Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gheestelycke dichten (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gheestelycke dichten
Afbeelding van Gheestelycke dichtenToon afbeelding van titelpagina van Gheestelycke dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gheestelycke dichten

(1622)–Willem van der Elst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 159]
[p. 159]

LX. ghedicht.
Tot den Tovbac-drinckers.

 
'K En mach hier oock voorby: maer moet gaen ondersoecken
 
Wat dat van touback is: en uyt wat vremde hoecken
 
Hy ons is kommen by. Het gaet toch ront en vast,
 
Dat desen nieuwen vondt niet mindert, maer meer wast.
 
Men siet toch dagh op dagh het volck met groote hoopen,
 
Met pijpen in de handt, met touback-bussen loopen,
 
En wat daer meer toe hoeft. En sitter eenen neer,
 
Sy sitten allegaer met touback in de weer.
 
Het licht dat werdt geëyst: de keersse werdt ontsteken,
 
Of lonten, of pappier. Men kout, men gaeter spreken
 
Wie dat den besten heeft: of waer aen dat men kent
 
Sijn' deught, sijn' kracht, sijn werc. Maer eer de reden endt
 
Men suyght noch eens de pijp, men trect met volle monden,
 
En andermael rontom werdt brandende gesonden
 
Met soeten reuck en smaeck. 't Is qualijck uyt de handt,
 
En werdt terstont noch eens gesteken tusschen tandt
 
Met ijver en met jonst: en dat tot soo veel reysen,
 
Als sy de soetigheyt van touback overpeysen.
 
Sy suygen toch te saem soo dickwijls aen het hol,
 
Tot dat door vuylen stanck het hooft is boven vol.
 
Doch tusschen elcken keer dat sy met volle teugen,
 
Den touback suygen in met wonder groot verheugen,
 
Tot meerder leckernij, en d'alder-beste cier,
 
Gaet met den touback om een teugh van 't beste bier.
 
Nu merct des toubacks kracht. Elc een terstont gaet fluymen,
 
Veel mos'len spouwen uyt, en sieveren en schuymen,
 
Tot groote walgingh toe. Elck heeft voor hem een plas
 
Van alle vuyligheyt, gelijck een hoogen tas.
 
De kamer is vol stancks van boven tot beneden:
 
Men kan gedueren niet van al' de vuyligheden.
 
Den roock vlieght op seer hoogh tot boven in het dack:
 
Het speecksel vult den vloer, en maeckt hem nat en swack.
[pagina 160]
[p. 160]
 
Ia, door soo flouwen reuck, en soo veel vuyle stancken,
 
Een kloeck man oock beswelt: en sal soo saen verkrancken
 
Al of de doot hem joegh. O wonderbaeren lof
 
Van desen soeten dranck, en kostelijcke stof!
 
Dus sou met hooger naem den touback geerne noemen,
 
Op dat sijn' minnaers all' hen stouter moghten roemen
 
In 't midden van het volck van soo volpresen stuck,
 
Dat hen is komen by door sonderlingh geluck:
 
Maer soo Calvinus volck Gods wieroock komt verachten,
 
En wilt sijn oudt gebruyck te niet doen en versmachten
 
In onse Roomsche Kerck; veel houden voor gewis,
 
Dat touback anders niet, als Calvijns wieroock is.
 
Waer is hy die eerst heeft dees aen-gesochte panden,
 
Dees onbekende waer, gebrocht in dese Landen?
 
Hy heeft toch met goet recht verdient voor sijnen loon
 
Te dragen op sijn hooft een' schoone fielen kroon.
 
't En was toch geenen noot dees nieuwe konst te leeren:
 
Dees schoone soete waer soo vriend'lijck om te keeren:
 
Een goet dat walgingh geeft, soo seer te volgen in:
 
Veel schaden, groot verlies, te achten voor gewin.
 
Het is toch sotten raes, 't zijn leugens goet om tasten,
 
't Zijn steenen, en geen broot, voor die met hongher vasten,
 
Te seggen dat hy drooght, veel vuyligheden quijt:
 
De herssenen verlicht: de water-sucht verbijt:
 
En meer gelijcken klap. Al ofter ander' saken
 
Om dese deught te doen, ter werelt nu gebraken.
 
Al of de wetenschap van t'helpen in de noot,
 
Waer met de Medecijns begraven ende doot.
 
Al ofter voor den tijt dat touback is gepresen,
 
Waer van gelijcke quael niet andersins genesen
 
Die hulp en bystandt soekt. Al of noch desen dagh
 
Tot welvaert niet en quaem, die daer met houdt den lach.
 
Want, ick geloove vast, dat onder duysent menschen
 
Die touback-drinckers zijn, en touback altijt wenschen,
 
Niet eenen voelt de deught, die sy hem seggen naer:
 
Maer eer gevoelen pijn, en letsel altegaer.
 
Veel beter had hy dan in Indiën gebleven
 
Van daer hy komen is, als hier te korten 't leven
 
Van menigh slecht gesel: die meynt, soo hy hem drinct,
 
Dat hy sich t'elcken keer geluck en welvaert schinct.
[pagina 161]
[p. 161]
 
Hoewel hier niet en dient het beste deel verswegen,
 
En hoe ick heb bemerct dat eerbaer' herten plegen
 
Te drincken desen dranck met pijpen wel versien,
 
Versien, en gelardeert met 't geen' dat leck're lien
 
Hoogh heffen boven al, en aengenaem sal smaken,
 
Om soo tot 't lief gebruyck van touback te geraken.
 
Dus, om met nieuwen vondt te winnen lof en prijs,
 
Bestorten eerst het blat met olie van anijs
 
Met drup'len hier en daer: het welck sy laten t'samen
 
Tot meerder leckernij' een luttel tijts versamen,
 
Eer dat de pijpe komt. Maer, soo haer soeten geur
 
Den touback werdt gewaer, en dringhter deur en deur,
 
Het spel neemt sijn begin. Met vreughden gaetmer proeven
 
Hoe dat soo soet onthael den minnaer kan getoeven.
 
En, soo sy noch van verr' de pijp sien in den brandt,
 
Den aengenamen reuck verwint na het verstandt.
 
Den touback gants en heel verliest sijn eerste wesen:
 
Sijn ongesonden roock: en wat hem had voor desen
 
Tot achterdeel gebrocht. In plaets van vuylen stanck,
 
Met ijver werdt genoemt oprechten goeden dranck.
 
En, om dit selve stuck noch beter te bevesten,
 
In plaets van eenigh bier, dan drincken sy ten lesten
 
Den soeten Spaenschen wijn: en seggen overluyt:
 
Alsoo geraect den wijn, en oock den touback uyt.
 
Dus heeft den Rijcken wreck veel kinderen gekregen,
 
Die met hem volgen in des Leckaerts leck're wegen:
 
En vinden dagh op dagh noch menigh vremden keer
 
Tot quistingh van veel goets, van welvaert, en van eer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken