Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

19

Was er eigenlijk wel iets heerlijker dan lezen? Hans zuchtte van genoegen en kroop zo dicht mogelijk naast de kachel. Ze woonden nu weer in de voorkamer, omdat die kleiner was en omdat vader best op zolder slapen kon. 't Was hier ook minder tochtig; hun huis was oud, 't leek wel een krot, als je tante soms hoorde, maar dat was natuurlijk overdreven. Vader wilde verhuizen; 't stond nu wel bijna vast, dat ze weggingen. Leuk, verhuizen.

Het vroor wel zes graden. Na schooltijd had hij op tantes oude schaatsen gereden; hij had het wel erg naar zijn zin gehad, maar toen het donker werd, was hij naar huis gaan verlangen. Nu zat hij op kussens tegen de schoorsteenmantel aangeleund met een boek van Jules Verne op zijn knieën. Hij zat zowat ònder de pijp. Een kachel was toch maar heel wat gezelliger dan een haard, goeie nou. Jan zat aan de tafel met zijn mecano-doos. Hij was verkouden, zijn mond zag bruin van de drop. Dat was een fijn spel, mecano. Of spel, je kon het net zo

[pagina 73]
[p. 73]

goed werken noemen. Jan was toch maar een reuze kerel, een beste broer had hij aan hem. Hij was wel tamelijk klein, maar vechten dat hij kon! Nou. Hij, Hans, kon het ook. Hij was er helemaal niet bang meer voor. 't Was gek, maar vroeger vocht hij nooit en tegenwoordig was 't dikwijls zo. Hij had van vader al een paar maal een stevig standje gehad. Vader wilde niet slaan, hij was net als Hans vroeger. Maar stel je voor, dat vader hem eindelijk eens een pak slaag gaf en vader kreeg er de smaak van te pakken, net als hij, Hans, de smaak van 't vechten had gekregen! Jan verklapte ook nooit wat en Ansje, die nu in de eerste klas zat, had er een handje van, op te scheppen: ‘Pas maar op, anders zeg ik het tegen mijn broertjes’. Broertjes, moet je horen.

Telkens begon Hans aan zijn boek en telkens dwaalden zijn gedachten weer af. 't Was ook zo gezellig in de kamer. Je zou helemaal gelukkig zijn als moeder er weer was en als het vreselijke er niet was. Juist als je gelukkig was, moest je aan zulke nare dingen denken. Kon hij dàt maar es kwijt.

Tante kwam met Ansje uit de keuken naar binnen; ze hadden in de keuken een warm hapje voor bij de boterham gemaakt en ze waren tot op hun botten verkild, beweerde tante. Overdreven rillend ging ze naast de kachel staan en schopte speels Hans' boek dicht. Ze lachte om zijn verbouwereerd gezicht. Hij zag ineens, dat ze op vader leek, maar jonger. En toch lachte vader haast nooit. ‘Kom, Hans, en jij ook Jan, wèg de boel. Vader kan zo komen, hij zal wel weer haast hebben. Hans, schep jij es kolen. Pet op, das om, allee.’

Hans veerde op, had zomaar zin in het karweitje. Tante Mien kon zo lekker commanderen: je werd er nooit kriebelig door.

't Was niet om te harden op het balkon, zo in de oostenwind. En hij moest nogal even twee kitten volmaken. Als je vlug deed, had je geen last van de kou.

[pagina 74]
[p. 74]

Moest je die kat zien, die liep op z'n dooie gemak door de sneeuw heen te stappen. Als 't zo door ging, kwam de rivier nog dicht.

Blozend en opzettelijk druk doend kwam hij de kamer weer binnen, liet de deur achter zich openstaan. Hè, wat was 't lekker warm in de kamer. Met veel bombarie zette hij de kitten naast de kachel.

Zodra vader thuis kwam, gingen ze aan tafel. Na 't bidden zei tante Mien: ‘Nee, geen last gehad, 'k wind ze nog altijd gewoonweg om mijn vinger’. Vader glimlachte. Hij had de gewoonte, 's avonds te vragen, of de kinderen niet lastig geweest waren. Maar tante ging nog even verder: ‘En wat Hans de laatste tijd mankeert, weet ik niet. Maar zo stil als hij vroeger was, zo druk is hij soms nu. Hij heeft zo van die buien.’ Ze trok Hans even aan zijn haar.

Vader glimlachte.

Na het eten, toen tante naar boven was om Ansje naar bed te brengen, hoorden ze haar roepen: ‘Henk, kom es kijken, 'k geloof dat er brand is in de stad.’ Ze vlogen alledrie naar boven en probeerden door 't beijsde dakraam te kijken. Ze moesten gaatjes ademen. Nou, òf er brand was. De lucht zag dieprood en de gloed werd duidelijk zichtbaar. 't Ging bij vlagen. En ineens zagen ze ook vlammen.

‘'k Ga er even heen,’ zei vader, ‘'t Is aan de rivierkant.’

‘Hè vader, ik ook,’ vroeg Hans. Jan keek sip, hij was erg verkouden en begreep, geen kans te hebben.

‘'k Weet niet, hoor. Wat zegt tante Mien ervan?’

‘Ach, neem hem maar mee, hij is per slot elf jaar. 't Is zijn bedtijd nog niet, en als hij zich goed inpakt...’

Hans ging al naar beneden. Verdikkeme, wat een boffertje. Vader kwam kalm achter hem aan. Buiten riep iemand zó hard, dat ze 't horen konden: ‘D'r is brand, Piet, ze zeggen dat 't bij Van Swalmen is!’

[pagina 75]
[p. 75]

De sigarenfabriek, dacht Hans, goeie, dat is schuin tegenover oom Joop.

't Was buiten verschrikkelijk koud; je adem ging als een wolkje voor je uit en je oren en je neus gingen pijn doen, maar dat hinderde allemaal niet: je was buiten en je ging naar een brand kijken. Kijk de lucht toch es rood zijn. Als het nu maar niet uit was voor ze er bij waren. Maar dat zal wel niet. Hoewel, je zal zoiets altijd zien.

‘Vader, zullen we een eindje hardlopen?’

‘Ben jij gek,’ zei vader. ‘Hoe oud dacht je dat ik was?’

Hans vond het flauw.

Er liepen heel wat mensen in de richting van de brand. Hoe dichter ze er bij kwamen, hoe drukker het werd. Neemaar, asjeblieft, wat een vuur. 't Wàs bij Van Swalmen. Vader drong zich dwars door de mensenmenigte heen naar de afzetting toe; hij trok Hans aan diens bovenarm mee. De politie wilde vader tegenhouden, maar vader zei dat hij van de krant was en toen mocht hij door. Daar stond Hans in 't af gezette gedeelte. Wat een buitenkansje! Hij hoorde zich het morgen al op school vertellen; zou hij dáár even mee kunnen opscheppen! Er waren wel vier brandspuiten, die samen met het vuur en het ruisende water een groot lawaai maakten, je moest schreeuwen om er bovenuit te komen. Vader stapte voorzichtig over de slangen heen. Uit sommige spoten heel fijne straaltjes. 't Was ook glad: het water bevroor snel, de straat leek wel een spiegel en er zat ijs aan de helmen van de brandweerlui. Het rechtse stuk van de lange fabrieksgevel zat vol ijspegels. Zij schitterden in het licht.

Hans genoot geweldig. De schijnwerpers van de spuiten en de brand zelf gaven een prachtig licht. Tegen de rosse gloed en de felrode vlammen stond het geraamte van het dak duidelijk afgetekend. Plotseling sprong een hele rij ruiten kapot en de vlammen lekten er wat later

[pagina 76]
[p. 76]

naar buiten. Even maar, toen werd er al door gespoten en bleven de vlammen weg. 't Was toch ook wel een angstig gezicht. Er zouden wel mensen in de fabriek kunnen zitten. Welnee, 't was avond. Waar was vader nu ineens? O daar, ja, hij stond te praten met De Vries van stadsnieuws. Vader hoefde niet over de brand te schrijven. Wat váder eigenlijk schreef? Hans bedacht ineens, dat hij 't niet goed wist. Die stukjes over het stadsverleden en over tentoonstellingen waren van vader, dat wist hij wel. Zou dat alles zijn?

Hans voelde zich koud worden; 't woei hier ook stevig en hij had er het zijne weer van gezien. Gelukkig kwam vader weer zijn richting uit; hij liep met twee brandweermannen op en er was nog een andere meneer bij, die vader iets vertellen wou, want hij hield vader bij de revers van zijn jas vast.

Ze bleven nog even kijken. De meneer zei, dat 't ergste voorbij was; in de droogzolder was het begonnen. De fabriek zelf en het kantoor hadden weinig geleden, maar de tabak in het pakhuis zou wel veel waterschade hebben.

Ja, je kon zien dat 't al minder werd en vader vond het een geschikt ogenblik om weg te gaan. Hij nam Hans mee naar de andere kant van de afzetting en Hans begreep, dat ze nog even naar oom Joop gingen.

Buiten de kring van de kijkers was het vreemd stil en leeg. De rivier was een zwart gat aan 't eind van de straat; de huizen waren scherp verlicht door de schijnwerpers. Als ze maar thuis zijn, dacht Hans.

Gelukkig, het licht in de gang ging aan. Hans zuchtte van geluk en moeheid.

 

Toen Hans weer met vader terug naar huis ging, sliep hij zowat. De kou maakte hem weer wakker. Vader zei, dat hij 't nooit leerde. Hij zou zeker van tante Mien een standje krijgen, want 't was werkelijk te laat voor Hans

[pagina 77]
[p. 77]

geworden. Hans hoorde het maar half. Toen, plotseling, dacht hij aan moeder. Nu ging hij naar huis en moeder was er niet. Hij voelde een groot verdriet, want hij dacht de laatste tijd niet zoveel aan moeder. Hij had ook al die lange tijd dat ze weg was nooit naar haar toe mogen gaan: vader ging altijd alleen op bezoek en zei steeds weer, dat het beter voor moeder was als ze de kinderen niet zag. Dat wilde de dokter. Hans werd zó verdrietig, dat er tranen in zijn ogen kwamen. Hij vroeg: ‘Vader, wanneer is moeder nou beter? Ik zou zo verschrikkelijk graag moeder willen zien.’

‘Jongen, hoe kom je dáár nu zo op?’

Ze zwegen een hele poos en pas toen ze op de vest waren, zei vader met een zachte stem: ‘Moeder is een hele poos erg ziek in haar hoofd geweest. Je wordt al zo oud, je moet er toch iets van weten. Eerst was ze alleen maar overspannen, je weet wel hè, toen ze de ramen op de pin wilde hebben. Maar 't is hoe langer hoe erger geworden. Verleden maand kende ze vader niet eens meer, moeder was bang van vader, Hans; ze dacht, dat ik haar kwaad wilde doen. Maar nu vanmiddag belde de dokter me op, dat er een grote verbetering in haar toestand was gekomen. Vandaag wist moeder zich weer van alles te herinneren en ze was heel rustig. De dokter heeft weer moed gekregen, vandaar, dat ik even naar oom Joop wilde.’

‘Komt moeder dan weer gauw thuis?’

‘Dat zullen we hopen, maar 't zal wel niet; zulke dingen gaan langzaam. Bid maar veel voor moeder, Hans. En voor vader ook, want hij is soms zó verdrietig, dat hij geen raad meer weet.’

Hans huilde zachtjes. Hij kneep vader in zijn hand en begon meteen te bidden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken