sommige stukken nog herkenbaar gedurende enkele seconden die minuten lijken, totdat alles vervaagt, vervaagt en verdwijnt. Ik kan er geen geheel meer van maken en dat was het nog, even geleden.
Ik hoor dat het buiten regent; het vertrek is schemerig en ergens daarbuiten slaat een motor aan, komt een auto in beweging. Iemand zei: ‘Rauter is daar’, en iemand anders zat aan een tafeltje; een journalist, een man met een bril op en in een lichte regenjas met een bontkraag. Hij bewoog niet. Pas langzaam drong tot mij door, dat ik het gehoord had en ik stond op en liep naar hem toe en ik zei: ‘Rauter is daar, dat is toch belangrijk.’ Maar hij bleef zwijgen en verroerde zich niet. Ik keek van het tafeltje weg en ging naar buiten.
Het was een brede autobaan en er was niets: geen huis, alleen een lange oplegger stond langs de kant van de weg in de regen onder een loodzware grauwe lucht. Achter de oplegger vandaan kwam na een ogenblik, waarin ik mij afvroeg of ik weer naar binnen zou gaan, een man te voorschijn in een regenjas van zeildoek, grijsgroen, zoals de Duitsers die droegen tijdens de bezetting. Hij had grijs, kortgeknipt haar en geen hoed op het hoofd, een korte grijze snor en een lorgnet. Hij begon te lopen in een strakke, afgemeten pas en ik holde achter hem aan en ik zei: ‘U komt mij bekend voor, ik geloof dat ik u al eens eerder heb gezien.’ Hij wierp een korte, spottende blik op mij en lachte, maar zonder dat er een beweging in zijn gezicht kwam. Hij bleef staan. ‘Dat is wel mogelijk’, zei hij. Hij keerde even zijn gezicht naar mij, nam de lorgnet van zijn neus, draaide hem om en zette hem toen opnieuw op, alsof hij de herkenning gemakkelijker