bepaalde ‘geabstraheerde’ verwachtingen en normen bestaan met betrekking tot deze facetten van sociale posities.

Complementaire rollen als vreemde en bekende (afstand), rivaal of medewerker (integratie), meerdere en mindere (rang) houden vage definities in omtrent het optreden van personen in bepaalde posities.

Deze verhoudingen en relaties kunnen onder dermate verschillende omstandigheden en in zoveel sociale milieus wor-

[pagina 126]
[p. 126]

den teruggevonden, dat een eenduidige specificatie uitgesloten is. Toch zijn er wel enkele vage institutionele opvattingen, zoals blijkt uit gezegden: Het hemd is nader dan de rok; beter een goede buur dan een verre vriend; met hoge heren is het slecht kersen eten - die enige normen en verwachtingen met betrekking tot deze rollen uitdrukken.

In groepen en collectiviteiten, waar bepaalde sociale verhoudingen of relaties sterk domineren, is de specificatie van deze rollen veel uitdrukkelijker en omvangrijker. Zo is in een sterk hiërarchisch gestructureerde collectiviteit als het leger of de vloot de rolrelatie meerdere-mindere zeer scherp genormeerd en met waarden en symbolen omkleed, en wordt dan ook in gedrag en houding sterk geaccentueerd. Op dezelfde wijze is in deze sociale cultuur ‘de vijand’ een niet nader te specificeren tegenpartij, die echter, gegeven de functie van de strijdmacht, met een hele reeks van gevoelens en opvattingen is verbonden en waarop vrijwel alle gedrag wordt afgestemd. Het hele instituut van de krijgsmacht ontleent haar bestaan zelfs aan dit ene doel: vernietiging van de vijand, waar deze zich voordoet.

Opvallend is in dit verband de tendentie van onze moderne, democratische samenleving, waarin rangverhoudingen niet erg populair zijn, om ook in dit soort vage rolaanduidingen de gezagsverhoudingen te verdoezelen. De directeur heeft het niet langer over ‘mijn ondergeschikten’, maar over ‘mijn medewerkers’. De huisvrouw heeft geen ‘dienstbode’, maar een ‘hulp in de huishouding’. In de rolomschrijving, waarin eertijds het sociaal rangverschil tot uitdrukking kwam, wordt thans de nadruk op de positieve sociale integratie gelegd.

 

Naast de zeer algemene, vaag gedefinieerde ‘relatie’-rollen, en de meer specifieke ‘formele’ rollen (beroepsrollen, lidmaatschapsrollen), verdient ook nog een bepaald soort van ‘informele’ rollen, en wel de sociale ‘typen’ onze aandacht.Ga naar eind95.

Karakteriseringen als een ‘halve zachte’, een ‘playboy’, een ‘hippe vogel’, een ‘grapjas’, een ‘goeie sul’, een ‘blauwkous’, een ‘stijve hark’ kan men opvatten als een soort rolaanduidingen, die een vrij duidelijk gespecificeerd stel verwachtingen omtrent de aldus ‘getypeerde’ persoon inhouden.

Wie in een legeronderdeel of een fabriek komt, en daarnaast

[pagina 127]
[p. 127]

informaties over wie wat voor soort functie heeft (met andere woorden: inlichtingen over ‘formele’ rollen) ook verneemt, dat de functionaris Pietersen een ‘bloedhond’, Jansen een ‘zacht ei’ en Willemsen een ‘fijne vent’ is (inlichtingen over de ‘informele’ rollen), kan zich reeds een vrij genuanceerd beeld van de betrekkingen en verhoudingen in zijn nieuwe omgeving vormen.

Sociale type zijn dus rollen, die eveneens aan concrete posities verbonden zijn. Het verband tussen een bepaalde positie in een sociale structuur en het sociale type van de rolvertolker van die positie is echter veelal een kwestie van de toevallige persoonlijke geaardheid van de desbetreffende rolvertolker.

Toch komt het wel voor, dat bepaalde formeel afgebakende posities een bepaald sociaal type vereisen. In de positie van handelsreiziger zal men eerder een ‘gladjanus’ dan een ‘stijve hark’ aantreffen, terwijl een functie in de ‘public relations’-sector eerder door een ‘heer’ dan door een ‘ongelikte beer’ bekleed zal worden.

Bij dit soort van rollen gaat het overigens beslist niet alleen om bepaalde karakterstructuren. De man, die als ‘lollige oom’ van de familie een reputatie heeft op te houden, zal ook op grond van de verwachtingen van de familie zich geroepen voelen te pas en te onpas geestigheden te debiteren. Zijn gedrag wordt dan niet slechts door zijn psychische instelling bepaald, maar evenzeer door de rolverwachtingen die hij van zichzelf, en die de familiekring van hem heeft.

 

Daar de onderscheidingen naar precisie, reikwijdte en aanvaarding voor normen en verwachtingen van belang zijn, is het ook vereist bij de behandeling van rollen hiermede rekening te houden.

Welhaast iedereen heeft in onze maatschappij bepaalde normen en verwachtingen aangaande de klant en de leverancier. Deze rollen van klant en leverancier zijn echter meestal vaag van inhoud. De zegswijze ‘de klant is koning’ drukt uit, dat de klant zijn eisen mag stellen en dat de leverancier daaraan tegemoet moet komen. Men verwacht een zekere mate van onderdanigheid van de leverancier en vindt het onbehoorlijk wanneer hij zijn klanten de les leest. Omgekeerd veroordeelt men een klant die te veel ‘noten op zijn zang heeft’. De rollen in kwestie echter stellen bijzonder ruime en niet

[pagina 128]
[p. 128]

scherp afgebakende grenzen aan het gedrag van de leverancier en de klant.

De rol van een ontvanger der directe belastingen en die van de belastingbetaler zijn daarentegen scherp omlijnd. De rechten en plichten van beide partijen liggen grotendeels in wettelijke bepalingen vast. Het lijdt geen twijfel, dat deze juridische voorschriften niet maar een dode letter zijn, maar dat zowel de ontvanger als zijn slachtoffer (of diens belastingconsulent) voortdurend in hun interacties zich refereren aan die formeel gestipuleerde normen en verwachtingen.

De rol van klant en belastingbetaler is van toepassing op alle Nederlanders, die iets kopen en in een bepaalde inkomenscategorie vallen. De rol van president van de Nederlandse Bank heeft daarentegen maar betrekking op één positie in één bepaalde sociale groepering. Tussen deze beide qua reikwijdte uitersten van sociale rollen liggen talloze variaties. In dit verband is het van belang te beseffen, dat één rol zowel algemene als specifieke elementen kan bevatten. Gezagvoerder op een schip is een sociale positie, die ongeacht de aard en nationaliteit van het schip, bepaalde rolnormen en -verwachtingen impliceert. De rol van ‘gezagvoerder op een schip onder Nederlandse vlag’ is echter minder algemeen en bevat behalve de roldefinitie die voor elke gezagvoerder geldt, ook nog diverse normen en verwachtingen op grond van de Nederlandse rechtspleging en de tradities van de Nederlandse koopvaardij. De rollen van resp. ‘gezagvoerder op een schip van de xyz-maatschappij onder Nederlandse vlag’ en tenslotte van gezagvoerder van het schip ‘de J.P. Coen van de maatschappij xyz onder Nederlandse vlag’ voegen steeds nieuwe, minder algemene elementen aan het algemeen cultuurpatroon van ‘een’ gezagvoerder toe.

De reikwijdte van één sociale rol kan dus verschillen al naar gelang men de positie waaraan de rol gekoppeld is, ziet in het kader van de verschillende groeperingen waarvan die positie een onderdeel is.

Dat de definitie van een sociale rol geenszins alom aanvaard behoeft te zijn, is een feit, waarmee wij dagelijks geconfronteerd worden. Het publiek heeft vaak een andere visie op de kwestie hoe de ambtenaar achter het loket moet optreden dan de ambtenaar en zijn superieuren. De normen, die de soldaat-rekruut aan zijn eigen gedrag en dat van zijn kame-

[pagina 129]
[p. 129]

raden stelt, verschillen vaak hemelsbreed van de norm-definities van de officieren en onderofficieren over wat ‘des soldaten’ behoort te zijn.

Merton heeft er terecht op gewezen, dat in dergelijke gevallen eigenlijk sprake is van meerdere rollen, verenigd in een rollen-combinatie (role-set), gekoppeld aan één positie.Ga naar eind96. In feite immers ‘speelt’ bijv. de onderofficier tegelijk een rol, waarvan de normen en verwachtingen door zijn ondergeschikten zijn gedefinieerd én een rol, die door zijn superieuren is geformuleerd. Dergelijke ‘role-sets’ kunnen een bron van spanning en conflict zijn. Over dit zgn. ‘rolconflict’ thans een enkel woord.

 

Omdat de rol de verbijzondering is van de cultuur met betrekking tot de enkeling, kan een intern tegenstrijdig cultuurpatroon voor de enkeling aanleiding zijn tot een ‘gewetensconflict’, hetgeen in de sociologie meer genuanceerd wordt behandeld als rolconflict.

Een dergelijk conflict komt voort uit het tegelijkertijd moeten beantwoorden aan moeilijk verenigbare verwachtingen en normen. Het extern rolconflict is het gevolg van de vereniging in één persoon van moeilijk combineerbare rollen, die bij verschillende posities behoren; intern is het rolconflict indien de tegenstrijdige rollen op één positie betrekking hebben, dus indien het conflict zich afspeelt tussen de rollen van één rolcombinatie.

Een goed en thans zeer actueel voorbeeld van een extern rolconflict betreft de combinatie van tegenstrijdige eisen waaraan de werkende gehuwde vrouw blootstaat: die van huwelijk en gezin en die van het arbeidsbestel. Vooral in traditionele milieus wordt van de gehuwde vrouw verwacht dat zij de volle taak van gezins- en huishoudelijke werkzaamheden op zich neemt; tegelijk gelden in het arbeidsbestel normen als daǵelijks de volle werktijd aanwezig zijn en dat gedurende het hele jaar. Alleen al naar tijdsbelasting zijn beide rollen moeilijk verenigbaar.Ga naar eind97.

Bovendien geldt nog steeds de sociale verwachting dat een vrouw ‘feminien’ gedrag tentoonspreidt, hetgeen in de gezinssfeer mogelijk, maar in de arbeidssfeer vaak niet mogelijk of ook niet verwacht wordt. Daar echter in het socialisatieproces met betrekking tot het jonge meisje deze ‘vrouwelijke’ rol wordt gehanteerd, wordt de integratie in be-

[pagina 130]
[p. 130]

paalde beroepsmilieus alleen al daardoor belemmerd.

Interessant is dat dit conflict ook de man raakt. Terwijl hij in de arbeidssfeer gewend is niet-affectieve relaties met zijn collega's, superieuren en ondergeschikten te ontwikkelen, ‘stoort’ de aanwezigheid van vrouwen dit patroon omdat hij geen kans ziet zich los te maken van de rolverwachtingen die in onze cultuur ten aanzien van vrouwen bestaan.

Andere voorbeelden van extern rolconflict leveren de posities van geestelijk verzorger in de krijgsmacht, van bedrijfsarts, van wetenschappelijk onderzoeker in dienst van overheid of bedrijf. In al deze gevallen kunnen zich spanningen of conflicten voordoen tussen professionele normen en verwachtingen enerzijds en de verplichtingen die men heeft met betrekking tot de eigen organisatie anderzijds.Ga naar eind98.

Het intern rolconflict werd eigenlijk al geïntroduceerd bij het voorbeeld van de vrouw in een arbeidspositie die, in ieder geval in bepaalde functies, tegelijk verwachtingen in haar omgeving ten aanzien van haar rol als functionaris en van haar rol als vrouw moet beantwoorden. Sommige werkende vrouwen zullen een dergelijke menging volledig afwijzen omdat zij uitsluitend als functionaris behandeld en beoordeeld wensen te worden; het zijn vaak de vrouwen die zich op een bewust emancipatorisch standpunt stellen. Anderen zullen, juist omgekeerd, de ‘vrouwelijke’ rol in hun beroep accentueren, bijv. in kleding en make-up, en zelfs trachten profijt te trekken van het feit dat sommige mannen in haar omgeving bereid zijn van een vrouw meer te nemen dan van een mannelijke collega.

In de sociologische literatuur is het intern rolconflict vrij veel bestudeerd. De baas in het bedrijf die zit ingeklemd tussen de verwachtingen van zijn ondergeschikten en van zijn chef als vertegenwoordiger van de bedrijfsleiding; de onderofficier die hetzelfde meemaakt in de militaire organisatie; de vakbondsbestuurder of het ondernemingsraadslid tussen zijn achterban welke ‘open kaart spelen’ verwacht en de directie die vertrouwelijkheid bepleit; de georganiseerde arbeider tenslotte die bij een stakingsbevel tegelijk loyaal vakbondslid wil blijven én loyaal personeelslid - het zijn maar enkele voorbeelden van een hele reeks van mogelijke spanningen in rolnormen en -verwachtingen.Ga naar eind99.

 

Een afzonderlijke interessante vraag, die met name de so-

[pagina 131]
[p. 131]

ciaal onderzoeker op dit gebied zal bezighouden, is die naar de wijze waarop de definitie van het rolconflict tot stand komt.Ga naar eind100. Wanneer is er eigenlijk sprake van ‘moeilijk verenigbare verwachtingen en normen’?

Soms legt de onderzoeker zelf het criterium aan en acht een rolconflict aanwezig indien hijzelf de geïmpliceerde normen en verwachtingen onderling tegenstrijdig vindt. Er is dan slechts sprake van wat wij al eerder cultuurconflict noemden. Indien echter de betrokken positiebekleders zelf percipiëren dat zij en/of anderen ten aanzien van hun gedrag verschillende eisen stellen, dan is er minstens sprake van potentieel rolconflict. Dat potentiële rolconflict wordt actueel, wanneer die positiebekleders zich refereren aan - populair gezegd: zich iets gelegen laten liggen aan - de meningen van andere personen die die verschillende rolnormen en -verwachtingen koesteren ten aanzien van hun gedrag. Indien zij persoonlijk de verschillende normen en verwachtingen niet slechts als verschillend, maar tevens als feitelijk onverenigbaar beleven, dan hebben zij te kampen met subjectief rolconflict.

Zo kan een buitenstaander wel vinden dat een student of leerling die in het kader van een of ander beoordelingssysteem het werk van een klas- of studiegenoot moet beoordelen, zich geconfronteerd ziet met een rolconflict tussen zijn rollen als ‘beoordelaar’ en als ‘medeleerling’, maar het is de vraag hoe die leerlingen of studenten dat zelf zien. Wellicht trekken zij zich van de eisen van hetzij de docent die het beoordelingssysteem heeft geïntroduceerd, hetzij van de eisen van hun medeleerlingen niets aan. In het eerste geval laten zij hun ‘collegiale’ rol domineren en geven hun klas- of studiegenoot een voldoende, ongeacht de kwaliteit van het werk. In het tweede geval bekreunen zij zich niet om de verwachtingen van de beoordeelde en laten zij zich bij hun beoordeling uitsluitend leiden door de overeengekomen maatstaven omtrent ‘goed’ en ‘slecht’ werk. In beide gevallen is dus sprake van potentieel rolconflict, dat pas actueel wordt zodra zij de rolopvattingen én van de docent én van de medeleerling maatgevend vinden.

Ook dan echter is het denkbaar, dat zij die verschillende eisen nog niet strijdig vinden. Men kan bijv. redeneren, dat een strenge beoordeling van de prestaties van een medeleerling, ook als die negatief uitpakt, uiteindelijk toch ook in het belang is van die ander en dus niet strijdig met de

[pagina 132]
[p. 132]

vereiste onderlinge solidariteit tussen leerlingen. Pas als de leerling in kwestie het als een probleem gaat ervaren en aarzelt of hij/zij nu ‘streng’ zal beoordelen vanuit het au sérieux nemen van de beoordelaarsrol, dan wel ‘mild’ zal zijn, ‘omdat je je klasgenoten nu eenmaal niet laat afgaan’, is er sprake van een volledig subjectief rolconflict.

 

In het bovenstaande kwam eigenlijk al naar voren dat men verschillende soorten rolconflicten op uiteenlopende manieren kan trachten op te lossen. Men kan prioriteit toekennen aan één uit diverse conflicterende definities van een bepaalde rol, of aan één van diverse conflicterende rollen. Dat doet bijv. de leerling of student, die, zoals in bovenstaand voorbeeld, kiest voor hetzij de beoordelaarsrol, hetzij de collega-rol.

Een andere mogelijkheid is het minimiseren van het rolgedrag. Men vermijdt dan partij te kiezen en ontwijkt het dilemma. Zo kan de leerling voor wie het mee moeten beoordelen van de studieprestaties van de medeleerling een subjectief rolconflict betekent, zich op de dag dat het beoordelingswerk moet geschieden, ziek melden! Zo schuiven veel ambtenaren, functionarissen en bestuursleden allerlei beslissingen, ten aanzien waarvan verschillende belanghebbenden geheel strijdige verlangens koesteren, op de lange baan.

Tenslotte is een veel voorkomende wijze van hantering van rolconflicten het zoeken naar een compromis. Dit kan gebeuren door aan beide series rolnormen en -verwachtingen een beetje tegemoet te komen, door nu eens de ene dan weer de andere serie normen en verwachtingen te honoreren, of door de beide soorten rolgedrag zoveel mogelijk gescheiden en voor de rolpartners verborgen te houden. De medebeoordelende leerling kan trachten de ene keer de docent te vriend te houden door een ‘strenge’ beoordeling en een volgende keer zijn vrienden door een ‘mild’ oordeel. Hij kan ook trachten beide partijen enigermate tevreden te stellen door een overwegend ‘matig strenge’ of ‘vrij milde’ beoordelingsstijl. Bij anonieme beoordelingen van elkaars werk tenslotte bereikt men een zekere scheiding en verhulling van rolgedragingen die anders wellicht als moeilijk met elkaar te combineren worden gezien.

Het ligt voor de hand dat in onze sterk gedifferentieerde en pluriforme samenleving rolconflicten aan de orde van de

[pagina 133]
[p. 133]

dag, en vaker het voorwerp van sociologische en sociaal-psychologische beschouwingen en onderzoekingen zijn dan het omgekeerde verschijnsel: rolversterking. Toch is het sociologisch en praktisch eveneens van belang dat mensen in een bepaalde positie zo vaak tamelijk ‘rolvast’ kunnen optreden, omdat de normen en verwachtingen die verschillende partijen jegens hun optreden koesteren, elkaar versterken of ook omdat hun rol in die positie aardig overeenkomt met een rol die zij uit hoofde van een andere positie eveneens gewend zijn te vervullen. Het is bijv. denkbaar dat de rol van een ietwat kameraadschappelijk optredende vader - een rol die momenteel veel zoons en dochters van hun vader verlangen - de jeugdleider gemakkelijker afgaat dan de hoofdambtenaar. Evenzo zou men verwachten dat de rol van dienstplichtig militair de jongen uit een traditioneel gezins- en schoolmilieu beter ‘ligt’ dan zijn mede-rekruut, die allerlei ‘alternatieve’ opvoedingsprocessen heeft doorgemaakt.

Aanvullend commentaar

Van oudsher wordt het begrip cultuur in antropologie en sociologie gebruikt in een ruime en een enge betekenis. In ruime zin opgevat slaat cultuur op de totale samenleving en dan is de sociale structuur slechts een onderdeel van de cultuur, die daarnaast ook nog de collectieve voorstellingen van een volk, hun middelen van bestaan, kunstuitingen e.d. behelst. Dit ruime cultuurbegrip is afkomstig uit de oudere antropologie welke zich concentreerde op de studie van primitieve, tamelijk overzichtelijke samenlevingen.

Het cultuurbegrip in engere zin ter aanduiding van het geheel van collectieve, duurzame denkbeelden dat van de ene aan de andere generatie wordt overgedragen, is vooral later in de antropologie en in de sociologie ingeburgerd geraakt en komt uiteraard van pas voor een analyse van meer complexe samenlevingen. Een strikt onderscheid tussen cultuur en sociale structuur houdt namelijk geen ontkenning in van het nauwe onderlinge verband tussen beide grootheden, maar vormt veeleer een onmisbare voorwaarde voor het analyseren van de aard van dat verband.

Zoals wij indertijd in een discussie hieroverGa naar eind101. hebben uit-

[pagina 134]
[p. 134]

eengezet, kan men zich dit verband tussen structuur en cultuur voorstellen in de volgende vorm. Elke cultuur bevat voorschriften voor en voorstellingen van de gewenste en realiseerbare wijze van werken, wonen en leven van een volk. Dat zijn dan wat KluckhohnGa naar eind102. noemt ‘designs for living’: normen en verwachtingen over de inrichting van de samenleving die weer gerelateerd zijn aan de waarden en doelstellingen in die samenleving. Dit cultureel ontwerp van het maatschappelijk bestel is bepalend voor, maar wordt tevens bepaald door de sociale verhoudingen - de ‘latente’ sociale structuur - en de sociale betrekkingen - de ‘manifeste’ sociale structuur.

In het algemeen zien sociologen en antropologen de samenhang tussen cultuur en structuur als een wisselwerking. Niettemin leggen sommige theoretici duidelijk de nadruk op de cultuur als het primaire gegeven waaruit men de structuur kan verklaren of begrijpen, terwijl anderen de cultuur toch vooral als een uitvloeisel van de structuur zien en de structuur dan vaak weer als het produkt van allerlei economische, technologische en politieke krachten. In het volgend hoofdstuk over institutionaliseringsprocessen komen wij terug op de wisselwerking tussen cultuur en structuur.

Terwijl men aanvankelijk het cultuurbegrip reserveerde voor de collectieve en duurzame voorstellingen van een volk, wordt - zoals uit onze behandeling in dit hoofdstuk bleek - naderhand ook van de cultuur van een groep, een organisatie, een stand of een bepaald gebied gesproken. Als wij het goed zien, zijn de meeste sociologen nu meer dan in de jaren vijftig geneigd te spreken van ‘subculturen’ als het gaat om de specifieke, eigen normen, verwachtingen, doeleinden en waarden van kleinere sociale eenheden dan volkeren.Ga naar eind103. Met die toevoeging ‘sub’ wordt als het ware aangeduid, dat het om nadere verbijzonderingen of specificaties gaat van een algemener cultuurpatroon. Het begrip subcultuur verwijst dan dus naar het feit, dat de betrokken groepering onderdeel vormt van een groter geheel. Door de cultuur van een andere groepering als ‘subcultuur’ te beschouwen, attendeert de socioloog zichzelf erop dat hij bij zijn analyse van dat groepsleven de relaties van die groepering tot de organisatie, de sociale laag, het volksdeel of volk waartoe de groep behoort, niet mag verwaarlozen. Het

[pagina 135]
[p. 135]

spreekt vanzelf dat deze term nauw verwant is aan Lintons begrip ‘specialties’ dat wij in dit hoofdstuk noemden. ‘Specialties’ slaat echter op specifieke cultuurelementen, terwijl ‘subcultuur’ betrekking heeft op het geheel van cultuurelementen, dat een bepaalde sociale eenheid een eigen signatuur geeft binnen een grotere groepering.

Een andere term die eveneens de laatste jaren frequenter gebruikt wordt ter aanduiding van bepaalde cultuurpatronen welke karakteristiek zijn voor deelgroeperingen uit een samenleving, is tegencultuur. Hoewel het verschijnsel onder diverse benamingen al eerder werd onderkend in de sociologieGa naar eind104., was het Yinger die de term ‘contra-culture’ voor het eerst introduceerde.Ga naar eind105. Het gaat, aldus deze auteur, om ‘the creation of a series of inverse or counter values (opposed to those of the surrounding society) in face of serious frustration or conflict’. Voorbeelden van tegencultuur zijn: de ‘bohème’, de onconventionele levenswijze van kunstenaars, die zich verzetten tegen de saaie en overgedisciplineerde burgermaatschappij; allerlei soorten jeugdcultuur, waarin jongeren zich in uiterlijk, vrijetijdsbesteding, enz. afzetten tegen de normen van de wereld der volwassenen; de ‘onderwereldcultuur’ van delinquenten en misdadigers die er alternatieve waarden en normen op na houden omtrent het ‘mijn en dijn’ en omtrent wijzen om aan de kost te komen. Ook valt te denken aan vormen van sociaal-politieke tegencultuur welke men aantreft in kringen van anarchisten, socialisten en communisten die een andere maatschappelijke orde dan de huidige kapitalistische voorstaan, en aan vormen van religieuze tegencultuur, te vinden bij bepaalde sekten en ook wel in kerkelijke stromingen die niet slechts de in onze samenleving dominante godsdienstige overtuigingen van de grote kerkgenootschappen verwerpen, maar tevens de ‘wereldse’ levenswijze van de conventionele christenen.

Het voorbeeld van een tegencultuur bij uitstek is uiteraard de zgn. counterculture waarmee we in de jaren zestig vertrouwd geraakt zijn. Hoewel verschillende groepen verschillende accenten leggen, is er volgens diverse auteurs wel degelijk sprake van een gemeenschappelijke grondtoon in het leven en streven van allerlei protesterende studenten, communards e.d. Volgens de Engelse socioloog MusgroveGa naar eind106. die naar de ‘counterculture’ een uitgebreid onderzoek

[pagina 136]
[p. 136]

instelde, gaat het in het algemeen om:

-verwerping van het carrière- en prestatiestreven van de moderne, westerse samenleving en aanvaarding van idealen van individuele vrijheid en zelfontplooiing;
-afwijzing van allerlei sociaal-geconstrueerde grenzen en instellingen en een poging tot ‘gewoon’ leven;
-verzet tegen de moderne technologie en het streven naar een meer natuurlijke levenswijze of naar mystieke belevingen;
-protest tegen alle vormen van dwang en gevestigd gezag, waar tegenover men de waarden van spontaniteit en solidariteit stelt.

 

Ook in Nederland is wel onderzoek verricht waaruit soortgelijke resultaten komen. Zo vonden Gadourek en JessenGa naar eind107. in een enquête onder de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder een duidelijk patroon van houdingen ten aanzien van het gebruik van ‘drugs’, ten aanzien van seksuele relaties en ten aanzien van het werk. In het algemeen gingen een tolerante instelling ten aanzien van druggebruik, een ‘libertijnse’ houding jegens seksuele relaties, en het meer waarde hechten aan vrijetijdsbesteding dan aan de arbeid, samen. Evenals Musgrove vonden ook Gadourek en Jessen dat deze tegencultuur méér aftrek vindt bij jongeren dan bij ouderen, meer bij mannen dan bij vrouwen. Voorts blijkt dit patroon méér voor te komen naarmate de ondervraagden meer opleiding genoten hebben. Zoals blijkt uit deze onderzoekingen zijn de grenzen tussen aanhangers van de tegencultuur en van de ‘burgerlijke’ cultuur uitermate vloeiend. Het is niet zo dat men een duidelijk afgebakende groep jongere ‘alternatievelingen’ kan aanwijzen, die het over de hele linie oneens zijn met de ‘rest’ van de meer traditioneel gezinde Nederlanders. Afgezien van een kleine minderheid van ‘hippies’ en ‘activistische radicalen’, die over het geheel genomen niet alleen met het woord, maar ook met de daad exponenten zijn van een der varianten van de tegencultuur, zijn vele en misschien wel de meeste Nederlanders tot op zekere hoogte positief gestemd ten aanzien van sommige waarden van de tegencultuur en min of meer kritisch ingesteld jegens de waarden van het meer conventionele cultuurpatroon van onze maatschappij. Dit was trouwens ook al diverse malen naar voren gekomen uit onderzoek onder

[pagina 137]
[p. 137]

studenten. Daar bleek evenmin sprake te zijn van een scherpe scheidslijn tussen ‘activisten’ en ‘gewone’ (= brave) studenten.Ga naar eind108. Vermelding verdient nog een onderzoek, verricht door Ten Have, die in de zomer van 1971 onder meer door middel van participerende observaties de ‘counterculture’ in het Vondelpark bestudeerde.Ga naar eind109.

Het laat zich verstaan dat er bepaald niet altijd scherpe grenzen te trekken zijn tussen subcultuur en tegencultuur. Zo is indertijd door Wageningse sociologen nogal veel werk gemaakt van het verschil ten plattelande tussen het zgn. modern-dynamische en het traditionalistische cultuurpatroon, dit met name ter verklaring van verschillen in agrarische bedrijfsvoering.Ga naar eind110. Desgewenst kan men dat modern-dynamische cultuurpatroon best beschouwen als een subcultuur, een nadere verbijzondering van algemeen aanvaarde waarden en doelstellingen in de Westerse samenleving. Voorzover echter juist in de plattelandsgemeenschap de betrokken boeren zich afzetten tegen de traditionele gang van zaken, is sprake van een tegencultuur.

Een ander voorbeeld van zo'n mengvorm van tegen- en subcultuur treft men aan bij tal van etnische minderheden - bijv. diverse Slavische volkeren in de oude Donau-monarchie, de Vlaamse minderheid in het België van voor en na de Eerste Wereldoorlog en de Basken in het tegenwoordige Spanje.

In dergelijke gevallen heeft zo'n minderheid alreeds een eigen cultuur welke in bepaalde opzichten, zoals de religie, soms een subcultuur vormt van de dominante cultuur van de natie waartoe zij behoren. Voorzover zij echter in hun emancipatiestreven zich gaan distantiëren van bepaalde in die natie vigerende idealen en verworvenheden - bijv. de staatkundige eenheid, de gemeenschappelijke taal en cultuur - ontstaat tegencultuurvorming. Men gaat dan uit de eigen, oude cultuur die elementen benadrukken of nader uitwerken die in scherp contrast staan met de waarden, normen of doelstellingen van de hen dominerende meerderheid; oude zeden en gewoontes worden in ere hersteld, de eigen taal of het eigen dialect wordt gereactiveerd en waar nodig uitgebreid enz.

Bij wijze van slotopmerking kan gesteld worden, dat in de sociologische theorie over cultuur in de jaren vijftig vooral gewerkt is aan een goed en scherp onderscheid van cultuur-

[pagina 138]
[p. 138]

elementen. In de jaren zestig en zeventig wordt het belangrijker het begripsapparaat te nuanceren met betrekking tot diverse soorten cultuur-patronen, die karakteristiek zijn voor allerlei groeperingen die zich afzonderen van of verzetten tegen de dominante cultuur van de gehele samenleving. Het is zelfs de vraag of in onze zo pluriforme maatschappij nog van een algemeen-maatschappelijke cultuur sprake is.

Aanbevolen literatuur bij hoofdstuk IV

Cultuur

milton singer, ‘The concept of culture’, in: International Encyclopedia of the Social Sciences (1968, Vol. 3, 527-543). Een goed overzicht, vooral betreffende het cultuurbegrip in de culturele en sociale antropologie; met een uitgebreide bibliografie.
louis schneider en charles bonjean (red.), The idea of culture in the social sciences (Londen: Cambridge U.P., 1973). Een bundel essays over het gebruik van het begrip ‘cultuur’ in de sociologie, antropologie, geschiedenis, economie, en andere wetenschappen.
clyde kluckhohn, ‘The study of culture’, in: d. lerner en h.d. lasswell (red.), The policy sciences (Stanford, Cal.; Standford U.P., 1951). Een heldere, systematische uiteenzetting over de inhoud van het begrip cultuur, gedefinieerd als ‘designs for living’ en over belangrijke aspecten van cultuur, met name het verschil tussen impliciete en expliciete cultuur; voorts een en ander over onderzoek op dit terrein.
a.l. kroeber en talcott parsons, ‘The concept of culture and of social system’, in: American Sociological Review, Vol. XXIII, 1958, 582-583. Dit korte stuk bevat een inmiddels beroemd geworden voorstel van een prominent antropoloog en een prominent socioloog in den vervolge het cultuurbegrip in engere zin te hanteren, en in plaats van cultuur in de ruime zin van het woord liever te spreken van ‘maatschappij’ of ‘sociaal systeem’.
[pagina 139]
[p. 139]
j. milton yinger, ‘Contraculture and subculture’, in: American Sociological Review, Vol. XXV, 1960, 625-635, is een belangrijk artikel waarin, na een beschouwing van de toepassing van het cultuurbegrip op kleinere eenheden dan volkeren, de begrippen ‘tegencultuur’ en ‘subcultuur’ worden geïntroduceerd en gedefinieerd.

Normen

judith blake en kingsley davis, ‘Norms, values, and sanctions’ Hdst. 13, in: robert e.l. faris, Handbook of Modern Sociology (Chicago: Rand McNally, 1964). Een zeer knap overzicht met veel literatuur. De auteurs komen - zulks in tegenstelling tot ons standpunt - tot de conclusie dat het weinig zin heeft naast normen nog apart waarden te onderscheiden. Zij bieden voorts een goede classificatie van normaspecten.
alvin w. gouldner, ‘The norm of reciprocity: A preliminary statement’, in American Sociological Review, Vol. XXV, 1960, 161-178. Een interessante ‘case-study’ van één norm, nl. die van de wederkerigheid in het maatschappelijk leven, waarbij uitvoerig op de functionele betekenis daarvan wordt ingegaan.

Sociale rol

bruce j. biddle en edwin j. thomas (red.), Role theory: concepts and research (New York, Wiley: 1966). Een bundel opstellen over de geschiedenis van de roltheorie en een systematische verhandeling over de belangrijkste begrippen uit deze theorie. De bundel behelst verder een grote verzameling reeds eerder gepubliceerde, theoretische uiteenzettingen en onderzoeksverslagen.
r. thornton en p.m. nardi, ‘The dynamics of role acquisition’, in: The American Journal of Sociology, Vol. 80, 1975, 870-885, ontwerpen een interessante theoretische benadering van het proces van rolverwerving, waarin zij vier stadia onderkennen: die van anticiperende, formele, informele en
[pagina 140]
[p. 140]
persoonlijke rolverwerving. Bevat ook veel literatuurverwijzingen.
c.j. lammers, Het Koninklijk Instituut voor de Marine. Een sociologische analyse van de inlijving van groepen adspir ant-officieren in de zeemacht (Assen: Van Gorcum, 1963). In deze studie wordt verband gelegd tussen de in hfdst. III behandelde structuurdimensies (sociale afstand, sociale integratie en sociale rang), en de kans op het kiezen van bepaalde uitwegen uit dilemma's van rolconflict (blz. 30-39). In de onderzoeksverslagen worden de ontwikkelde begrippen over rol, rolconflict e.d. toegepast.
e. van de vliert, Rolgedrag in de organisatie (Deventer: Kluwer, 1973). In het eerste hoofdstuk biedt de auteur een overzicht van recente ontwikkelingen in de roltheorie. Voorts wordt op basis van een toespitsing van de theorie op rolgedrag in organisaties een aantal hypothesen ontwikkeld, die getoetst zijn in een onderzoek onder organisatieadviseurs bij ministeries.
eind79.
Een goed voorbeeld van de opvatting is Malinowski (1951) 621 e.v.

eind80.
Voor een sociologie van de symboliek: Ponsioen (1952).

eind81.
Morris (1956) 610; Gibbs (1965) 589; Blake en Davis (1964) 456.
eind82.
Linton (1936) 271-287.

eind83.
Dit blijkt bijv. uit het feit, dat in vele definities de norm omschreven wordt als ‘verwacht gedrag’. Sherif en Sherif (1956) 170, 171; Homans (1951) 122-124.
eind84.
Weber (1947) 15. Zie over het onderscheid tussen ‘voorspellingen’ en ‘gedragsregels’ ook Gibbs (1965) 589, en Gross c.s. (1958) 58, 59. Deze auteurs geven overigens, in tegenstelling tot onze definities, er de voorkeur aan om normen en verwachtingen als synoniemen te bezigen voor ‘gedragsregels’, terwijl zij voorstellen om ‘voorspellingen’ te definiëren als ‘anticipaties’.
eind85.
In de sociale psychologie spreekt men van ‘role-taking’, indien men zich verplaatst in de rol (dus o.a. de rolverwachtingen) van de ander. Zie bijv. Turner (1956) 316 e.v.

eind86.
Bijv. Morris (1956) 610.
eind87.
Vgl. ook Parsons (1952) 12: ‘An element of a shared symbolic system which serves as a criterion or standard for selection among the alternatives of orientation which are intrinsically open in a situation may be called a value’.
eind88.
Coser (1956) 67 e.v.
eind89.
Vgl. Bierstedt (1957) 149.
eind90.
Den Hollander (1954) vooral 13-25.
eind91.
Lipset c.s. (1956) 404.
eind92.
Zie vooral de uitvoerige studie van Eisenstadt (1956); voorts Ellemers (1957) 97 e.v.
eind93.
Landecker (1951).

eind94.
Verwante definities by Gross c.s. (1958) 48; voor kritische be- schouwingen en verdere literatuurverwijzingen inzake de roltheorie, zie Popitz (1967), Jackson (1972) en Thornton en Nardi (1975).
eind95.
Vgl. Klapp (1958) 674-678.
eind96.
Merton (1957) 368 e.v.
eind97.
Myrdal en Klein (1969); In 't Veld-Langeveld (1969) 68 e.v.
eind98.
Zie bijv. Blau en Scott (1962) 60-74.
eind99.
Zie over de fabrieksbaas: Wray (1949) 298 e.v.; Roethlisberger (1945) 283 e.v.; over de onderofficier: Stouffer c.s., deel I (1949) 405 e.v.; over de drogist: McCormack (1956) 308 e.v.; over de vakbondsbestuurder: Coleman (1956) 519 e.v.; over de arbeider-vakbondslid: Purcell (1953) en Tagliacozzo en Seidman (1956) 551 e.v.
eind100.
Het volgende is mutatis mutandis ontleend aan Lammers (1963) 33-39.

eind101.
De Sitter (1962); Van Doorn en Lammers (1962).
eind102.
Zie Kluckhohn (1951).
eind103.
Zoals bij Yinger (1960); voordien werd het begrip ook al gebruikt, maar in uiteenlopende betekenissen. In Nederland kreeg het begrip subcultuur enige bekendheid door Havemans werk (1952) over de naar zijn mening afzonderlijke subcultuur van de ongeschoolde arbeiders, die op vele punten contrasteerde met de ‘burgerlijke’ cultuur (voor een kritiek op deze these, zie Van Doorn, 1954). Bij Haveman heeft ‘sub-cultuur’ overigens meer de betekenis van wat Yinger ‘contra-culture’ noemt en wat in onze tekst ‘tegencultuur’ wordt genoemd.
eind104.
Zo sprak Wertheim (1953) van ‘het contrapunt in de samenleving’.
eind105.
Yinger (1960). Opgemerkt moet worden dat men ‘tegencultuur’ kan opvatten als een speciaal soort subcultuur. Dan heeft subcultuur een vrij neutrale betekenis als: het cultuurpatroon van een groepering die deel uitmaakt van een groter sociaal verband. Ziet men echter een subcultuur als een serie specifieke uitwerkingen van en toevoegingen aan de algemene cultuur van een groter verband binnen de kring van een deelgroepering uit dat verband, dan zijn subcultuur en tegencultuur nevengeschikte begrippen. Bij een subcultuur baseert men zich dan op de gemeenschappelijke algemene cultuur, maar voegt er iets aan toe en articuleert bepaalde waarden nader in de vorm van specifieke normen en doelstellingen. Te denken valt bijv. aan de naoorlogse ideologie van de confessionele volksdelen, waarin ook de gemeenschappelijke nationale cultuurelementen benadrukt werden; daaraan gekoppeld, evenwel, werden dan de eigen roomskatholieke of orthodox-protestantse waarden, doelstellingen, normen enz., als verbijzonderingen van of toevoegingen aan het nationale cultuurpatroon. In het geval van ‘tegencultuur’ sluit men zich niet aan bij, maar zet zich af tegen de cultuur van het grotere verband.
eind106.
Musgrove (1974) hfdst. 5.
eind107.
Gadourek en Jessen (1971) (1).
eind108.
Voor een overzicht, zie Lammers (1973 (1).
eind109.
Ten Have (1974).
eind110.
Voor een kritische bespreking van het Wageningse onderzoek op dit terrein en verdere literatuurverwijzingen, zie Nooij (1964).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken