Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zoon van Ouwe Klare (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zoon van Ouwe Klare
Afbeelding van De zoon van Ouwe KlareToon afbeelding van titelpagina van De zoon van Ouwe Klare

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.14 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zoon van Ouwe Klare

(1969)–Rinus Ferdinandusse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

Lunch

Het was stil in het grote café, de rust na de lunch. Hier en daar aan de lange toog stond nog iemand een glaasje leeg te drinken en ginds zat nog iemand aan een tafeltje een courant door te bladeren.

Een zware man liep met opmerkelijk veerkrachtige pas binnen en stelde zich midden voor de bar op. ‘Een pils, meneer Ben?’ vroeg de ober.

Hij schudde tragisch het hoofd. ‘Nee,’ zei hij met tegenzin, ‘ik moet weer eten. Daar is niks aan te doen, het moet van de dokter.’

Tegen een man, even verderop in de bocht van de bar, verklaarde hij: ‘Dat is me vrouw geweest. Die heeft een knipkaart op de dokter. En toen ze een keer zelf niks had is ze over mij begonnen. Maar ik zeg altijd: een pils is twee boterhammen. Nou, zo krijg ik er met gemak acht naar binnen.’

Hij wendde zich tot de ober en zei: ‘Geef maar een hard ei. En zet er een cognacje naast, anders krijg ik het niet binnen.’

De man in de bocht van de bar zag het en knikte: ‘'t Is wat,’ zei hij. Hij bleek de vader van een jongetje dat het café kwam binnendraven in een veel te groot jek. ‘Papa, die jongen daar douwt me steeds weg.’

‘Nou, dan douw je terug,’ zei de man.

‘Dat heb ik gedaan, pappa, maar hij blijft maar douwen.’

‘Zeg dan maar, dat als-ie niet ophoudt, dat ik hem wel een timmer voor zijn kanis kom geven.’

Het jongetje huppelde opgelucht weg. De man die zich nu voorbereidde op het eten van het ei, was blij met de afleiding. ‘Een flink pak rammel kan bij die knapies een hoop goed doen,’ zei hij.

[pagina 52]
[p. 52]

‘Toch moet je uitkijken,’ zei de ander bezorgd. ‘Ik heb ze 's een keer uit mekaar gehaald, toen die van mij met een ander overhoop ging, en ik gaf die jongen een stamp voor z'n donder, en toen kwam z'n vader toch mooi met vier man aan de deur. Maar gelukkig was m'n buurman thuis en toen hebben we het toch met praten kunnen redden. Toen heb ik die man aangeboden dat hij mijn jongen ook een opmieter kon geven, maar daar hebben die anderen hem toen weer van afgehouwen. Daar had ik ook op gerekend, trouwens.’

Het jongetje kwam weer binnen, maar stil en vernederd. Hij huilde en hinkte. ‘Wat is dat nou, Wes?’ zei zijn vader, snel een slok pils naar binnen slurpend.

‘Ik heb hem een schop gegeven,’ snikte hij, ‘maar ik heb mijn sandalen aan. En toen knakte mijn teen.’

‘Je moet maar denken, dat hij die schop nou heeft gehad,’ zei de man, die het ei ondertussen in de hand had, troostend.

Het jongetje stak met moeite zijn hand uit zijn te lange mouwen, greep de hand van zijn vader en zei smekend: ‘Ga 'm nou een timmer voor zijn kanis geven.’

‘Nee Wes, dat kan niet, jij hebt 'm ten slotte ook geschópt.’

‘Maar als ik nou naar buiten ga, en hij schopt mij dan, geef je hem dan een timmer op zijn kanis?’

‘Houden jullie nou maar op met ruzie maken. Ik zal je een dubbeltje geven, dan kan je een ijsje halen.’

‘Een kwartje,’ zei het jongetje, op de bekende zeurtoon.

‘Nou, dan krijg je die vijftien cent van mij,’ zei de man die nog steeds met het ei in de hand stond. Hij haalde het geld uit zijn zak en zei ondertussen tegen de ober: ‘Nog een cognacje, Jan, want anders lukt het niet.’

Hij keek het weghinkende jongetje na en schudde zijn zware hoofd: ‘Wat ben ik godsblij dat ik dat niet meer hoef over te doen. Je zal nog een keer als snotaap moeten rond-

[pagina 53]
[p. 53]

lopen! Ik weet van mijn jeugd alleen nog dat ik kinkhoest had. Mijn moeder, daar kom ik wel 's, die heeft zo'n album met kiekjes van toen ik kind was. En op al die kiekjes sta ik terwijl ik kinkhoest heb. Hoor je daar ooit nog van? Daar zullen ze wel weer een injectie voor hebben uitgevonden. Maar ik weet zeker dat als ik vandaag weer jong werd, dan had ik morgen kinkhoest.’

Hij beet het ei doormidden, keek naar de helft die hij in zijn hand hield, opende zijn mond en liet het stuk uit zijn mond tussen zijn schoenen op de grond vallen. ‘Gadverdamme,’ zei hij, ‘het is helemaal groengekookt. Een wit ei kan ik nog aanzien, bij geel begin ik al bijna te kotsen, Jan, veeg die troep hier even op. En geef me nog een cognacje om dit weg te spoelen.’ Hij wendde zich naar de vader en zei: ‘Sorry, hoor. Maar ik kon het niet binnen houden.’

‘Geeft niet,’ zei de vader, ‘ik heb twee kinderen aan tafel.’

Het jongetje kwam het café binnengerend. ‘Hij heeft me gestompt, hij heeft me gestompt.’

De ober, die juist het ei opveegde, hield met werken op en keek afwachtend de vader aan. Die dronk zijn glas leeg, streek zijn hand over zijn gezicht en wandelde naar de deur, het jongetje bijna dansend voor hem uit.

Drie minuten later kwamen ze weer terug. ‘Sorry Wes,’ zei hij nog eens, ‘maar die jongen liep te hard. Ik kon 'm niet inhalen. Laffe jongen, hoor, weglopen dat doe je niet.’ Over het kind heen knipoogde hij.

‘Je kan veel harder lopen,’ zei het kind jankerig. ‘Je zou hem een timmer op zijn kanis geven.’

‘Morgen,’ zei de man, ‘morgen gaan we hier weer heen en dan grijp ik hem.’

Hij vroeg om een pils.

‘Geef mij nog een cognacje, Jan,’ zei de zware man. ‘Een cognacje is ook twee boterhammen. Dan heb ik er toch weer acht op. En dat is m'n tax.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken