Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXXVIII

De vleermuis van vorige week is niet teruggekomen; hij moet dus toch gedurende de nacht zijn weggevlogen door het open raam. ‘Zo ziet u toch maar weer,’ zegt Aafje, ‘alles komt altijd op z'n pootjes terecht.’

Ik vind dat toch maar een gekke uitspraak. Wat (o.a.) - althans tot nu toe - níét op z'n pootjes terechtkomt, is het televisie-toestel van de conciërge-familie in het beneden-achterhuis. De ellende die dat toestel, of beter gezegd die de àfbetaling van dat toestel, heeft teweeggebracht is vrij aanzienlijk. Het zenuwslopende in deze is, dat de televisie niet het enige is, dat meneer en mevrouw Mars hebben af te betalen... Voor zover ik hun verwarde mededelingen kan begrijpen, moeten ze óók nog steeds krom liggen voor dat bankstel, een old-finish dressoir, een gramofoon, twee matrassen met binnenvering, en de bontjas (die al helemaal kaal is).

‘Here,’ zegt mevrouw Mars, ‘als ik alles van tevoren had kunnen overzien, had ik me er nooit in begeven!’ Maar ondertussen weet Aafje te vertellen, dat ze alweer rondloopt met plannen voor de aanschaf van een ijskast.

‘Maar dan neem ik meteen een grote maat, net als mijn zuster,’ heeft ze tegen Aafje gezegd. ‘Hoe groter, hoe voor-

[pagina 175]
[p. 175]

deliger. Dat spaart ontzaglijk uit aan voedsel. Mijn zuster had veertien dagen lang een osselap vergeten, en toen ze hem eindelijk tegenkwam achter de kou we flessen, was-ie nog als vers. Ik snap niet hoe u het daarboven redt met dat ene onnozele vliegenkast je op het plat.’

‘Er waren in vroeger dagen toch ook geen ijskasten,’ heeft Aafje gezegd. ‘Nou dan!’

Nee, in vroeger dagen waren er geen ijskasten, maar we hadden onze kelders.

‘Weet je nog Aafje, de kelder in ons oude huis? En de appelrekken? En de muizen...’

Aafje en ik waren - gezeten voor het middenraam - bezig met het stoppen van de wollen kniekousen van de tweeling van Gertje.

‘Aafje liet haar werk even rusten en tuurde naar buiten, naar het groen van de iep, dat hier en daar al zo geel en dor is geworden.

‘Ja...,’ zei ze. ‘De muizen... En die ene, die Jaantje, met z'n dunne grijze staartje en z'n rooie ogen...’

Jaantje, die in een krans van kaaskorstjes op de zaagselbodem van het lege terrarium zat... Ik lachte, maar tegelijkertijd laaide een groot verlangen in me op, een verlangen naar het oude huis, naar de tijd van vroeger, en naar Rente, die de muis Jaantje redde...

Dat was een vreemde historie met die muis, een historie die begon in de grote vochtige kelder, waar Aafje (die toen een jaar of vijfentwintig zal zijn geweest) op een morgen plotseling van aangezicht tot aangezicht kwam te staan met een bijzonder grote en dikke en brutale muis.

‘Ik heb hem een goudreinet naar z'n kop gegooid,’ zei ze, nadat ze helemaal overstuur de keldertrap was opgedaverd. ‘En ik ga niet meer naar beneden. Het is misschien wel een rat geweest, want hij keek zo eng...’

[pagina 176]
[p. 176]

‘Wat een onzin!’ zei Rente, toen hij van het geval hoorde. ‘Er zíjn hier geen ratten. Flauw, dat jij nu ook de kelder niet meer in durft, Josefine. Ik zal wel eens gaan kijken.’

Hij gìng kijken en ontmoette een muis en twee kleine muizen.

‘We moeten er natuurlijk wel wat aan doen,’ zei hij. ‘Ze eten van de appelen. En die twee kleine dieren verdwenen in de aardappelkist.’

We confereerden over de vraag wát we eraan moesten doen. En we kwamen tot de slotsom, dat er twee mogelijkheden waren: een kat in huis nemen, of een val neerzetten.

Nu vind ik aan beide mogelijkheden een allerakeligste kant vastzitten, maar het inschakelen van een kat is toch altijd nog iets minder unfair dan het neerzetten van een val met spek er in...

Evenwel, wij konden in die dagen geen kat hebben, aangezien onze herdershond Geertrui juist met een nest van vijf jongen bij de kachel in de huiskamer zat.

Dus: een val!

‘Ik vind het griezelig,’ zei ik.

‘Als u maar weet,’ zei Aafje, ‘dat ìk de stumper er niet uit haal als-ie er in zit...’

‘Laat dat maar aan míj over,’ zei Rente stoer.

En toen zette hij op een avond een val met een enorm stuk spek erin neer in de kelder, tussen de appelrekken en de aardappelkist.

En de volgende morgen - we zaten nog aan het ontbijt - kwam Aafje huilend vertellen, dat er een in zat...

‘O dokter! O mevrouw! Hij leeft nog. Hij piept...’

De kinderen sprongen op en wilden naar de kelder.

‘Hier blijven,’ gebood Rente. En toen stond hij op en liep de kamer uit.

‘Dokter zal 'm wel met één slag doodmaken...’ Aafje rilde.

[pagina 177]
[p. 177]

Kleine Christiaan duwde zijn boterhambordje opzij en keek me met grote verschrikte ogen aan.

‘Eten!’ zei ik.

‘Het is gemeen,’ zei Jan, ‘een dier in een val dood te maken.’

‘Eet je roggebrood,’ zei ik. ‘En Tanja, zit niet te kliederen met de jam.’

‘Waar blijft dokter?’ mompelde Aafje na een tijdje.

Ik zei, dat ik eens zou gaan zien. ‘Blijf jij hier zolang bij de kinderen.’

Ik vond mijn man in zijn spreekkamer, waar hij vol toewijding bezig was met de verzorging van een kleine, gewonde muis...

‘Het stuk spek was te groot,’ zei hij. ‘Anders was hij op slag dood geweest, maar nu bleef de valdeur haken... Ik zal zien, dat ik hem weer bijlap. Geef me even een schoenendoos met een stuk watten op de bodem. Nee, er hoeft geen deksel op, want de stakker kan toch niet lopen.’

Ik deponeerde de schoenendoos op de hoek van de schoorsteenmantel, waarna Rente de muis er heel voorzichtig in zette. ‘Laat hem nu maar verder stil zitten,’ zei hij. ‘Misschien dat hij het haalt.’

Heel erg klein zat de muis in de schoenendoos en keek me aan. Tenminste ik kreeg de ìndruk, dat hij me aankeek.

‘Wees maar niet bang,’ zei ik, en Rente - die zijn handen stond te wassen - keerde zich naar me om en lachte. ‘Malle Josefine!’

We hebben de muis Jaantje genoemd. En Jaantje heeft het gehááld. Na een paar dagen al was hij zover, dat we hem niet meer vertrouwden in de doos, waarom we hem lieten verhuizen naar een oude terrariumbak, die we met een ijzergaasje afdekten, want hij was - volgens Rente - nog niet fit genoeg om met succes de strijd om het bestaan te voeren.

[pagina 178]
[p. 178]

‘We hebben een muis,’ zeiden de kinderen op school. En Jan zei: ‘Ik mag hem hebben, hè vader? Ik ben de oudste.’ ‘Hij is van Tanja en mij,’ zei Gertje. ‘Wij hebben hem de worst van onze boterhammen gegeven.’ ‘Jaantje is míjn muis,’ zei Christiaan.

‘Jaantje is niemands muis,’ zei Rente. ‘En als hij weer beter is, mag hij vrij.’

Ik keek even verbaasd. ‘Mare... Als hij zich nu gaat voortplanten in onze aardappelkist...’

Het was of de rode oogjes van Jaantje me misprijzend aankeken. Wat hád ik me te bemoeien met zijn privé-zaken!

Ik haastte me mijn indiscretie min of meer goed te maken. ‘Nu ja, wat doet het er ook toe: een paar muizen meer of minder...’

Op een dag heeft Rente het ijzergaasje weggenomen, waarna Jaantje met een enorme schuiverd uit zijn terrarium is geschoten en verdwenen is door een kier bij de plint.

‘Die zien we niet meer terug,’ zei Aafje met iets van weemoed in haar stem.

Maar we zagen Jaantje wèl terug; een paar uur later zat hij weer prinsheerlijk in zijn glazen bak op de schoorsteenmantel.

En zo luidde onze muis een min of meer onregelmatig bestaan in. Hij gìng en hij kwàm, maar langzamerhand ging hij méér en kwam hij mìnder. Tot hij eindelijk helemaal niet meer kwam...

U zult begrijpen, dat we het nooit meer hebben gewaagd een val neer te zetten. En we hebben het, ook later, nooit bestaan een kat in huis te nemen.

En als we een muis tegenkwamen in de kelder, dachten we: ‘Misschien is hij Jaantje, of een kind van Jaantje.’ En dan vluchtten we niet, brabbelend van schrik, de trap op naar boven, maar we bleven doodstil staan, en keken...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken