Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

II

Vanmorgen zijn Aafje en ik naar de bloemenmarkt geweest om dennegroen te kopen. Een hele kerstboom is me te duur; het wordt tòch al vrij kostbaar met al die kaarsen en banket voor achttien personen.

Ik vind een kamer met dennegroen minstens even mooi als een kamer met een boom. We prikken de takken heel voorzichtig met punaises of kleine spijkertjes tegen de balken; we vlechten ze door de hoge bronzen kandelabers; we strikken ze met rood lint vast onder en om alle lampen; we zetten ze in de grote Chinese strooppot naast de haard, en

[pagina 11]
[p. 11]

we maken er een krans van om het middenlicht, dat helemaal is afgedekt met rood vloei en waaraan aan een hemelsblauw lint de mistletoe hangt. Zó heb ik altijd mijn kamer versierd met Kerstmis; zo deed ik het vroeger toen mijn man nog leefde en we woonden in het kleine stadje aan het kanaal; zó deed ik het later met de kinderen op ons Amsterdamse bovenhuis; en zó doe ik het nu, nu ik met Aafje huis op de hoogste etage van dit wonderlijke oude kantorengebouw aan de Kloveniersburgwal.

Het rode vloei en het rode lint en het hemelsblauwe lint van de mistletoe bergen we ieder jaar ná Kerstmis weer voorzichtig op in de vulcanfiber koffer-met-de-deuk. Ook komen in die koffer de blikken kaarsenhoudertjes en de gekleurde bollen en het engelenhaar en het wassen engeltje met de parelmoeren vleugels, dat al zó lang het gloriestuk is geweest van onze kerstversiering.

Als dat wassen engeltje spreken kon... Hoeveel kerstavonden heeft het al niet meegemaakt in onze familie! Mijn man bracht het - voor de grap overigens - mee op de eerste kerstavond in ons huwelijk, en sedertdien is het bij ons gebleven door alle geluk en narigheid heen.

Aanvankelijk was het engeltje zalmrose en het had rollen geplakte krulletjes op haar hoofdje; haar gazen jurkje stond wijduit en de parelmoeren vleugels waren kleine reflectors voor het kaarslicht. Maar nu is de fleur er af; het gazen jurkje is een vodje met brandplekjes, de vleugeltjes zijn dof, de geplakte krullen hebben hier en daar losgelaten en het zalmrose is verworden tot een gorig grijs.

Ieder jaar weer stelt Aafje voor het engelengezichtje af te wassen met lauw water. Ze zegt: ‘Is dat nu een kerstengel, mevrouw? Het is formeel een neger...’, en ik zeg: ‘Afblijven, Aafje! Stel je voor dat ze smelt in lauw water! Ik heb liever een zwarte kerstengel dan helemaal geen,’ en dan hangen we

[pagina 12]
[p. 12]

het dierbare versierseltje maar weer op, op de ereplaats, aan de grootste dennetak voor het middenraam.

Zoals ik dan al zei, hebben Aafje en ik vanmorgen het dennegroen gekocht. En vanmiddag hebben we alles versierd. Ik heb met ijzerdraad en slierten lint, met hamer en spijkers en plakband gestaan op stoelen en op het keukenleertje. En Aafje heeft gezegd: ‘Past u toch op, mevrouw. Als u op uw leeftijd iets breekt, groeit het haast niet meer aan. Als u valt...’, maar ik heb haar gevraagd op te houden met dat ‘als u valt...’

‘Je trekt de ellende gewoon op je áán, Aafje. Waarom moet een mens altijd nare dingen verwachten? Waarom eigenlijk?’

Enfin, net toen ik op de vensterbank onze kerstengel stond vast te haken, kwam Tanja binnen.

Tanja heeft de huissleutel en ze loopt in en uit op de onmogelijkste tijden. ‘Wanneer werk je eigenlijk?’ heb ik haar wel eens gevraagd. En zij heeft gezegd: ‘Wanneer ik wil. Meestal 's nachts.’

Tanja is mode-tekenares, maar ze illustreert ook kinderboeken en ze werkt bij tijd en wijle voor een advertentiebureau.

Vorige week nog liet ze me in het avondblad de afbeelding zien van een heer in colbert, die een royaal gebaar maakt in de richting van een openstaande ijskast met omstreeks zijn hoofd, in een soort wolk, de woorden ‘Een waardig geschenk voor háár...’

‘Tekening van mij,’ zei Tanja trots.

‘Lieve kind,’ heb ik gezegd, ‘de ijskast is goed maar waarom heeft die man zo'n klein hoofd in vergelijking met z'n schoenen?’

Tanja heeft me toen verteld, dat ze dat met opzet had gedaan.

[pagina 13]
[p. 13]

‘Dat trekt de aandacht,’ zei ze.

Ik vraag me af of je in zo'n geval dan niet nòg beter een krokodil of een olifant zou kunnen tekenen inplaats van een man met een hoofd als een kersepit. Maar goed, het is Tanja's vak, niet het mijne.

Tanja is nu negenendertig; ze is lang en slank en ze heeft - net als ik vroeger - vuurrood haar. Ze heeft massa's vrienden en ik ben er zeker van, dat ze al hoog en breed getrouwd had kunnen zijn als ze dat wilde. Ik ben er ook zeker van, dat het huwelijk haar eigenlijke bestemming is. Maar sommige mensen lopen hun bestemming mis, en dan doen ze stoer en modern zoals Tanja. ‘Vrijheid, blijheid,’ zegt ze, en ze schudt de rode krul weg van haar voorhoofd en kijkt me met haar groene ogen uitdagend aan. ‘Ja, toch zeker? Nou dan!’

Natuurlijk, natuurlijk... Maar hoe anders zou alles gelopen zijn voor Tanja als haar verloofde in de bezettingstijd niet gevallen was voor het executie-peloton van de vijand.

‘Dat is nu al zó lang geleden,’ zegt ze.

Het is vandaag juist zeventien jaar geleden... De dag vóór Kerstmis 1944 werd Hans doodgeschoten in de duinen bij Bloemendaal. Hij was toen zesentwintig. En Tanja was vier jaar jonger. Ze stonden op trouwen.

Maar daar praten we niet meer over.

Tanja kwam er vanmiddag dus juist op aan, dat ik met de kerstengel op de vensterbank stond.

‘Grote goedheid, moeder!’ riep ze. ‘Wat mankeert u! Kom alstublieft naar beneden. Als u valt...’

De engel hing, en dus klom ik op de begane grond. ‘Waarom zou ik vallen, lieve kind? Heb je al thee gehad? Ik zal gauw zetten.’

Ik schakelde het elektrische keteltje in, knipte de rose schemerlamp aan en was me plezierig bewust van het feit, dat de kamer rook naar hars en dennegroen en naar de vanille van

[pagina 14]
[p. 14]

de tulband, die Aafje in ons - op het plat uitgebouwd - keukentje kennelijk juist bezig was uit de vorm te halen.

Tanja was neergevallen in een van de stoelen bij de haard. Ze droeg een eenvoudig bruinwollen jurkje maar een wild-opvallende, vuurrode halsketting en oorbellen.

Ik glimlachte terwijl ik de thee opschonk. ‘Rood bij je rode haar... Ik droeg vroeger altijd alleen maar groen.’

‘O vroeger, vroeger.’ Tanja gooide de rest van haar sigaret in de haard. ‘Ik begrijp nooit hoe u het hier zo lekker warm krijgt met dat open vuur.’ Ze keek tevreden om zich heen. ‘Mooi al dat groen. Eigenlijk moesten er nu kaarsen branden.’

Ik heb een paar kaarsen aangestoken, en we zaten met onze thee bij de haard, en Aafje kwam binnen met drie stukken kokendwarme tulband. ‘Hij valt uit elkaar van de versigheid,’ zei ze. ‘Hij is heerlijk,’ zei Tanja.

De kantoren beneden waren gesloten; je hoorde niets in het huis. Toen ergens in de verte een carillon begon te spelen, stond Tanja op. ‘Zes uur,’ zei ze. ‘Ik moet weg. Ik heb een afspraak om in de stad te eten. Tot morgenmiddag, moeder.’

Nadat ze vertrokken was, bleef nog even, vaag, de geur van haar parfum hangen in de kamer. ‘Met wíé gaat ze nu weer eten in de stad?’ piekerde Aafje bedillerig.

‘Ze heeft zovéél vrienden...,’ zei ik.

‘Dat ìs het 'm juist...’ Hoofdschuddend verdween Aafje met de theeboel naar het keukentje op het plat.

En morgen is het weer Kerstmis. Morgen, tegen de schemer, komen ze allemaal hier, alle kinderen, en alle kleinkinderen.

Jan en Jolien uit Haarlem met hun vijftal. Jonge Jan, hun oudste, is dit jaar student geworden. Hij heeft biologie gekozen als studievak, omdat hij houdt van dieren en planten. Als dat maar niet uitloopt op een desillusie... Sofietje, zijn

[pagina 15]
[p. 15]

zusje, heeft me vorige week verteld, dat hij de eerste keer in het laboratorium bijna flauwgevallen is omdat hij een kikker uit elkaar moest halen...

Gertje en haar man, Henk Linders, komen met een taxi (die ik beloofd heb te betalen), omdat Rex en Lex, de tweelingen, de griep nog niet helemaal te boven zijn.

En dan hebben we de tortelduiven, Christiaan en Elisabeth uit Amstelveen. Die komen in dat rare, tweedehands wagentje, dat er uitziet of het zó uit elkaar zal vallen. Maar het wagentje doet wèl zijn dienst. Het zou anders een hele opgaaf zijn om middenin de winter met Michieltje van vier en Marietje van twee van Amstelveen naar de Kloveniersburgwal te komen.

Ik hoor ze in gedachte morgen al de trappen op klimmen. Jan, mijn oudste zoon, torst een mand met flessen wijn. Jolien, zijn vrouw, draagt statig een enorme pan met gebraden kip voor zich uit. De kinderen: jonge Jan en Sofietje en Jolly en Dick en Hubert, sjouwen ook allemaal met pannen en dozen en schalen. Ze brengen het hele souper kant en klaar mee uit Haarlem. ‘Een zegen,’ zegt Aafje, ‘dat ze die stationcar hebben. Zoiets kun je niet doen met de trein.’

Dan komen Gertje en Henk en de tweelingen. De Lindersen moeten een beetje zuinig aan doen; ze brengen musketkransjes mee en rode suikerbonen en paarse kerstroosjes, die we meteen arrangeren in de drijfbak op de middentafel. Lex en Rex hebben vuurrood haar en ze zijn helemaal gespikkeld van de sproeten. Ze zijn klein voor hun vijftien jaar en mager, ‘en te dom om voor de duvel te dansen,’ volgens hun moeder. Maar laat ze maar schuiven. Ze zitten in de vierde klas van de h.b.s. ‘Die komen er wel,’ zegt oude Jan uit Haarlem.

Christiaan en Elisabeth klimmen de trap op onder luid kindergeschreeuw. Michieltje wil Marietjes wollen aap hebben,

[pagina 16]
[p. 16]

en Marietje sláát erop... Ze zeulen een koffer vol weckflessen met doppers en peren voor me mee.

En dan komt Tanja. Ze brengt niets mee... Ze zit - met de anderen - in het kaarslicht en luistert (luistert ze?) naar het kerstverhaal, dat Jan voorleest. En ze luistert (ook alweer: luistert ze?) naar het zingen bij de oude piano. Later op de avond wordt ze vrolijk en speelt met de kinderen en blust met een natte spons de smeulende dennetakken en helpt Aafje in het keukentje met de borden en schalen.

En als ze 's avonds - als laatste - weggaat, drukt ze me, ieder jaar weer, een enveloppe in de hand.

In de enveloppe zit een cheque. ‘Voor een nieuwe wintermantel’ (of iets dergelijks).

Lieve Tanja...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken