Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lof der zotheid (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lof der zotheid
Afbeelding van De lof der zotheidToon afbeelding van titelpagina van De lof der zotheid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.16 MB)

Scans (17.27 MB)

ebook (5.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Editeur

A.H. Kan

Illustrator

Hans Holbein de Jonge

Vertaler

Johannes Benedictus Kan



Genre

proza

Subgenre

lofdicht(en)
satire
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lof der zotheid

(1952)–Desiderius Erasmus–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XLV
Het geluk hangt af van de meening der menschen.

Maar, werpt men mij tegen, het is toch een ongeluk te dwalen. Neen, het is veeleer het hoogste ongeluk niet te

[pagina 89]
[p. 89]

dwalen. 't Is toch al te onzinnig te meenen, dat 's menschen geluk gelegen is in de dingen zelf. Het hangt af van de meeningen daaromtrent. Immers de menschelijke zaken zijn zoo duister en afwisselend, dat men niets helder en klaar kan weten, zooals terecht beweerd is door mijn AcademistenGa naar eindnoot192), die zich van alle wijsgeeren nog het minst op hun kennis laten voorstaan. Zoo men al iets kan weten, dan lijdt daaronder zelfs maar al te dikwijls het levensgenot. Eindelijk is de menschelijke geest zoo gevormd, dat de schijn veel meer vat op hem heeft dan de waarheid. Mocht iemand een duidelijke en voor de hand liggende proef daarvan willen nemen, laat hij dan in de kerken den dienst gaan bijwonen. Dan zal hij, als de preek over een ernstig onderwerp handelt, allen zien dutten, gapen en misselijk worden van verveling. Maar als die schreeuwer - ik vergiste me daar, spreker wilde ik zeggen -, zooals zij dat dikwijls doen, het een of ander oudewijvenverhaaltje begint, dan worden allen wakker, richten zich op en luisteren met open mond. Zoo gaat het ook met een heilige, over wiens leven veel sprookjes en gedichten bestaan (wilt ge hiervan een voorbeeld, denk dan aan St. Joris of St. Christophorus of St. BarbaraGa naar eindnoot193)). Ge zult vinden, dat men hem veel meer eerbied bewijst dan Petrus of Paulus of ook Christus zelf. Maar dit onderwerp behoort hier niet thuis. Hoeveel minder kost verder deze vermeerdering van het geluk! De zaken zelf moet men zich immers vaak met groote moeite eigen maken, zelfs de onbeduidendste, zooals de spraakkunst, maar een meening kan men zeer gemakkelijk opvatten, die echter van evenveel of van nog meer nut is voor het geluk. Denk eens na: als iemand zoutevisch eet, zoo bedorven, dat een ander den stank niet kan uitstaan, maar het hem smaakt als godenspijs, eilieve, wat doet het dan af tot zijn genot? Omgekeerd, als een steur iemand misselijk maakt, wat zal die

[pagina 90]
[p. 90]

dan tot zijn levensgeluk bijdragen? Als iemand een bij uitstek leelijke vrouw heeft, die echter volgens het oordeel van haar man, wel met Venus zelf kan wedijveren, zou dat niet even goed zijn, alsof zij inderdaad schoon was? Als iemand een houten bord, leelijk met rood en geel besmeerd,

illustratie

vol bewondering en eerbied aanstaart, in de vaste overtuiging, dat het een schilderij van Apelles of ZeuxisGa naar eindnoot194) is, zou hij dan niet zelfs gelukkiger zijn dan de man, die voor hoogen prijs het werk dier kunstenaars gekocht heeft en misschien nog minder genot smaakt bij het bezien van die schilderijen? Ik ken een naamgenoot van mijGa naar eindnoot195), die aan zijn jonge vrouw eenige valsche edelgesteenten ten geschenke gaf en haar door zijn welbespraaktheid - want hij was niet op zijn mondje gevallen - wist te overtuigen, dat zij niet alleen echt en natuurlijk waren, maar ook een onschatbare waarde bezaten. Wat, bid ik u, maakte het voor haar voor verschil, dat ze haar oogen zoowel als haar hart aan die stukjes glas ophaalde en die prullen als kostbaren schat zorgvuldig opborg? Intusschen had haar man niet alleen geen groote kosten te maken, maar hij genoot ook van de dwaling zijner echtgenoot, wier toegenegenheid hij even goed bezat, als wanneer hij haar dure geschenken gegeven had. Denkt ge inderdaad, dat er onderscheid is tusschen hen, die in de bekende grot van PlatoGa naar eindnoot196) de schaduwen en beelden der verschillende dingen aanstaren, mits hun verlangen maar niet verder gaat en zij niet ontevreden worden met hun lot, en den wijze, die, na de grot verlaten te hebben, de werkelijke dingen ziet? Als MycillusGa naar eindnoot197) bij Lucianus dien rijken en gouden droom steeds

[pagina 91]
[p. 91]

had mogen blijven droomen, was er volstrekt voor hem geen reden geweest om een ander geluk te wenschen. Er bestaat dus òf geen verschil òf, zoo er eenig verschil bestaat, verdient de toestand der zotten zelfs de voorkeur, vooreerst omdat hun geluk hun zeer weinig kost, niet meer dan een weinigje overtuiging, en verder, omdat zij het genot daarvan met zeer velen deelen.

eindnoot192)
Wijsgeeren uit de school van Plato (zie Voorrede), die in de Academie, een park bij Athene, zijn voordrachten placht te houden.
eindnoot193)
Zie over deze heiligen hoofdst. XL.
eindnoot194)
Beroemde schilders uit de oudheid, de eerste ± 330, de tweede ± 400 v. Chr. Het prentje stelt waarschijnlijk Apelles voor, werkende aan zijn meesterstuk, de godin Venus, die opduikt uit de zee. Men meent, dat Holbein hier zijn eigen portret heeft gegeven.
eindnoot195)
Volgens Listrius bedoelt Erasmus hier een zekeren Morus (Moria = Zotheid).
eindnoot196)
Om duidelijk te maken, dat de menschen op aarde gewoonlijk niet tot werkelijk inzicht doordringen, bedient Plato zich van een beroemde gelijkenis: Eenige lieden brengen hun leven door in een grot, die een wijde opening heeft. Zij zijn stevig vastgebonden, zóó, dat ze altijd naar den achterwand van het hol moeten kijken. Voor de opening van de grot brandt een groot vuur. Tusschen het vuur en de geboeide menschen is een manshooge muur aangebracht, waarlangs zich (aan den kant van het vuur) lieden voortbewegen, die op het hoofd allerlei voorwerpen, beelden van menschen en dieren, dragen, zoodat ze boven het muurtje uitsteken en dus hun schaduwbeelden op den achterwand van de grot vallen. De gebonden lieden houden dan natuurlijk die schaduwen voor werkelijkheid. Als nu ook nog de dragers zich met elkaar onderhouden en de achterwand van de grot hun woorden weerkaatst, meenen ze bovendien, dat de schaduwbeelden spreken en laten zich dus volkomen door den schijn bedriegen.
eindnoot197)
In den in hoofdst. XXXVI (einde) bedoelden dialoog van Lucianus verwijt de schoenmaker Mycillus zijn haan, dat hij hem door zijn kraaien heeft wakker gemaakt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken