Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Det dank'tich d'n duvel (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Det dank'tich d'n duvel
Afbeelding van Det dank'tich d'n duvelToon afbeelding van titelpagina van Det dank'tich d'n duvel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.71 MB)

Scans (9.92 MB)

ebook (11.57 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rob Vlaanderen



Genre

proza

Subgenre

verhalen
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Det dank'tich d'n duvel

(1977)–Graad Engels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Volksverhalen tussen Peel en Maas


Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

det dank'tich d'n duvel

Ofschoon in de meeste volksverhalen het kwaad een grote rol speelt en men als veroorzaker van het kwaad vaak de duivel of diens invloed vermoedt, valt het op dat er in onze streek weinig verhalen in omloop zijn waarin de duivel echt op de voorgrond treedt. In de oude literatuur krijgt hij in talrijke romantische verhalen een hoofdrol en worden zijn streken en valsheden sterk naar voren gebracht, vooral om de verhalen sensationeel te maken.

In de eenvoudige plattelandsverhalen is dit minder het geval. Er zijn wel veel spreekwoorden en gezegden waarin de duivel wordt genoemd, maar in de verhalen is er over hem niet veel meer dan een of andere aanwijzing of een kort gezegde van hooguit een paar zinnen. Om een paar van bedoelde gezegden te noemen: ‘det dank'tich den duvel’, ‘dae ès ten duvel te sjlum aaf’, ‘as te van d'n duvel sjpriks, trut z'num op ziene sjtert’.

Praat men mogelijk met vrees over de duivel? In heel mijn verzameling verhalen over onze streek, kom ik hem slechts zelden onder zijn eigen naam tegen en dan meestal niet eens in belangrijke zaken. Hij schijnt achter de schermen te werken met mensen en dieren in allerlei gedaanten, zoals heksen, weerwolven, watergeesten, spoken, de kwade hand, vuurmannen, schoppenboer en spookdieren. Het is

[pagina 65]
[p. 65]

ook niet onmogelijk dat de donderpreken in de kerken en de dreigementen met dood en hel de ‘zondige mens’ zo onder de indruk brachten, dat men de duivel van zich af probeerde te zetten door er het zwijgen over te doen. Het kan ook zijn dat, zoals met het vele nieuws over oorlog, onderdrukking, terreur en rampen waarmee de hedendaagse mens wordt overspoeld, de mensen immuun geworden waren voor de praatjes over de eeuwige verdoemenis en de duivel gemakshalve maar vergaten.

Een merkwaardig aspect in de verhalen over het werk van de duivel en zijn trawanten, is vaak de totale zinloosheid van hun werken. Doel en resultaat lijken vaak op baarlijke nonsens, waar een normaal mens geen geloof aan hecht. Als bijvoorbeeld iemand door het bezit van een toverboekje in staat is in een oogwenk mest te spreiden, waarom is hij dan niet zo snugger dat hij met zijn boekje zaken doet die hem meer profijt opleveren? Waarom moet een heks muizen maken om op te vallen? Wat in de vertelsels door de macht van de duivel tot stand komt, is vaak zo onbenullig dat het alleen lachwekkend lijkt.

Een aardig en compleet verhaal over de duivel speelt in de Peel.

Het Soemeer was oorspronkelijk een diepe, inktzwarte waterpoel tussen Helenaveen en Griendtsveen ter plaatse waar thans de viskweekvijver van de Heidemaatschappij is. Behalve dat deze poel zo'n zwart water bevatte, was hij onmetelijk diep. Men zei wel dat hij bodemloos diep was. Toen in die omgeving de turf afgegraven werd, bleek dat het veen er meer dan vier meter dik zat. (Omstreeks 1870 was de Peel nog oorspronkelijk. Hij droeg nog geen bomen en struiken en was enkel bedekt met heide, buntgras,

[pagina 66]
[p. 66]

mos en riet. Pas na de tijd van het afbranden der zoden voor de teelt van boekweit kwamen de berken). De schaapherders uit die tijd bleven graag uit de buurt van het Soemeer. Men zorgde in elk geval dat men voor de avond binnen was. Als de roep van de uil klonk, was het er angstaanjagend en gevaarlijk. In het Soemeer zou de ‘Duivel met z'n Moer’ huizen. Die duivel zocht contact met mensen, om hen te verleiden of hen kwaad te berokkenen, op allerlei manieren. Zo kwam hij zelfs op steelse wijze in de kerk om te zien of er onder de gelovigen buit te behalen viel. Gedurende een nachtmis met Kerstmis had hij zich verstopt tussen de balken en steunschoren van het oksaal, achter boven de ingang. Door een onvoorzichtigheid kwam hij te vallen en stortte pardoes in het wijwatervat. Er klonk een geweldig gesis en de kerk werd gevuld met zwaveldampen. Als een rappe haas rende hij terug naar het Soemeer. Zijn Moer nam hem onderhanden en wies zijn door wijwater bezoedelde kleren in het meer. Vandaar is het water van het Soemeer zo zwart. Zo gaat er nog een leuk verhaaltje in de Peel over een schoenmaker die slecht aan de kost wist te komen en zijn ziel aan de duivel verkocht voor een opgehoopt vat vol gouden tientjes. Afgesproken werd dat hij het vat na een aantal jaren weer vol terug moest geven. Kon hij dat niet, dan kreeg de duivel zijn ziel. De duivel dacht dat de man van al dat goud in die jaren goede sier zou maken, maar de schoenmaker was hem te glad af. Hij schoof met zijn arm de top van gouden tientjes in zijn voorschoot en zei tegen de duivel: ‘Zo, dat is volgens de afspraak. Nog de volle maat. Neem het vat maar direct mee terug.’

Dat ook mensen onder invloed van de duivel sterke stukjes

[pagina 67]
[p. 67]

uit konden halen, blijkt uit het onderstaande verhaal van een verteller uit Helden. Hier volgt het verhaal in zijn eigen woorden.

In het café van ‘den Haammaeker’ op ‘de Stogger’, een gehucht in Helden, zat ‘Fengers Hendrik’ uit Kessel met een gezelschap te kaarten en vertoonde ter afwisseling wondere kunstjes met kaarten. Op zeker moment beweerde hij dat hij Schoppenboer een fles wijn zou laten halen. Hij schudde eerst de kaarten, trok er Schoppenboer uit en gooide deze buiten de deur. Hij had laten beloven dat iemand op het eerste geklop van Schoppenboer open moest doen. Toen er echter werkelijk geklopt werd, durfde niemand te gaan. Hendrik drong op haast aan en kreeg het zo benauwd dat hem het zweet uitbrak. Eindelijk ging de vrouw van de kastelein de deur openen. Er kwam een zwarte hand die de fles wijn en ook de speelkaart aanreikte. Van ‘Fengers Hendrik’ werd verteld dat hij zijn toverkunsten had geleerd uit een zwart boekje dat hij gekregen had van een schipper op de Maas. Hendrik had veel contact met schippers omdat hij voor zijn kostwinning paarden had die de schepen sleepten.

Er waren soms kaartspelers van wie men meende dat ze iets met de duivel gemeen hadden. Ze kenden allerlei trucjes met kaarten die de mensen verbaasden. Zo konden zij door middel van manipulaties met schoppenboer, een persoon waarover men in gesprek was geweest, bij verrassing laten binnenkomen. De opgeroepene bleek dan geen enkele afspraak te hebben gemaakt, doch slechts door puur toeval, of het gevoel van een aandrang op bezoek te zijn gekomen.

Voor het bezweren van spoken, geesten en duivels werd,

[pagina 68]
[p. 68]


illustratieuitvergroten
Hij schijnt achter de schermen te werken met mensen en dieren in allerlei gedaanten.


[pagina 69]
[p. 69]

evenals voor het bevrijden van de ‘kwade hand’, soms de hulp ingeroepen van een geestelijke. Meestal werden niet de dorpsgeestelijken daarmee belast. Die deden het met tegenzin, want geestenbezweerders werden soms erg door de duivel gepijnigd en bekoord. Doorgaans werd een priester uit een klooster met het karwei belast, want het klooster was een omgeving waar de duivel zich niet gauw op zijn gemak voelde.

Ook komt de duivel wel voor in verhalen over mensen die niet kunnen sterven.

Zo was er in Kessel in een welgestelde familie een ongetrouwde oom, voor wie bezit het hoogste goed was. Hij bedroog veel arme mensen door zijn handel. Zo zou hij op een publieke veiling eens van een weduwe een groot boscomplex hebben gekocht voor 700 gulden. Nu is het gebruikelijk dat men bij het opbieden, wanneer men boven de duizend komt, het duizendtal niet meer noemt maar de honderden die daar boven komen. Toen al meer dan 4000 was geboden, en men 500, en 600 afriep, sprong hij er op het allerlaatste moment tussen met een bod van 700. De koop werd aan hem gegund, maar hij betaalde slechts 700 gulden en weigerde de 4000 gulden te betalen omdat hij staande hield dat hij slechts 700 geboden had. Zijn sterfbed was ongewoon lang en smartelijk. Er werd een pater bijgehaald om hem bij te staan. Die bad zo hard dat er een plas zweet voor zijn bed stond. De duivel echter zou in de gedaante van een hond onder de tafel op de loer hebben gelegen.

Op ‘Naadjes Hoof’ in Kessel-Eyck woonden twee knechten. Een daarvan wilde met een meisje gaan, dat hem echter afwees. Hij was daarover zo kwaad dat hij een week

[pagina 70]
[p. 70]

aan een stuk door vloekte. Zijn medeknecht ried hem aan er mee op te houden, bang als hij was dat zijn vriend zich wel eens de hel in zou kunnen vloeken. De jongen vloekte echter verwoed door.

De twee waren in het veld aan het werk toen de afgewezen minnaar, na een kernachtige vloek de lucht in vloog en verdween. De achterblijvende knecht ging bedroefd huiswaarts en bracht de tijding over. 's Avonds zat hij bij de paarden op de hakselkist te treuren, om zijn verdwenen vriend. Plotseling kwam, midden in de nacht, de verloren gewaande, uitgeput en bezweet binnen vallen. Hij vertelde dat hij door de duivel was meegenomen. Van schrik was hij beginnen te bidden, zonder op te houden. De duivel had hem op den duur onder vloeken moeten loslaten. ‘Ik heb je net even te vroeg gepakt,’ had hij zijn slachtoffer nog toegevoegd. ‘Als ik je nog éénmaal had laten vloeken, zou ik je ongehinderd mee naar de hel hebben kunnen nemen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken