Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXXV

Vandaag een brief van Terschelling, van Christiaan en Elisabeth. Ze schrijven, dat Michieltje verleden zaterdag anderhalf uur lang is zoek geweest. Je zou kunnen zeggen, dat zoiets te verwachten is als je een kind van vier vrij laat rondhollen in de duinen. Maar Michieltje is eenvoudig toch niet te houden. Ook thuis, in Amstelveen, gaat hij om de haverklap op avontuur. Hij wéét, dat hij niet zondermeer de straat op mag gaan, maar hij gaat tòch; hij ontsnapt door de voordeur, de keukendeur, de serredeur, het erkerraam; ja het is hem zelfs een keer gelukt om weg te komen door het stortgat van de kolenkelder. Elisabeth leeft in één doorlopende angst over hem. Eens is ze er zelfs toe overgegaan hem aan de ketting te leggen in het voortuintje... Ze zette het uiteinde van de ketting met een pen vast in de grond. Maar Michieltje is niet van gisteren en hij had de pen er al uit voordat zijn moeder nog goed en wel haar hielen had gelicht. Hij is toen - als een ontvluchte galei-slaaf - met de rinkelende ketting achter zich aan, de vrijheid in getrokken.

Het lag dus voor de hand, dat Michieltje op Terschelling

[pagina 162]
[p. 162]

ook weleens zijn kans zou wagen. Enfin, Elisabeth miste hem toen ze - na een tijdje in een duinpan te hebben liggen zonnen - de thermosflessen en de pakjes brood voor de lunch uit haar fietstas ging halen. Ze riep: ‘Michieltje! Eten!’, maar Michieltje reageerde niet. En Christiaan, die een eindje verderop met een vergrootglas geknield lag bij een speciaal soort distel, riep: ‘Hij is niet bij mij. Daarnet zat hij de geit van Jansen achterna.’

‘Ik zie geen geit!’ riep Elisabeth.

Christiaan stak het vergrootglas in z'n zak, liet de distel de distel, en sprong op. ‘Michieltje! Brutale aap, waar zit je?’

Het bleef stil tussen het helmgras en de duindorens. Kleine Marietje begon, zonder enige aanleiding, te huilen.

‘Stil maar.’ Christiaan tilde het kleine meisje op zijn schouder en zei: ‘Ik ga even in de duinen aan de zeekant kijken. Neem jij dan gauw de andere kant, Elisabeth. En laat die potten en pannen maar zolang hier staan.’

Ze hebben de duinen aan de zeekant afgezocht, en de duinen aan de landkant, maar ze vonden noch Michieltje noch de geit van Jansen.

Ze hadden in hun brief aan mij echt een mooi verhaal over het geval opgehangen, maar ik kreeg toch wel de indruk, dat ze alle twee vreselijk in angst hebben gezeten.

De postbode heeft het kind tenslotte slapend aangetroffen in het voortuintje van een kleine villa, dichtbij het dorp. Michieltje lag middenin een bed door de bewoners moeizaam opgekweekte rode geraniums. Later bleek, dat hij de geit had opgesloten in de serre van een buur-villa, waar het volkomen gedesoriënteerde dier de bladeren van een aantal kamerplanten heeft opgegeten.

 

Eind van deze maand komen Jan en Jolien en de kinderen terug uit Menton. ‘We hopen thuis te zijn vóór Jans ver-

[pagina 163]
[p. 163]

jaardag,’ schrijft Jolien. ‘Denkt u er aan, dat u de negenentwintigste vrij houdt, moeder?’

Het idee alleen, dat ik de negen twintigste níét vrij zou houden! Jolien is een engel, maar zou ze nu echt denken, dat de verjaardag van mijn oudste jongen me door het hoofd zou gaan? Hij wordt dit jaar al zevenenveertig! En in mijn secretaire ligt - bij andere herinneringsstukken - nog zijn geboortekaartje, waarop Rente en ik ‘met vreugde’ kennis geven van de geboorte van ‘een welgeschapen zoon’. Welgeschapen... Lieve Jan, hij wordt al een beetje kaal.

Hemel, wat ben ik indertijd trots geweest op dat kind!

Ik weet nog, dat ik hem in de hoge grijze kinderwagen deponeerde en voor het eerst met hem ging wandelen. Hij zag er prachtig uit zoals hij daar lag onder zijn lichtblauwe dekentje met het witte konijn van tante Tine aan een elastiekje bungelend boven zijn hoofd.

Van pure vreugde zou ik het liefst het hoogste lied hebben uitgegalmd, maar ik begreep, dat dat eenvoudig niet kón: een zingende mevrouw achter een kinderwagen! Ik zong dus in mezèlf, de een of andere Bergerette en ‘La Madelon’. Hup Jantje, daar gaan we! Wat rijdt die kinderwagen licht. We voeren het tempo een tikje op. Dat is fijn, hè Jantje? ‘Madelon de la victoire. Madelon, Madelon, Madelon!’

Ik galoppeerde het paadje dat over de wallen loopt, af.

Een oude heer op een bank zei: ‘Je moet niet zo met die wagen lopen te hossen, zus. Je moet een beetje voorzichtiger omspringen met je kleine broertje.’

Je kleine broertje? Maar zàg die stomme man dan niet, dat dit zeer bijzondere wezen onder zijn blauwe dekentje mijn zóón was!

Ik zwenkte linksaf het trottoir op. ‘Kalm an, meissie!’ schreeuwde een vrouw in een huishoudschort me na. ‘Je loopt niet mee in de Olympiade!’

[pagina 164]
[p. 164]

Bij de hoek ramde ik een wandelend echtpaar. ‘Sufferd!’ beet de man me toe. De vrouw keek naar mij en zei: ‘Je moet toch wel verblind zijn wanneer je - als moeder zijnde - je kind toevertrouwt aan zó iemand...’

Ik was door de botsing tot stilstand gekomen, Madelon was uitgezongen. ‘Waar bemoeit u zich mee,’ grauwde ik. ‘Ik ben toch zeker de moeder van mijn eigen kind!’

Het echtpaar versteende. ‘Dacht ik het niet,’ zei de man. ‘Dat is diep treurig,’ zei de vrouw. ‘Nog zó jong en dan al op straat met een kind! Wat is er toch een slecht in de wereld!’

Later hebben mijn man en ik vreselijk om het slot van dit zotte gesprek moeten lachen, maar op het ogenblik zelf kon ik me er slechts met moeite van weerhouden het echtpaar de baby-kruik naar het hoofd te slingeren.

Enfin, dat is dan nu allemaal al weer zevenenveertig jaar geleden.

Ik heb een heel apart cadeau voor Jan klaar liggen in de la van het kabinet...

Hij heeft me al zolang gevraagd eens een goede foto van mezelf te laten maken, maar ik vind het doodgriezelig naar een fotograaf te gaan.

Er zijn natuurlijk fotografen en fotografen, maar ik heb altijd van die rare getroffen. Bij mij zeggen ze altijd, dat ik níét moet lachen als ik wèl lach; en als ik ernstig en rustig in de lens staar, zeggen ze: ‘Kunt u niet een beetje vrolijker kijken?’ En dan kijk ik vrolijker, en de fotograaf zegt: ‘Nee, niet zó. Zo lacht u toch ook niet in het gewone leven...’ Ik weet dan helemaal niet meer hoe ik in het gewone leven lach en niet lach, ik voel hoe mijn mond schreef trekt, hoe mijn lippen kurkdroog zijn van de agitatie, hoe mijn wenkbrauwen vanzelf omhoog gaan en hoe mijn voorhoofd een en al rimpeltjes wordt. Als de fotograaf me eindelijk met zijn aanwijzingen inzake lachen en niet lachen en vrolijk kijken, zóver

[pagina 165]
[p. 165]

heeft gebracht dat ik in tranen zou kunnen uitbarsten, roept hij: ‘Houdt u het even zo!’, en dan knipt hij af juist op het moment, dat ik gauw met mijn hand voel of mijn oor niet uit mijn haar komt kijken...

‘U krijgt de proefdrukken volgende week,’ zegt zo'n fotograaf, en ik neem me voor die proefdrukken te verscheuren voor ik ze heb gezien. Maar ik verscheur ze nádat ik ze heb gezien... En dat is onverstandig, want het duurt altijd een hele poos vóór ik de slag weer te boven ben.

En deze week ben ik voor Jans plezier maar wéér eens naar een fotograaf gegaan. En de foto, die hij straks als verjaarscadeautje krijgt, is niet eens zó gek uitgevallen. Dat komt omdat de fotograaf griep had en me - koortsig als hij was - accepteerde zoals ik reilde en zeilde.

Iemand accepteren zoals ie reilt en zeilt, is dat niet voor iedereen altijd, en overal het beste?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken