Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 157]
[p. 157]

XXXIV

Ik ben dezer dagen helemaal alleen in stad. Iedereen is weg, zèlfs Aafje.

Wat Aafje betreft, die komt overmorgen al weer thuis, die is alleen maar van vrijdag tot maandag bij haar familie in Durgerdam, waar ze vanavond, zaterdagavond, feest hebben ter gelegenheid van het aanstaande huwelijk van een nichtje.

Jan en Jolien zijn met de hele familie vertrokken naar Menton: Gertje en Henk en de jongens maken een veertiendaagse fietstocht door Nederland; Tanja moet een reclame-boekje tekenen voor een grote firma in het noorden, waarom ze nu in Groningen zit; en Christiaan en Elisabeth hebben een huisje gehuurd op Terschelling, waar Michieltje en Marietje nu - volgens berichten - in zwembroekjes en helemaal bruin rondlopen.

Over dat gezinnetje van Christiaan en Elisabeth maak ik me soms zorgen. Ze schrijven me, dat ze hun onderzoek inzake schelpdieren, weer hebben hervat. Dat is natuurlijk heel goed en mooi voor een paar wetenschapsmensen zoals zij, maar ik vind het helemaal niet goed en mooi, dat ze - zoals ze me schrijven - urenlang door het water waden met ieder een kind op hun rug. Wat moeten die onschuldige schapen van vier en twee-en-een-half tussen de schelpdieren! Ik kèn Christiaan en Elisabeth, als ze achter de een of andere mossel aan zitten, vergeten ze al het andere. Ze zijn in staat mijlenver te waden met Michieltje en Marietje op hun hals.

‘Ze kunnen al een beetje zwemmen,’ schrijft Christiaan.

Als dat nu maar zo ìs...

‘Alle kinderen kunnen tegenwoordig zwemmen,’ zegt Aafje. ‘Dat springt maar in en uit het water met zo goed als niks an.’

Wat was dat vroeger, als je nagaat, toch allemaal anders.

[pagina 158]
[p. 158]

Ik herinner me, dat we eens, bij de dames Durand, met de hoogste klas naar Scheveningen zouden gaan, en dat we daar zouden gaan baden, in zéé...

Wat voor eindeloze voorbereidingen werden er getroffen voor die tocht!

De badpakjes, zeiden de dames Durand, konden we huren. Ik zie ze nog, die huur-badpakjes. Het waren ingewikkelde gewaden met stroken en kragen en pofmouwen. Mijn badpak (van een zware donkerblauw-katoenen stof) was me zeker enige maten te groot. Maar afglijden kon het niet, het zat overal stevig vast met haken en ogen en knopen en lussen en banden. Zodra het nat werd, kleefde het aan alle kanten allergriezeligst tegen je aan en tegelijkertijd hing het loodzwaar aan je schouders. Iedere keer, dat een golf tegen je stroken en je pofmouwen aanspoelde, viel je bijna van je voeten. En als je eindelijk met de stralen er af lopend, uit het water stapte, wist je dat je er afschuwelijk uitzag.

De badpakjes zouden we dus huren. Voor de badmùtsen echter moesten we zelf zorgen. ‘Want,’ zei de oudste juffrouw Durand (die met de wrat op haar kin) ‘je weet nooit wie zo'n muts op z'n hoofd heeft gehad.’

Mijn badmuts was wit met een rood stipje en hij had de vorm van een zak met een elastiekje om de rand. Als ik mijn vlechten er in had, stond het gevaarte als een soort kolossale paddestoel op mijn hoofd. Ze waren allerdwaast, die ouderwetse badmutsen. Soms, als ik die beeldige, geraffineerde scheppingen van tegenwoordig zie, voel ik even iets van verdriet. Wat lief had ook ìk er in mijn jeugd kunnen uitzien, en wat bespottelijk hèb ik er uitgezien...

Wat bespottelijk trouwens was die hele onderneming van dat baden in zee met die twaalf meisjes van de hoogste klas van de dames Durand!

Er werd ons ieder een badkoetsje ter beschikking gesteld,

[pagina 159]
[p. 159]

en stuk voor stuk werden onze badkoetsjes door het paard van de badman naar zee getrokken.

En dan, eindelijk, kwam het grote moment waarop je de deur van je koetsje opendeed en je naar buiten waagde. Er prikten harde stukjes schelp in je voeten en je lachte en giechelde en keek schichtig opzij en achterom, waar - gezeten in een dubbele badstoel - de dames Durand ingespannen zaten op te letten of alles wel verliep zoals het hoorde.

Ik rende de zee in tot het water omstreeks mijn blauwe pofmouwen was komen te staan. Het was prettig zo, maar de dames Durand rezen als één man op uit haar badstoel en stonden te roepen aan de waterkant. ‘Pas op, Josefientje! Niet zo ver! Terugkomen!’

Schoorvoetend wandelde ik een eindje kustwaarts. De dames Durand namen haar plaatsen weer in.

Ik ging op mijn hurken zitten en liet de zee over mijn hoofd slaan. Toen ik voelde, dat mijn badmuts vol water was gelopen, rukte ik het onding af en borg het ergens in de wijde bovenruimten van mijn badpak. Het was een wonderlijk gevoel als je vlechten op de golven dreven. Misschien was het één minuut, dat ik jong en onbezorgd speelde, toen ontdekten de dames Durand mijn badmutsloze hoofd in het schuim. In wilde verontwaardiging kreten ze mijn naam: ‘Joséfine! Viens ici! Hoe durf je je zó te vertonen! Onmiddellijk naar je koetsje en kleed je aan!’

Is het niet vreselijk, dat men op zulk soort manieren onze jeugd heeft trachten te vernielen?

Ach, en vooruit dan maar, láten Christiaan en Elisabeth met hun kinderen op hun rug naar schelpen duiken! Een mens moest niet zo gauw angstig zijn! Een mens moest eigenlijk helemaal nóóit angstig zijn... Meestal ben je bang voor iets, dat niet bestaat of dat niet gebeurt. Zoals ik, gisteravond...

[pagina 160]
[p. 160]

Aafje was, al helemaal in de feeststemming, vertrokken naar Durgerdam en ik zat dus alleen thuis. Dat overkomt me zo vaak en dat vind ik best, maar dit keer gaf het idee, dat ook alle kinderen weg waren uit de buurt, me een gevoel van verlatenheid. Het was om deze tijd toch maar een eenzame wonerij op de bovenetage van zo'n groot kantorenhuis! Meneer en mevrouw Mars zaten helemaal beneden, in het achterhuis, waarschijnlijk met overgegeven aandacht kijkend naar hun nieuwe televisie. Ze zouden het niet eens merken als iemand de straatdeur - die wel weer aan zou staan - zou openduwen en naar boven sluipen... De deur van ‘Het Confectie Centrum’ en de deur van de verzekeringsmaatschappij waren alle twee zo zwaar en massief. Geen binnenkomen aan... En de deur van het typebureau van juffrouw Fenkel mocht er ook wezen. Maar míjn deur was maar iets geïmproviseerds, een dun deurtje... En ik had wel een lipsslot, maar drie weken geleden had Aafje een van onze sleutels verloren op de markt...

‘Mens,’ zei ik tegen mezelf, ‘stel je niet aan! Er zal hier heus niet iemand met kwade bedoelingen komen. En áls er hier iemand met kwade bedoelingen komt, nou... Wacht eens even... Dan gooi je hem die zware Chinese strooppot naar zijn hoofd vóór hij nog helemaal boven is...’

O ja, juist, maar dan moest ik natuurlijk wèl opletten of ik de trap hoorde kraken.

Ik stak alle lampen aan, zette de Chinese strooppot klaar op het portaal, en nam een boek. Er zou niemand komen. De trap zóú niet kraken.

Maar om even tien uur kráákte de trap wèl...

Nu meteen optreden! Ik sloop naar het portaal, greep de strooppot, rukte de deur open, en zag het hoofd van een man boven het trapgat uitsteken. Gooien!

Maar het is niet zo eenvoudig met een driekwart meter

[pagina 161]
[p. 161]

hoge strooppot te góóien en dat was - in dit geval - maar goed ook.

Het hoofd boven het trapgat namelijk sprak, het sprak uiterst beleefd. ‘Mevrouw, mag ik u een Strijdkreet verkopen?’

‘Is u...? Is u van het Leger des Heils?’ stamelde ik, het stuk Chinees Vaatwerk uit handen zettend.

‘Zeker, mevrouw,’ zei het hoofd onbevangen.

Ik heb tweevijftig voor de Strijdkreet gegeven, uit dankbaarheid, dat ik een beetje láát ben geweest met gooien...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken