Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

XXXIX

Tanja heeft laatstleden zondag weer eens moeilijkheden gehad met haar aquarium, en dat is heus niet iets nieuws; er is om de haverklap wat aan de hand met de Black-Mollies en de dwergkikkertjes en de rest. Ik heb al zo vaak gezegd: ‘Kind, wat heb je je toch allemaal op je hals gehaald met de verantwoordelijkheid voor al die dieren!’, maar dan lacht ze en zegt: ‘Een mens moet toch wàt overhebben voor de instandhouding van zijn gezin...’

Maar ik vind dat onzin. Tussen haar drukke werk door, loopt ze met watervlooien en algen en speciale boendertjes en sproeiertjes en zuigertjes; en als ze eens een paar dagen weg is, moet er altijd speciaal iemand worden ingeschakeld voor de verzorging van al die zwemmende wezentjes in de grote glazen bak, die ze - wegens plaatsgebrek - heeft neergezet op de chiffonnière, naast het theeblad.

Maar nu ja, goed... zaterdagavond had Tanja gasten en ze veronderstelt, dat een zekere meneer Kwakerman, die goochelkunstjes vertoonde met een paraplu, mèt die paraplu in zijn enthousiasme de aquariumbak een peut heeft gegeven. In elk geval ze vond zondagmorgen, toen ze thee ging zetten, de aquariumbak leeggelekt en alle Black-Mollies en aaltjes en dwerg-diertjes zo goed als op het droge. Ze heeft toen alles bliksemsnel overgeschept in de wasketel van haar hospita, wat echter toch niet de goede oplossing schijnt te zijn geweest.

Voor dag en dauw belde ze me op. ‘Ze aarden niet in die beroerde wasketel,’ zei ze, half huilend. ‘Het moet de zeeplucht zijn. Er drijven er al twee boven... Bent u zo meteen thuis?’ Ze hing de hoorn al op vóór ik antwoord had kunnen geven.

Zo tegen elven, ik zat net met mijn breiwerk voor het mid-

[pagina 180]
[p. 180]

denraam, kwam Tanja aanzetten met een soort aal in een glazen inmaakpot.

Ze keek me aan en het viel me op, dat haar ogen rood waren van het huilen. ‘Ik ben er ellendig van,’ zei ze. ‘Ik vertelde het u vanmorgen al door de telefoon. De kleine stakkers konden niet tegen de wasketel. Er zijn er drie gestorven. Ik heb allerlei winkels zitten opbellen voor een nieuwe bak maar ik kreeg nergens gehoor omdat het zondag is. En nu heb ik ze zolang overgeschept in de melkkoker en een paar pannen en waterglazen... Alleen deze ene... Hij neemt nogal veel ruimte in. U hebt nog die kolossale oude soepterrine van grootmoeder. Zou ik hem zolang dáár in mogen zetten?’

Ik keek weifelend naar het aalachtige diertje in de inmaakpot.

‘Maar kind,’ zei ik ‘grootmoeders soepterrien is nog echt Delfts porselein. Wat zou je denken van het voetbad?’

Tanja schudde geïrriteerd de rode krullen uit haar ogen. ‘Het voetbad? Dan had ik 'm - wat de zeeplucht betreft - net zo goed in de wasketel van mevrouw kunnen laten. Ik dacht, dat u van beesten hield...’ Ze keek verwijtend van mij naar de aal. ‘Moet je 't liefje zien...,’ zuchtte ze. ‘En hij heeft toch al zoveel meegemaakt. Al zijn kinderen zijn opgegeten door de varkensvisjes...’

‘Varkensvisjes?’ vroeg ik.

‘Nu ja, zo heten ze niet, maar ze zijn net zo rose en dik als jonge varkentjes. Ze zijn niet te vertrouwen met jong goed, maar ik, persoonlijk, heb een zwak voor ze. Ze zijn met z'n drieën en ze zitten nu zolang in een vrij ruime bloemvaas. Maar om op deze hier terug te komen: hij gaat dood in die nauwe inmaakpot. Ik begrijp niet waarom hij niet in een soepterrine van Delfts porselein zou kunnen. Maar goed, het is tenslotte uw soepterrine en dan zal ik wel naar vrienden gaan om te vragen of ik de bowlkom mag lenen.’

[pagina 181]
[p. 181]

‘Zanik niet,’ zei ik. ‘Als jij denkt dat dat dier behoefte heeft aan een soepterrine. Ga je gang.’

Tanja leefde op en ze ging meteen naar de keuken om het trappetje te halen, want het stuk serviesgoed stond op de bovenste plank in de huiskamerkast.

Ik moet zeggen, het aaltje leefde - om zo te zien - echt op in grootmoeders soepterrine. Hij zwom kringetje na kringetje, en Tanja stond vertederd naar hem te kijken. ‘De goeierd,’ zei ze. ‘Nee, dank u, geen koffie moeder. Ik moet meteen door. Ik ga morgen een nieuwe bak kopen en dan kom ik 'm daarna halen. Het is maar dat u het weet, moeder,’ ze lachte weer, ‘hij heet Herman.’

Ik bleef vredig achter met Herman in zijn terrine, maar toen Aafje thuiskwam uit de kerk, was ze meteen vuur en vlam.

‘Ten hemel schreiend!’ zei ze. ‘Wat moeten wij met dat vieze dier van juffrouw Tanja! En die goeie soepterrine is nu meteen nooit meer te gebruiken voor soep. Ik begrijp niet, dat u zoiets goedvindt, mevrouw! Ik zal hem in elk geval maar een beetje uit de circulatie zetten; hij staat daar zo onhygiënisch als wat op dat tafeltje naast de schaal met Janhagel...’

Aafje zette Herman op de schoorsteenmantel. ‘De engerd...,’ zei ze. En daar bleef het voorlopig bij.

Maar toen we met koffiedrinken onze boterhammen met rookvlees zaten te consumeren, brak een zachter gevoel in Aafje zich baan. ‘Zou dat beest nou óók niet wat moeten hebben?’ vroeg ze, met een hoofdbeweging naar Herman op de schoorsteenmantel.

‘Tanja heeft niet gesproken over eten...,’ zei ik onzeker.

‘Echt iets voor juffrouw Tanja,’ gromde Aafje. ‘Wat doen we nou?’ Ik belde Tanja op maar kreeg - wat ik wel verwacht had - geen gehoor.

[pagina 182]
[p. 182]

Herman zwom nog maar steeds zijn kringetjes. Waar haalt zo'n beest de energie vandaan! Indachtig de watervlooien, meenden Aafje en ik te moeten vaststellen, dat vissen geen vegetariërs zijn, waarom we wat gesnipperd rookvlees in de soepterrine gooiden, wat Herman even de stuipen op het lijf leek te jagen.

‘Hij eet het niet,’ constateerde Aafje teleurgesteld.

‘Misschien straks,’ zei ik, terugkerend tot mijn boterham.

Herman echter at geen gesnipperd rookvlees, waarom we hem na een uurtje een slablad toegooiden. Hij dook weg onder het slablad, kwam te voorschijn, en dook wéér weg.

‘Niet doen,’ zei ik, toen Aafje, nu een en al zorgzaamheid, kwam aandragen met een fijngemaakt sardientje. ‘Laat hem maar met rust.’

Hermans rust is die zondag echter toch niet ongestoord geweest. 's Middags kwamen Rex en Lex en ze zeiden:

‘Maar grootmoeder, dat dier staat in de zon! Dat mag toch niet. Het water is helemaal warm,’ en ze gingen met de soepterrine naar de keuken om het water te verversen, bij welke gelegenheid de arme Herman bijna door de gootsteen is weggespoeld.

Toen Rex en Lex weer weg waren, kwam mevrouw Mars boven om een paar schepjes suiker voor de yoghurt te lenen.

‘Gunst,’ zei ze, naar Herman kijkend, ‘dat arme dier moet meer zuurstof hebben. Heeft u geen spuitwater bij de hand?’

Ik zei, dat ik alleen maar een paar flesjes tonic in huis had, en mevrouw Mars (die indertijd een tropisch aquarium - op afbetaling - had gehad) goot twee flesjes leeg in de soepterrine, onder de leuze ‘Beter wat dan niets!’

Ook hebben we die middag nog bezoek gehad van een neef van Aafje, die geraspte kaas aanraadde. Iedereen meende het zo goed met het aaltje, maar toch werd het dier helemaal bedroefd en stil en ik vrees, dat hij onze zorgen niet zou

[pagina 183]
[p. 183]

hebben overleefd als mijn kleinzoon Jan, uit Haarlem, niet toevallig even was komen aanlopen.

‘O maar grootmoeder!’ riep Jan verschrikt. ‘Is die mevrouw Mars nu helemaal gek met haar tonic-water! En een verdord slablad, en kaaskrummels! Het arme dier leeft gewoonweg in een poel van ellende... Gauw! Fris water! Hier...’ Hij schepte de aal met de schuimspaan uit zijn moeras en deponeerde hem zonder meer in Aafjes onder de kraan klaarstaande aardappelemmer.

Herman heeft het gehaald, maar zogezegd met de hakken over de sloot. Hij zwemt nu weer vrolijk rond in de nieuwe aquariumbak, tussen de Black-Mollies en de varkensvisjes en de rest.

‘Toch niks voor mij, zo'n dooie diender,’ zegt Aafje. ‘En de soepterrine staat in de kokende soda...’

Tanja lacht. ‘Loop door met je kokende soda! Mijn Herman is het liefste, meest hygiënische zwemdier van de wereld!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken