Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gheestelycke dichten (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gheestelycke dichten
Afbeelding van Gheestelycke dichtenToon afbeelding van titelpagina van Gheestelycke dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gheestelycke dichten

(1622)–Willem van der Elst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

XXXVI. gedicht.
Tot den Sotten mensch.

 
ALs't al moet zijn geseyt, laet voorder ons verstouten,
 
Mits datmer vele vindt, van sotten oock te kouten.
 
Want, soo de Schrift ons leert, ontallijck is 't getalGa naar margenoot+
 
Der gener die zijn sot, en boven maten mal.
 
S'en sitten toch niet al' gesloten in dul-huysen,
 
Die mallen hedendaeghs met vele sotte buysen.
 
S'en dragen oock op 't hooft niet meer een sot caproen,
 
Die sotter zijn als sot in al hun-lieder doen.
 
'k En spreeck' hier niet alleen van sotten, sot geboren;
 
Die noynt en zijn geweest op wijsen kam geschoren:
 
't Is toch den minsten hoop die soo geen wijsheyt heeft;
 
Maer verr' den meesten is, die haer niet wel beleeft.
 
Die sot geboren is, hem niet en is te wijten;
 
Dus voeght hem evel wel het lacchen als het krijten.
 
Oock wat hy doet oft laet, en komt hem niet te baet:
 
Want nimmer doet hy deught, en nimmermeer oock quaet.
 
Noch eere noch oneer behaelt hy in sijn' wegen;
 
Het werdt toch al van hem, als van een sot verdregen.
 
De wijsheyt steeckter in gelijck den wijn in 't vatGa naar margenoot+
 
Gebroken, en van een; 't welck niet en houdt sijn nat.
 
En 't binnenste sijns herts werdt by het rat geleken
 
Dat in de kerre keert, en lichtelijck kan breken:
 
Sijn' sinnen, sijn gedacht, by d'asse die rondt draeyt:Ga naar margenoot+
 
Om dat al sijn gepeys als lichte stof verwaeyt.
 
Sijn hert leyt gants verkeert, en av'recht van den wijsen:
 
Waer van wy desen wel, maer niet den and'ren prijsen.Ga naar margenoot+
 
Het hert van eenen dwaes leyt voren in de mont;
 
De mont eens wijsen mans leyt in des herten gront.
 
Dus sal den dwaesen mens sijn' woorden niet beleggen:
 
Maer sonder acht, of merck, seer sotte dingen seggen.
 
Den Wijsen sal met sin, voorsichtigh voor 't verhael,
 
Het gene dat hy spreect eerst wegen met de schael.
[pagina 114]
[p. 114]
 
Soo dat des sots geklap, en al' sijn' vremde vragen,
 
Zijn als een moey'lijck pack om over wegh te dragen:
 
Want wat komt uyt de mondt van eenen sot of dwaes,
 
Toch anders niet en is, als ijlheyt, en geraes.
 
't Waer dan verloren moeyt' hem andersins te leeren:
 
De sotheyt die hy heeft in wijsheyt te verkeeren.
 
Ga naar margenoot+'t Waer toch aleens gedaen, als die een' aerde teel
 
Gebroken met den lijm, wou maken weer geheel.
 
Die sot geboren is moet sot geboren blijven:
 
Aen hem en doet geen' baet, 't berispen, of het kijven.
 
Doch, hun getal is kleyn, en verr' den minsten hoop,
 
En hebben achter straet nu qualijck meer geloop.
 
Maer groot is het getal van die mal van manieren,
 
Gelijck den dullen mens, of als de wilde dieren,
 
Te buyten gaen hun' eer, hun leven, en hun' siel,
 
En draeyen sot'lijck om, als in de wagen, 't wiel.
 
De dees zijn wijs en sot: sot door hun' sotte wercken:
 
Maer wijs, om dat sy die als wijser konnen mercken
 
Wanneer sy't willen doen. 't Komt doch door hunnen wil
 
Dat sy zijn sot en mal, niet sebaer ende stil.
 
Het komt door quaden wil dat menschen wijs van sinnen,
 
Verlatende de deught, hun leven gaen beginnen
 
In ondeught buyten Godt: en met een vol gedacht,
 
Tot groote wulpsigheyt gebruycken hunne macht.
 
Of, soo 't nu vele doen, hun' siel den duyvel geven,
 
Om hier in vuylen lust een' korte wijl te leven.
 
Meer achtende dees vreught, oock voor soo korten tijt,
 
Als 't gene dat hier naer in eeuwigheyt verblijt.
 
Men vinter toch nu veel die dese waerheyt stercken
 
Met woorden, en met daet; en leven als een vercken.
 
Die van het recht Geloof, ons alder-beste goet,
 
Moetwillens wijcken af, en elders setten voet.
 
Die vande jonckheyt af in leelijckheyt der lusten,
 
Oock buyten alle sorgh, als in hun' welvaert rusten.
 
Die met het minst gepeys en hebben van hun' eer;
 
Noch hoe sy sullen staen hier-naermaels met ons Heer.
 
't Gaet boven ons verstandt (als verr' de vremste saken)
 
Hoe vele dat mer vindt die nievers soud' af maken:
 
Maer leven sonder vrees van tegen het gebodt
 
Seer dickwijls te misdoen, en gram te maken Godt.
[pagina 115]
[p. 115]
 
Dit is het sot getal waer van dat heeft gesproken
 
Den wijsen Salomon, als hy't ons heeft ontlokenGa naar margenoot+
 
Te wesen sonder endt. Want waer men gaet of staet,
 
Dees sotten zijn alom, in huysen, en op straet.
margenoot+
Eccl[e]. 1.
margenoot+
Eccl. 21.
margenoot+
Eccl. 33.
margenoot+
Eccl. 21.
margenoot+
Eccli. 22.
margenoot+
Eccle. 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken