Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXXI

Aafje en haar nicht uit Durgerdam zijn vorige week met de reisvereniging ‘De Zwaluw’ voor een vakantie van tien dagen naar Oostenrijk vertrokken. Ze zagen er keurig uit in mantelpakken, ze droegen zelfs alle twee een hóéd, alleen was het jammer, dat ze alle twee precies dezèlfde hoed droegen: een beige vilten met een fazanten veertje achterop.

[pagina 144]
[p. 144]

‘Een droevig toeval,’ zei de nicht. ‘Maar daarom niet getreurd!’

Ik had ze weggebracht en was even mee naar binnen gegaan in de bus, alwaar het me opviel hoeveel tassen en zakjes met eetwaar ze bij zich hadden. Het leek of ze op het punt stonden de wildernis in te trekken, inplaats van een dichtbevolkt land met op iedere vijfentwintig huizen één waar je koffie en punten taart met slagroom kunt krijgen.

Ik keek ongerust naar een glibberig pakje in Aafjes volgeladen nieuwe leren tas. ‘Je mag wel oppassen met die saucijzebroodjes,’ zei ik. ‘Ze vetten door. Waarom zet je ze niet in het net?’

‘Daar heb ik al die gebraden osselap in cellofaan,’ zei Aafje. ‘En de gevulde koeken van Marietje. En het trommeltje weespermoppen... Ik zal toch geen moeilijkheden bij de douane krijgen met al dat eten?’

De nicht trok haar jasje uit en hing het aan een haak naast het raampje. ‘Meid, loop door! Het is toch allemaal voor eigen gebruik!’ Toen viel er een schaduw over haar trekken. ‘Hemel!’ riep ze, opspringend. ‘Je hebt de mand met de limonadefles toch niet op z'n kop gezet!’

‘Kalmte. Kalmte.’ Aafje duwde de nicht terug op haar plaats. ‘Kijk dan: hij staat met z'n oren naar boven in het net. Ik zal daar gek zijn!’

De bus liep vol en dus nam ik afscheid en stapte uit. Even later zag ik ze - zwaaiend met schone zakdoeken - wegrijden, het onbekende tegemoet.

Ik ging terug naar de Kloveniersburgwal in een soort vakantie-stemming, want als Aafje weg is, doe ik enkel en alleen maar dàt wat ik zelf graag wil. Begrijp me goed, ik wil helemaal niet zeggen, dat Aafje dictatuur uitoefent in huis, maar ik moet rekening houden met haar, zo goed als zíj met míj.

[pagina 145]
[p. 145]

Maar als ze weg is, heb ik alleen maar rekening te houden met mezelf; dan eet ik (bijvoorbeeld) de gekste dingen op de gekste tijden, dan neem ik de (volgens Aafje onmisbare) tulen gordijnen af, dan geef ik alle leveranciers die aan de deur komen een dubbeltje óver, dan ga ik in de nacht naar bed, dan mag de hond van mevrouw Mars op alle stoelen zitten, dan vraag ik mensen ten eten, iets dat Aafje - op economische gronden - nooit zo heel erg toejuicht.

Zo zouden de zondag na Aafjes vertrek meneer en mevrouw Terhal met hun dochter bij me komen rijsttafelen, vereenvóúdigd rijsttafelen dan.

Ik had zoveel mogelijk alles van tevoren klaar gemaakt, alleen moest ik nog een schuimspaan lenen om de kroepoek uit de frituur te vissen, aangezien de mijne volkomen was doorgeroest.

Ik ging dus zo om een uur of elf voor die schuimspaan naar de Valeriusstraat, naar Gertje, die me ontving in een kamer vol lege kopjes en glazen.

‘Neem me niet kwalijk moeder,’ zei ze, ‘dat ik u ontvang in zo'n bende. Gaat u zolang daar op die makkelijke stoel zitten. Ik zal meteen koffiewater opzetten maar ik moet eerst even een beetje orde scheppen in de chaos.’ Ze sloeg de roodgebloemde housecoat dichter om zich heen en ging op haar knieën liggen om de scherven van een gebroken schoteltje op te rapen.

‘Henk slaapt nog,’ zei ze. ‘En de jongens zijn fietsen naar Muiderberg. Ik ben dood-op; we hadden gisteren eters.’

Ik begon haar te vertellen, dat ik die ávond eters zou krijgen en dat ik daarom een schuimspaan, voor de kroepoek..., maar ze luisterde niet. Ze mikte de opgenomen scherven in de asla van de oude Brabantse kachel, de krullen tuimelden over haar voorhoofd, haar ogen keken nijdig.

‘Ik háát eters!’ zei ze opkrabbelend, en neerploffend in

[pagina 146]
[p. 146]

de stoel tegenover me. ‘Het is almaar een heen en weer rennen van de kamer naar de keuken. Zeg nu zelf, moeder. Meestal komen ze met bloemen, waarvoor je dan nog een vaas moet gaan zoeken óók. Je zegt: “Wat een verwennerij, die beeldige rozen!” Je zegt: “Neemt u dat makkelijke stoeltje bij het raam. Wat gezellig, dat het er nu toch eindelijk van gekomen is. Een sigaret?” En vijf minuten later sta je met een vuurrood hoofd in de keuken met een pollepel te roeren in iets, dat bijna aanbrandt... Mijn nieuwe rose jurk zit vol vetspatten van de pommes-frites, en...’

‘Je moet een huishoudschort met lange mouwen voordoen,’ viel ik haar in de rede.

‘Nu goed,’ zei Gertje, ‘een huishoudschort met lange mouwen. Maar er komen toch ook vetspatten in je haar.’

‘Je moet een katoenen mutsje opzetten voor de frituurwalm,’ decreteerde ik.

Gertje deed kriegelig. Welja, dat moest er nog bij komen! Ze had daar tijd ieder ogenblik een heel keukenuniform aan en uit te trekken! Het waren trouwens niet alleen de pommes-frites, die moeilijkheden opleverden; ze moest peterselie hakken voor de doppertjes, ze moest zorgen dat de gebonden soep niet aanzette, ze moest de pudding uit de vorm halen...

‘Die beroerde pudding! Hij lukt altijd prachtig, alleen als er gasten zijn komt hij in stukken en brokken op de schaal te liggen. Dan moet ik nog gauw bessensap of zoiets maken om alles te bedekken. En door de haast wordt de bessensap te dun. En dan ga ik hazelnoten malen om er overheen te strooien, en dan is het schroefje van de molen zoek, en als de pudding eindelijk op tafel komt, ziet hij eruit als een enorme ingestorte plombière. De mensen zeggen: ‘Ha! IJs!’, maar ik zeg: ‘Nee, Griesmeelpudding.’

Mijn oudste dochter was kennelijk over haar toeren. ‘Liefje,’ zei ik, ‘mag ik eerlijk zijn?’

[pagina 147]
[p. 147]

Ze kon moeilijk zeggen, dat ik níét eerlijk mocht zijn en dus vertelde ik haar, dat ze een en ander beter moest organiseren, dat ze alles op moest schrijven, dat ze een schort op de keukendeur klaar moest hangen, dat ze zoveel mogelijk eten moest nemen, dat van tevoren kon worden klaargemaakt; géén pommes-frites maar puree in een vuurvast schoteltje, en nóóit meer pudding, maar vla of vruchtensla met een scheutje room...

Gertje zat wat verveeld naar me te luisteren. ‘En vertelt u me nu eens wat u die mensen vanavond voorzet,’ zei ze. ‘U begint met die schuimspaan...’

‘Ik begin met een grape-fruit,’ zei ik. ‘Dan sterk vereenvoudigde rijsttafel. En verder niets dan koffie met gember. Ik heb alles al klaar-gesudderd op petroleumpitjes; ik heb alleen nog maar de kroepoek en de omelet en de rijst te verzorgen. Ik heb de tafel al gedekt met een heel regiment sambals en kleine schaaltjes onder servetten. Het bier staat in de dakgoot voor de koelte. Ik heb zelfs een bloemvaas met water klaar gezet achter het schutje in de huiskamer.’

Toen ik zover gekomen was met mijn verhaal, drong het plotseling tot mij door, dat m'n dochter me onuitstaanbaar zou vinden door al dit gepreek. ‘Neem me niet kwalijk, dat ik zo zit op te snijden over mezelf,’ stamelde ik. ‘Maar... Maar ik ben tenslotte je moeder...’

Gertjes humeur sloeg om; ze lachte. ‘En wàt voor een moeder is die moeder van mij! Welk een efficiency!’ Ze gaf me een zoen op mijn kruin, waarna we samen naar de keuken gingen voor de schuimspaan.

En 's avonds kwamen dan meneer en mevrouw Terhal met hun dochter. Ze brachten gladiolen mee. En ik dacht: ‘Als de sherry is ingeschonken, wip ik even gauw naar de keuken om de rijst op te zetten.’

En toen de sherry was ingeschonken, wìpte ik even gauw

[pagina 148]
[p. 148]

naar de keuken om de rijst op te zetten...

In de keuken stond alles al te wachten: de pan, de aanbrandplaat, de lucifers, het zout. Maar - en dat was vreselijk - de rijstpot, die ik uit de kast haalde, was leeg...

Ik heb Gertje opgebeld, en Gertje is spoorslags op de brommer naar me toe gekomen, met háár rijstpot. En ze heeft me niet eens uitgelachen. De lieverd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken