Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jacht op de spiegel (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jacht op de spiegel
Afbeelding van De jacht op de spiegelToon afbeelding van titelpagina van De jacht op de spiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (28.60 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jacht op de spiegel

(1952)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

IX

Toen Jock en Marlotje weer in het dakkamertje waren aangeland, haalden ze de atlas te voorschijn, en gingen er mee in de dakgoot zitten, omdat de maan buiten meer licht gaf dan de petroleumlamp binnen.

Samen bogen ze zich over de kaarten, maar hoe ze ook tuurden en speurden, de Kale Bergen vonden ze niet. Ze vonden de Zwarte Bergen, en de Gele Bergen, en de Rotsige Bergen, maar wat hadden ze daaraan! Ze zochten de landen af van het Noorden naar het Zuiden, en van het Oosten naar het Westen, ze bladerden de hele wereld door. Ze voeren de Amazone af, en de Boeren wetering, en de Guadalquivir; ze beklommen de Sint Pietersberg, en de Rigi, en de Vesuvius; ze vlogen over de Oeral en de Pyreneeën; ze kwamen de Boroboedoer tegen, en de pyramiden, en de Alpen... Maar nergens, op geen van die beduimelde, afgeknaagde, gescheurde, bijgeplakte bladzijden van de oude atlas, stonden de Kale Bergen...

Marlotje haalde geërgerd haar schouders op. ‘Wel hele stukken blauw van de Stille Oceaan...’ zei ze. ‘Wel een kaart van het land Neuralgië, dat misschien niet eens bestáát... Wel twee bladzijden vol met afbeeldingen van de maan...’

‘En wát voor afbeeldingen!’ hoonde Jock. ‘Het lijkt naar niets!’

Marlotje leek nog meer geërgerd; sinds wanneer zetten zulke kleine jongens zulk een grote mond op! Ze verzekerde hem, een beetje uit de hoogte, dat dit toch heus afbeeldingen waren van de echte maan met

[pagina 55]
[p. 55]

zijn vier kwartieren... ‘Een kwartier,’ zei ze, ‘is een figuurtje waaronder de maan zich toont, een soort schijngestalte, snap je?’

Jock bekeek nog eens heel goed al die vreemde afbeeldingen. ‘Het moet een fout wezen,’ zei hij. ‘Ze zullen een ander hemellichaam bedoeld hebben.... Waaróm zou de maan zich anders tonen dan hij ís? Dat zou bedrog zijn en bij ons wórdt niet bedrogen!’

Marlotje riep verschrikt, dat ze het zo niet had bedoeld. ‘Er is geen sprake van bedrog van de zijde van de maan! Het is nogal ingewikkeld, en ik geloof, dat die kwartieren een soort ezelsbruggetje zijn. Als de maan vol is, dan noemen we dat: het begin van het eerste kwartier...’

Jock vond het een omslachtig gedoe. Als de maan vol was, dan kwam dat omdat hij vol wilde zíjn, dan hadden de maanwerkers, onder toezicht van de koning, er met hun loodzware walsen de deuken en bochten uit geplet, dan werd er feest gevierd in de kristallen kastelen en de glazen huizen, dan dreven er verlichte gondels over de meren, dan hingen er slingers zilveren lampions in de parken, dan fluoresceerden alle dauwdruppels: blauw en wit, en wit en blauw... ‘Ik geloof,’ zei hij, ‘dat ze hier niets begrijpen van de maan, dat ze allemaal dom zijn... Uit ijdelheid willen ze dan nog graag in mijn spiegel kijken ook. Wat zullen ze schrikken als ze zien hóe dom ze zijn...’

‘Als je maar niet denkt, dat ík dom ben!’ riep Marlotje gegriefd. ‘Ik wíl niet uit ijdelheid in je spiegel kijken! Ik wil in je spiegel kijken om mezelf te zien! Is dat zo dom?’

[pagina 56]
[p. 56]

Jock speelde verlegen met een losse kaart van Afrika; hij vouwde de kaart in tweeën, in vieren, en in achten...

‘Maar...’ stamelde hij, ‘ík zou u toch kunnen zeggen hoe u er uitziet...’

Marlotje lachte sarcastisch. ‘Je stelt je aan als een kijker! Ben je daarvoor van de maan gekomen! Dacht je nu heus, dat ik tóch uit ijdelheid in die spiegel zou willen kijken! Het kan me geen steek schelen of mijn ogen grijs zijn of zwart, of ik bleek ben of rood, of mijn haar blond is of grijs, of ik een adelaarsneus heb, of een haviksneus, of een mopsneus, of een wipneus... Wat kunnen mij alle neuzen van de wereld schelen! Mijn neus is jarenlang míjn neus geweest, en dat is me voldoende...’ Ze moest - ondanks haar verontwaardiging - even lachen, en ging wat rustiger verder. ‘Jij zegt, dat de mensen zullen zien dat ze dom zijn... Maar ik verbeeld me juist, dat ik zal zien, dat ik níet dom ben, of in ieder geval mínder dom dan de anderen. Dat moet in mijn gezicht te lezen zijn, en dat wil ik zíen, met mijn eigen ogen! En als ik tóch dom blijk te zijn, dan weet ik tenminste de waarheid...’

Jock legde de in twee-en-dertigen gevouwen kaart van Afrika tussen de Oost-Indische kers, en knikte met grote instemming. ‘De maangodinnen zeggen, dat de waarheid boven alles gaat... Ik geloof, dat ik nu ook wel begrijp wat u bedoelt: u bedoelt, dat ik niet zomaar zou kunnen uitmaken of u dom bent of verstandig. Zoiets moet iemand zélf zien, in de spiegel...’

De spiegel! Wat zaten ze daar toch te praten over allerlei dingen, die ze niet verder brachten! Ze moesten de spiegel uit de Kale Bergen halen.

[pagina 57]
[p. 57]

Ze begonnen weer te zoeken in de oude atlas, die ritselde, en scheurde, en tenslotte helemaal uit de kaft viel van ellende omdat hij zo kennelijk te kort schoot in zijn roeping.

‘Blijf jij er nu eens even af met je handen!’ riep het vrouwtje. ‘Laat mij nu eens alleen kijken. Bladzij dertien is onleesbaar door een sjuvlek... Bladzij veertien is weg... Bladzij vijftien gaat over de Sahara... Bladzij zestien zit vol kleurkrijtkrassen... Tussen bladzij zeventien en achttien hebben ze een bruidsboeket of zoiets gedroogd; je kunt New York niet lezen door de schimmelplekken... Dan komen er tien bladzijden, die we straks al hebben nagekeken... En dan komen er wéér tien bladzijden met niets...’

De arme adas leek te trillen. De nachtwind nam heel zachtjes de bladzijden zeventien en achttien mee naar het kerkhof aan de Buitenweg.

Het is vreselijk, dat een atlas niet spreken kan. Er wordt zóveel uitgevonden, waarom laten de geleerden de atlassen nog maar steeds zwijgen! Déze atlas ging door de diepte in de dakgoot van Marlotje. Hij had willen zeggen: ‘Ik heb nog een register. En een supplement. En waarom kijken jullie niet op bladzij één? Gris toch niet aldoor zo aan me; ik heb pijn in mijn ezelsoren! Niet zo rukken!! Kijk toch op bladzij één’!

Maar Jock en Marlotje keken niet op bladzij één; ze gingen nog een poosje door met harrewarren, en gaven toen het zoeken op.

Uit het havenkwartier woei de geur over van teer en levertraan. Beneden, in de donkere steeg, vochten een paar katten.

[pagina 58]
[p. 58]

Marlotje steunde haar hoofd tegen het hekwerk van de lathyrus en keek naar de hemel, waar de maan, bleek en hoog, in een parelmoeren kring boven de puntdaken hing. Als je je ogen half dicht kneep en heel scherp tuurde, zag je hoe de vage schaduwfiguren bergen waren, en torens, en ophaalbruggen... Ze dacht: ‘Misschien is er toch iets mis met die kwartieren uit de atlas... Wat weten wij eigenlijk van de maan? We hebben geen recht er over mee te praten.’

Plotseling kreeg Jock een inval. ‘Ik bedenk wat!’ riep hij. ‘Ik zal mijn grote broer roepen. Die ziet alles, óók de Kale Bergen. Ik zal hem vragen hoe we moeten gaan.’ En toen maakte hij een toetertje van zijn handen en schreeuwde heel hard iets naar boven, een paar vreemde woorden, die klonken als een toverformule.

De katten in de steeg hielden op met vechten.

Marlotje was gaan staan. Ze had haar oude hoofdje in de nek gegooid, en keek omhoog. En terwijl ze keek vervaagden de dode schijngestalten uit de atlas; aan de hemel stond een levende maan, een maan, die deed wat hij wilde, die niet danste naar het pijpen van figuurtjes en afbeeldingen, die zich net zo lang ophield met eerste kwartier en tweede kwartier en derde... als hijzélf dat wilde, en die zich de vrijheid voorbehield van het vaste program af te wijken. Dat was tegelijkertijd een prettig en een angstig idee. Om Jock niet te laten merken hoe diep ze onder de indruk was van die maan, lachte ze, een beetje plagend... ‘Ik denk, dat ze daar bij jou allemaal in slaap zijn gevallen...’

‘Vast niet,’ zei Jock. ‘Maar mijn grote broer moet

[pagina 59]
[p. 59]

eerst alle treden van de groenglazen trap aflopen om op het bordes te komen. Hij kan nu ieder ogenblik verschijnen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken