Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lente van het hart. Brieven van Tijl aan Neleke (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lente van het hart. Brieven van Tijl aan Neleke
Afbeelding van Lente van het hart. Brieven van Tijl aan NelekeToon afbeelding van titelpagina van Lente van het hart. Brieven van Tijl aan Neleke

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.92 MB)

Scans (10.91 MB)

ebook (4.32 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Arm.-Modest Van den Haute



Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lente van het hart. Brieven van Tijl aan Neleke

(1946)–Joos Florquin–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

Intermezzo

Zoo zijn we dan weer ergens anders in de wijde wereld aangeland, gedreven door de rusteloosheid van onze verwachting en ook door den duur van ons verlof, waarvan de dagen nu eenmaal beperkt zijn. Je kan wel begrijpen dat het ons moeilijk is gevallen het huisje in het bosch en zijn vriendelijke bewoners te verlaten. Na mijn laatsten brief zijn we daar nog twee dagen gebleven, die zoo heerlijk gevuld waren, dat ze als een onwerkelijkheid in ons geheugen zullen voortleven. Je kan den simpelsten eenvoud van het leven niet beroeren zonder dat je onduidelijk gaat verlangen, dat ook jouw bestaan zoo melodieus moge vervloeien. Wanneer je dan aan alle conventioneele verplichtingen denkt die de dagen en weken aaneenschakelen, en die je soms weleens hartgrondig naar de maan wenscht, dan ga je maar pas goed beseffen hoe gelukkig die menschen moeten zijn, die zich in hun armoe nog verheugen om de poovere dingen van hun schamel bezit.

We zijn dan vroeg in den morgen opgetrokken. Het

[pagina 155]
[p. 155]

was een Zondag, natuurlijk zonder zon, en wij gleden drukdoend over de baan, om den weemoed niet aan te voelen van de dingen die achter ons lagen. Na een paar uren kwamen we in een dorpachtig stadje aan, waar we mis wilden hooren. Maar een kerktoren vonden we niet, tot we achter de markt op den volledig vernielden tempel Gods stieten. Een brave vrouw wees ons dan terecht naar een eigenaardig gebouw, waar we reeds een paar keeren waren voorbijgefietst en dat een schuur bleek te zijn, waarin de godsdienstoefeningen werden gehouden. Het was een ontroerende gebeurtenis, in het elementaire kader van dit noodgebouw dezelfde gewijde handeling te zien gebeuren als in onze weidsche kathedralen, en misschien hebben we ons wel nooit zoo dicht bij den officieerenden priester gevoeld als op dien Augustuszondagmorgen te... Wat kijk je nu weer nieuwsgierig, meisje!

Mercator leed dien dag aan een soort grootheidswaanzin of meerderheidskompleks, - dat overkomt hem anders nooit, maar dien dag waren de kenteekens bedenkelijk, - en na de mis stevende hij resoluut op het chiekste hotel af, dat met den naam van ‘La douce France’ was versierd, om daar te gaan ontbijten. Ik volgde hem een beetje schuchter, omdat ik het hedendaagsch hotelwezen stilaan begin te doorgronden. We waren overigens nu precies niet erg ceremonieel aangedaan, om in een dergelijk milieu een goed figuur te slaan, maar mijn vriend meende dat de kleeren den man niet maken en liet zich door niets weerhouden. We kwamen langs een mooie hal in een stijlvol

[pagina 156]
[p. 156]

zaaltje, waar stijllooze menschen hun verveling hadden saamgedrongen, - het was ondertusschen weer gaan regenen, - en met kaart-, biljart- en andere gedistingeerde spelen hun traag slepende uren vulden. Bij de bar zaten een paar jonge menschen hopeloos en futloos te kijken en een paar jonge vrouwen, die zich reeds van in den vroegen morgen rijkelijk met schmink hadden beklad, gichelden af en toe schril en taterden in het edelste Brusselsche Hoogstraatfransch. Een zwijgzame familievader vulde met zijn gezin een hoek, en was aan de koffie. Wij lieten ons neer aan een hoektafeltje bij het venster en wachtten op de dingen die moesten komen. Maar die kwamen niet. Wij waren lucht in dat gezelschap. Hoe dikwijls een soort van kellner ook in het lokaal verscheen, hij slaagde er niet in ons te ontdekken en wij begonnen belangstelling te koesteren voor de gecompliceerde zwenkingen en kromme lijnen die hij uitvoerde om onze tafel te vermijden. We begonnen te begrijpen, dat we in dit midden detoneerden en men waarschijnlijk niet beter vroeg dan ons te zien verdwijnen. We zagen er inderdaad niet als smokkelaars uit.

Wij begrepen het echter zoo niet. We maakten het ons gemakkelijk en haalden een dagblad uit, dat we nonchalant gingen zitten lezen. We genoten een uurtje van die stichtelijke lektuur zonder dat iemand ons kwam storen. Ondertusschen hadden we krijgsraad gehouden, want we wilden met de eer der wapenen dit lokaal verlaten, vooral daar we wel voelden dat de gasten ons zoowat grinnikend gadesloegen. Met onze sa-

[pagina 157]
[p. 157]

mengevoegde bankbriefjes had mijn vriend zijn geldtasch opgepropt en bij het naar buiten gaan haalde hij ze met een nonchalant gebaar uit, zoodat de bankbriefjes er uitpuilden, en verzocht dan den kellner om de afrekening. Deze verschoot puur van den durf, tot Mercator hem iets in de hand drukte en hem zei dat dit voor zijn moeite was. Dan gingen we hoofd omhoog de deur uit, voorbij den buigenden man, om het buiten eindelijk uit te proesten. Zei daar niet iemand ‘Les voyages forment la jeunesse’?

Intusschen, Neleke, zijn we het mondaine leven ingefietst en aangekomen in een stadje dat door den grilligen stroom omarmd wordt. Ik zie je reeds je neusje ophalen, - hé, ja, je kan dat ook zoo prettig! - om te achterhalen waar dat nu weer mag zijn. Maar ik heb Mercator om technische redenen moeten beloven, geen realia uit de school te klappen en daarom wil ik je zelfs niet vertellen, dat dit pleisterplaatsje iets met Godfried van Bouillon te stellen heeft.

Ten tweeden male verschenen wij natgeregend ergens ten tooneele en Mercator - ik zei je reeds dat hij dien dag ongewoon zelfstandig optrad, - koos zonder schroom tusschen een van de vele hotels een uit, dat er bepaald up to date uitzag. Wij werden correct ontvangen, kregen een kamer, namen een bad en waren op een uurtje tijds in nette jongelui veranderd, frischgeschoren en met zomerkostuumpjes die eerst een beurt op de strijkkamer van het hotel hadden gekregen. Mijn vriend voelde zich een herschapen mensch en kon den lust niet bedwingen me te plezieren. Met een royaal gebaar bestelde hij twee

[pagina 158]
[p. 158]

filters. Ik, Neleke, die weet wat koffie is, heb mijn hart vastgehouden toen ik dat edel vocht langs mijn tong voelde vloeien, want het was èchte godendrank dien we kregen, maar ik dacht aan het gezicht van mijn metgezel als de rekening zou komen. Maar zoo is die kerel nu eenmaal, dat hij klappen kan in ontvangst nemen zonder te verpinken, en zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken, heb ik hem de zeventig frank zien betalen en er dan nog met een natuurlijk gebaar het drinkgeld zien bijschuiven. Maar over koffie wordt er bij ons niet meer gesproken.

In de stilte van den namiddag zijn we dan gaan wandelen - het weer was weer goed geworden, - in het door de zon nu ingedommelde stadje, waar de toeristen stil zijn als monniken en de visschers zwijgzaam als kloosterbroeders. Van op een der hellingen hebben we een heelen tijd neergeschouwd op dit zomerig droomenplaatsje, onder een gevlokten hemel die door bergen werd gedragen en waarin de wind dreven trok. In de verte lag de oude trotsche burcht en we zagen er ook veel wegen verschijnen en verdwijnen, en dan toch in de stad uitloopen. We hebben daar lang op de bank gezeten en geluisterd naar het klokkenspel der kerk in den vooravond en het suizen van den wind in de boomen. En we zijn zeer stil geworden, wij twee... en hebben maar steeds weer naar dit heerlijk stukje schepping gekeken en ik moest maar aldoor aan jou denken, Neleke, hoe goed het zou geweest zijn je naast mij daar te hebben, je hand in mijn hand te voelen en te genieten van dit alles en nog zooveel meer.

[pagina 159]
[p. 159]

Maar dit is een andere geschiedenis, die ik vandaag niet vertel, omdat ik mijn oogen niet meer kan openhouden. Mijn vriend slaapt reeds lang den slaap der onschuld en aan dien toestand wensch ik gauw deelachtig te worden. En toch zou ik nog moeten vertellen, Neleke, zooveel vertellen. Maar ik ben zoo moe. Buiten klinkt zonder verpoozen het gekwaak der kikkers door den nacht en ik wil slapen. Goedennacht, Neleke.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken