Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gheestelycke dichten (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gheestelycke dichten
Afbeelding van Gheestelycke dichtenToon afbeelding van titelpagina van Gheestelycke dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gheestelycke dichten

(1622)–Willem van der Elst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXVIII. ghedicht.
Tot den Armen mensch.

 
VErtroost u inden Heer, schept vreught, en wilt niet treuren.
 
Al zijt ghy hier veel meer ten achter als te veuren.
 
Al hebdy groot verdriet, al valt u lijden hert,
 
Als is geheel u doen niet anders als een smert;
 
Geensins en laet den moet ter aerde neder sincken:
 
D'armoede toch en kan het beste deel niet krincken.
 
De siel blijft in haer g'heel: en beter vaert den geest
 
Wanneer het lichaem voelt de quellingh alder-meest.
 
De saligheyt en is in weelde niet gelegen,
 
Noch hy is rijck voor Godt, die veel goets heeft verkregen:
 
Ga naar margenoot+Maer die van geest is arm, en nievers in hem roemt,
 
Is saligh boven hem, en saligh werdt genoemt.
 
Ga naar margenoot+En beter is een mens die gaet sijn' arme ganghen,
 
Als rijcke die men siet de lippen t'samen pranghen,
 
En, met een stuer gesicht den armen kijcken aen,
 
Wanneer hy dickwijls is met armoed' meest belaen.
 
Ga naar margenoot+Tobias, goet, en arm, sijn soon daer met vermaecte,
 
En alle sijn verdriet daer in met blijschap staecte,
 
Dat hy versekert was te krijgen meerder goet,
 
Soo verr' de vreese Gods bleef vast in sijn gemoet.
 
Oock die groot goet beërft, beërft de minste gaven
 
Die Godt de menschen geeft: want hy daer met komt laven
 
Oock die hem niet en kent. Den quaden hier toch geeft,
 
Het goet daer hy om wenscht, en daer hy hier met leeft:
[pagina 101]
[p. 101]
 
Tot blijck dat dese jonst is wonder kleyn van weerde;
 
Geleken by het stof, by 't sant, en by vuyl' eerde.
 
Want, soo door kleyn geblaes van winden, 't sant vervlieght,
 
Oock al dit aerdsche goet den rijcken saen bedrieght.
 
Het alder-beste goet is verr' uyt 's werelts hoecken,
 
By Godt in sijnen throon te vinden en te soecken.
 
Daer leyt de schat bewaert, die naer dit droef gejanck,
 
Met een' volmaecte vreught komt in des armens vanck.
 
Al werdt hy dickwijls dan versmaedt, en seer versteken,
 
En mach daer tegen niet grammoedigh qualijck spreken.
 
Het gaet toch vast en rondt, dat hy by rijcke lien,
 
Die niet met allen heeft, seer qualijck is gesien.
 
Alom werdt hy verdruct: en moet noch stille swijgen:
 
Het dunct hem toch wel veel, kan hy den kost gekrijgen.
 
Te dickwijls toch gebeurt dat hy van vriendt en maeght,
 
Als een onweerdigh mens veracht werdt en verjaeght.
 
Soo langh hier het geluck blijft met den mens wel lucken,
 
Heeft vrienden by getal die hem bloot kommen plucken:
 
Maer soo de goe' fortuyn verandert ende keert,
 
Sijn Rijck gaet daer met uyt, niet langher werdt geëert,
 
Die van te voren stout sijn' tafel quamen vleyen,
 
En, van soo grooten vriendt geensins en wilden scheyen,
 
Gaen dan al verr' van hem, en vagen 't maeghschap uyt;
 
Noch achten hem veel meer, als voor een boef, of guyt.
 
Dit is des werelts doen, soo fray kan sy bedriegen,
 
En schoon' geloften doen; maer groote leugens liegen.
 
Den rijcken toch alleen geëert werdt en geacht;
 
En, op een kael gesel en werdt niet eens gedacht.
 
Dus moet sijn' hope staen op Godt; niet op de menschen,
 
Die, 't voordeel datter valt, altoos den rijcken wenschen.
 
Godt sal sijn swaer verdriet veranderen in vreught
 
Soo verre hy daer in verduldigh hem verheught.

margenoot+
Matt. 5.
margenoot+
Prov. 19.
margenoot+
Tob. 4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken