Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

16

De zon scheen vrolijk in de achterkamer. Hans lag op de divan en keek naar buiten: de tuin van Petri leek wel één grote, groene struik. Er waren allerlei prettige geluiden: een voddenman riep ‘vodde’ en er was het regelmatig geschreeuw van een fruit man; kinderen lachten in de achtertuinen en verweg, in het kanaal dat verlegd was en nu achter het station om liep, floot een boot voor de draaibrug. En toch was het stil. Hoe was het mogelijk, dat vader over verhuizen dacht. Moeder had de buurt altijd te min gevonden, maar vader niet. En toch wilde vader nu ook verhuizen. Tante Mien was in de keuken; Ansje was bij haar. Wat was Ansje toch een lief zusje, maar een duvel werd het. Tante zei soms: ‘Wat moet dat met jou over een jaar of tien worden, jij met je krullen en je onschuldige snoet’. Nou, Hans vond haar nu al lief. Hij had het naar zijn zin. Al twee dagen was hij aan het beter worden; hij was wel een week ziek geweest. Hoe wonderlijk toch, dat je daar haast niets van merkte. Ziek zijn was prettig, maar beter worden ook. Hoe kon je nu kou vatten in de zomer. De dokter was heel tevreden; hij had gezegd, dat hij, Hans, een sterk

[pagina 63]
[p. 63]

gestel had en kerngezond was. Als hij overmorgen wéér vooruit was gegaan, mocht hij tòch nog naar Lot. Het had er naar uit gezien, dat het niet door zou gaan. Hij mocht twee dagen lang wegblijven: Koninginnedag en de dag daarna; Lot zou hem met een auto komen halen. Heerlijk! Het was zeker weer helemaal goed tussen Lot en vader. Er was vast en zeker nooit wat geweest, het was moeder, die Lot niet erg zetten kon. Hij zou nog maar es een paar scheppen aalbessen nemen. Anders jammer, dat hij in de vacantie ziek werd. Waar zou Jan nu uithangen? Zeker weer naar de jongens van oom Karel.

Hij bleef een lange tijd heerlijk liggen soezen. Je kon van alles verzinnen, vooral als je iets fijns in het vooruitzicht had. De vacantie was wel haast afgelopen, maar dat was eigenlijk ook wel prettig: hij ging nu naar de vijfde klas, hij werd langzamerhand groot en dat wilde je toch graag beleven. En met moeder ging het de laatste dagen veel beter; de dokter bad iedere dag met haar. Wat een geluk toch, dat er gelovige dokters waren. Hij moest toch maar es een boek gaan zoeken, eigenlijk verveelde hij zich.

Zo zacht mogelijk kwam hij de divan af en deed de deur van de boekenkast open. Met een boek over Afrika zocht hij zijn plek weer op. Hij was werkelijk nog licht in zijn hoofd, maar dat was niet de ziekte, het kwam door 't lange liggen. 't Zou vanzelf weer overgaan, had de dokter gezegd.

Tante kwam binnen, zag het boek en gaf natuurlijk een standje. Hij mocht niet van de divan af, en hij mocht niet in de kast zitten. Je vader moet dat slot beslist eens laten maken. Hans zweeg. Dat was altijd het beste. Grote mensen geven nu eenmaal graag standjes, maar als je niets terug zei, waren ze zó klaar en ze vonden je nog aardig ook. Zie je wel?

‘Moet je soms nog wat bessen?’

[pagina 64]
[p. 64]

‘Graag tante, en een ander boek, want dit vind ik eigenlijk niet zo aardig.’

‘'k Zal er wel een páár geven, andere moet ik elke vijf minuten naar de kast.’

Ze gaf hem er vier. Eén ervan was de Pelgrimsreis. Eerst lette hij er niet op, maar hij legde het opzij. Toen hij de platen van de drie boeken bekeken had, nam hij de ‘Reis’ op en aarzelde. Hij zuchtte. Met zijn hand streek hij over de mooie band, maar hij kwam er niet toe, het boek open te doen. Als hij eens gestorven was toen hij ziek was. Zou hij dan in de hemel zijn gekomen? Ach, je kon het nooit weten, misschien niet en misschien wel. Hij hield veel van de Here Jezus, maar de genade was zo lastig om te begrijpen, want je moest ook nog bekeerd zijn en dat kon je alleen zijn als je uitverkoren was. Als je de zonde tegen de Heilige Geest had gedaan, was er geen kans meer. Zolang je die niet had gedaan, kon je het nooit weten.

Hij liet het boek dicht en at de laatste bessen op.

 

Een lage, dunne maansikkel stond trillend aan de hemel. Het was heet in het kamertje. Wat had hij naar gedroomd. Zijn voorhoofd was nat van het zweet en zijn hart bonsde. Hoe was het ook weer? Een slang had hem achterna gezeten en plotseling zaten zijn voeten aan elkaar vastgebonden, zodat hij alleen maar had kunnen springen. Bah, wat naar. Als je hart ophield met kloppen, ging je dood. Dat kon terwijl je sliep gebeuren. Je zou dan zo ineens in de hemel of in de hel zijn. Waarom moest hij nu altijd aan die dingen denken? Hij vouwde zijn handen en begon te bidden. Hij bad heel lang en vertelde alles: zijn verdriet omdat hij zo weinig van moeder hield en bijna nooit aan haar dacht; hij vertelde van zijn angst voor de hel en dat hij wou, dat alle mensen zalig werden. Je mocht niet in algemene verzoening geloven, zo noemden ze dat. Het was een grote zonde.

[pagina 65]
[p. 65]

Hij vroeg er daarom meteen vergeving voor. Hij bad voor vader en tante Mien en voor Jan en Ansje en voor alle ooms en tantes. En tenslotte voor Lot. Hij hield zoveel van Lot en tante Mien zei, dat ze niet meer gelovig was of bijna niet meer, maar dat leek hem hetzelfde. Hij vertelde ook, dat muziek zo mooi was.

De volgende morgen mocht hij op eigen benen naar de divan en na het eten nam hij John Bunyan resoluut op, en las het verschrikkelijke. Terwijl hij het deed, beefde hij van angst, maar toen hij klaar was, was hij blij. Hij had het gedurfd. En hij zou morgen immers naar Lot?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken