Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gheestelycke dichten (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gheestelycke dichten
Afbeelding van Gheestelycke dichtenToon afbeelding van titelpagina van Gheestelycke dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gheestelycke dichten

(1622)–Willem van der Elst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

XIX. ghedicht.
Tot Vaders ende Moeders. In 't gesagh van hunne kinderen.

 
SIet Ouders, wie ghy zijt, siet vaders ende moeders,
 
Die reden en natuer maect voesters, en behoeders
 
Van een soo weerden pant, als eygen vlees en bloet,
 
Hoe dat ghy daer met leeft, en hier set uwen voet.Ga naar margenoot+
 
Want dit gewichtigh pack, by nachten en by dagen,
 
V-lieden altemael bevolen werdt te dragen
 
Met sonderlinghe sorgh tot voordeel van het kint:
 
Dus, mits hier veel aen kleeft, de sake wel versint;
 
En leeret wel van joncks tot Godt sijn' sinnen keeren:
 
Want, in de vreese Gods de wijsheyt is te leeren;Ga naar margenoot+
 
Die toch geensins en wilt in boose sielen gaen,
 
Noch woonen in het vlees met sonden overlaen.
 
Tobias heeft alsoo sijn' saken voort-gedreven,Ga naar margenoot+
 
En dese goede less' aen sijnen soon gegeven:
 
Hem lastende wel dier, dat hy den grooten Godt
 
Sou vreesen boven al, en doen na sijn gebodt.
 
En wat heeft Abraham ghemaect soo groot van weerden?Ga naar margenoot+
 
Doen noemen Godes vriendt als Enghel opder eerden?
 
En boven alle volck tot inder eeuwigheyt
 
Sijn saet en sijn geslacht soo seer ghebenedijt?
 
Alleen'lijck om dat hy sijn huysgesin, sijn' kinders
 
Bevolen heeft te zijn lief-hebbers en beminders
 
Van God, en van sijn' wet: en, die wel straf belast
 
In alle rechticheyt altijt te wand'len vast.
 
Want, dan den meesten dienst de Ouders Godt betoogen,
 
Als sy met neerstigheyt, met sweet, en aerbeydt poogenGa naar margenoot+
 
Hun' kinderen van joncks te voeden in de deught,
 
En wijsen, dat in Godt te dienen, leyt hun' vreught.
 
Om dese schoone vrucht sien wy de menschen t'samen
 
Naer een' volmaeckte trou in 't houwelijck versamen.
 
Want beter is een kindt dat in Gods vreese leeft,Ga naar margenoot+
 
En hem tot wel te doen gestadelijck begeeft,
[pagina 82]
[p. 82]
 
Als duysent ende meer, die buyten rechte wetten
 
Tot boosheyt en bedrogh hun hert en sinnen setten.
 
Ga naar margenoot+Veel beter is het oock te sterven sonder vrucht,
 
Dan met een boosen hoop te sien sijn' ongenucht.
 
Dus, wie sijn kindt bemint geensins hem mach vermeyen
 
Ga naar margenoot+Van 't selve (moettet zijn) behoorlijck te casteyen.
 
Ga naar margenoot+Want, die de roede spaert, sijn soon vervolght met haet:
 
En die hem onderwijst met geesselen, doet baet.
 
En wilt dan nimmermeer van hem de straff' onttrecken,
 
Waer mede ghy hem kont tot deught en eer verwecken:
 
Maer besight vry de roe'; daer niemandt af en sterft:
 
Ga naar margenoot+Maer winst en groote baet een-yder af beërft.
 
Den quaden doet sy deught, al schijnt sy hem te quellen:
 
En sijn' verdoemde siel verlost hier vander hellen.
 
Den mens wijst sy den wegh dien hy moet inne-gaen:
 
En hoe hy door de straff', de waerheyt leert verstaen.
 
Seer zijn sy dan verdoolt, die vreesen te bedroeven
 
Het quaet bedorven kindt: en liever sullen't toeven,
 
Als spijtigh spreken toe. Dus spinnen self den bast
 
Waer met dat noch sal zijn gheknoopt aen galgen vast.
 
Ga naar margenoot+De peerden ongetoomt, siet, werden hardt van monden,
 
Noch willen achternaer te vast niet staen gebonden,
 
Ga naar margenoot+Of breken't al van een: en, want men hen veel quelt,
 
Gebruycken op het lest hun' sterckheyt met gewelt:
 
De jonckheyt van gelijck, loopt sy hier op der eerden,
 
Ontbonden, ongetoomt, gelijck de wilde peerden,
 
Werdt roeckeloos en wildt: En, soo men daegh'lijcks siet,
 
Bringht vader ende mo'er in druck en groot verdriet.
 
Ga naar margenoot+Een' wisse teer en jonck, laet haer gemack'lijck wringhen,
 
De welcke ghy daer naer noch roeren kont, noch dwinghen:
 
Het jonck kindt laet hem oock versetten sonder pijn:
 
Maer toefdy wat te langh, self willet meester zijn.
 
Ga naar margenoot+Den jager die van joncks sijn' honden houdt in banden,
 
Leydt die na sijnen sin door bosschen en door landen:
 
V kindt leert oock van joncks gehoorsaem zijn, en stil,
 
't Sal tot den lesten dagh volkommen uwen wil.
 
Ga naar margenoot+Maer, als het kamelot sijn' ployen heeft genomen,
 
Het isser met gedaen, de eer is verr' ghekomen:
 
Als oock het kindt van wil, geworden is een man,
 
Of vader spreect of swijght, daer aen niet meer en kan.
[pagina 83]
[p. 83]
 
Het slacht den aerden pot, die eeuwelijck sal stinckenGa naar margenoot+
 
Naer d'eerste vuyligheyt die hy komt in te drincken:
 
De jonckheyt wilt toch doen tot op den lesten dagh,
 
Of't goet is, ofte quaet, dat sy te doen eerst plagh.
 
O Ouders siet dan toe in tijts: en wilt beherten
 
Dit stuck, daer veel aen kleeft. Te seer sal't elck toch smerten
 
Als't wesen sal te laet. De jonckheyt neemt vroegh waer,
 
Begeerdy dat ghy soeckt, te vinden achternaer.

Eer-dicht.
Tot den vveerden ende voorsienighen d'Heer Ioos Ranst, Invvoonende Poorter der stadt Ghendt, en sijn huys-heer aldaer.

I.
 
HOe ick my keer' of niet, ick sie 't en kan niet wesen
 
Dat dit begonnen werck sou komen tot de prent,
 
Of ghy met uwen ranck daer inne stont bekent,
 
En boven die ick min' verheven en ghepresen.
 
Ick soeck' dan dat men sal in eeuwigheden lesen
 
Wie dat ghy zijt geweest; en hoe ghy binnen Ghendt,
 
Met Godt en met de deught, u leven hebt geëndt:
 
Vw' kind'ren alle ses als delicaete besen,
 
Met sinnen en met moeyt', gestichtigh op-gebrocht
 
Van hunnen eersten dagh: noch iet soo seer gesocht,
 
Als dat sy wijs bedacht, van joncks wel souden leeren
 
Godt vreesen boven al: en scheppen hunne vreught
 
In 't hemels eeuwigh goet, en in de suyver deught.
 
Dus siet ghy nu verblijdt ses kinderen van eeren.
II.
 
Ia hebt ons Ambacht oock in groote swaerigheden
 
Geholpen uyt den noot, met raet, met gelt, met goet:
 
Gedaen dat een goet vrient den anderen noynt doet;
 
Soo't oock van kleyn en groot, met waerheyt en met reden,
 
Tot inder eeuwigheyt hier worden sal beleden.
 
Veel duysent ponden groot hebt toch met kloecken moet
 
Verschoten en gheleent, eer ghy't op verschen voet
 
Geset hebt daer't nu is. Van boven tot beneden
 
Gesuyvert van sijn' schult, van renten, van verloop,
 
Die daegh'lijcks liepen op, voorwaer ten diersten koop.
 
Ick mach uyt 't Ambachts naem met recht u dan bedancken
 
Met dit gheprent bescheedt: op dat een-yder vry
 
Sou sien hoe ghy alleen dat zijt ghebleven by
 
In elcken noot getrou, en nievers in woudt mancken.
[pagina 84]
[p. 84]

Eer-dicht.
Tot den vveerden ende voorsienigen d'Heer Lieven Prysbier, Deurvvaerder vanden Raede in Vlaenderen te Ghendt.

 
SEer verre zy van my, dat ick u komme prijsen
 
Als prijser van goet bier, of and'ren goeden dranck;
 
Soo uwen toenaem ons daer van maect groot geklanck,
 
En waerelijck het self, wilt schijnen te bewijsen.
 
Neen, Prijsbiers ouden struyck en heeft door dranck of spijsen
 
Te Gent soo schoon gebloeyt. Vw's Vaders rechten ganck,
 
(Greffier der Schepenen van Keur in d'eerste banck,
 
Volpresen en vermaert; wiens deughden noch verrijsen)
 
Geen oorspronck daer van neemt. Die sonder eenigh' schult,
 
Voor God, en voor den Prins, verduert heeft met gedult,
 
Veel droefheyts, en den ban. En 't geen' dat uwen Vader
 
Met wercken heeft betooght; ghy, als sijn eygen kint,
 
Oock altemael het self uyt eenen grondt bemint:
 
En, hoe ghy langer leeft, met deughden hem komt nader.
margenoot+
Ephes. 6.
margenoot+
Psalm. 110.
Prov. 1.
Eccli. 1.
margenoot+
Tob. 4.
margenoot+
Gen. 18.
margenoot+
Ephes. 6.
margenoot+
Eccli. 16.
margenoot+
Ibidem.
margenoot+
Eccli. 30.
margenoot+
Prov. 13.
margenoot+
Prov. 23.
margenoot+
Gelijckenisse.
margenoot+
Eccli. 31.
margenoot+
Gelijckenisse.
margenoot+
Gelijckenisse.
margenoot+
Gelijckenisse.
margenoot+
Gelijckenisse.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken