Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Duizend jaar bouwen in Nederland (1947-1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland
Afbeelding van Duizend jaar bouwen in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.50 MB)

XML (1.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Duizend jaar bouwen in Nederland

(1947-1948)–S.J. Fockema Andreae, R.C. Hekker, E.H. ter Kuile–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

Hoofdstuk X
Mislukte stichtingen

Zoo zijn er allerlei plannen ontworpen en tot een begin van uitvoering gebracht. Plannen gegrond op bestaande behoeften, maar ook op toekomstverwachtingen: geboren uit speculatie, uit concurrentie. Geen wonder, dat niet alles evenzeer slaagde; te minder nog, waar het aantal wereldlijke machthebbers en economische invloedssfeertjes zoo groot was en de tijd vaak zoo wisselvallig.

We hebben al gesproken over de verlegging der verkeerswegen en den invloed daarvan op de stedestichtingen. De hoofdverkeersweg door ons land van het noordoosten naar het zuidwesten, de weg der Hanzeaten naar Brugge, liep in den aanvang over de Vecht naar Utrecht en vandaar naar de groote stroomen. Utrecht had behoefte aan voorhavens: Muiden is de eerste daarvan, maar Muiden was geen succes; reeds vroeg in de handen der Amstels gevallen werd het vervolgens als Hollandsche buitenbezitting terzijde gesteld, zoodat het aan het eind der middeleeuwen een visschersplaatsje van honderd huizen was. De voorspelling van het ‘zeewijf’: ‘Muden sel Muden bliven, Muden sel noyt becliven’ was bewaarheidGa naar voetnoot1. - Nadat het Sticht het eigenlijke Muiden had moeten afstaan, heeft het gepoogd de stad te verplaatsen, naar ‘Klein Muiden’ onder Nigtevecht: een geheel mislukt en bijna vergeten plan.

Even weinig geslaagd was de nieuwe Stichtsche stad iets hoogerop: Vreeland. Het plan der stad is ter plaatse nog zichtbaar, doch de bebouwing schijnt nimmer anders dan dorpsch te zijn geweest. We meenen grond te vinden voor het vermoeden, dat na den oorlog van circa 1270 de uit Vreeland verdreven koopmansnederzetting heeft meegewerkt tot de zoo verrassend snelle opkomst van Amsterdam.

Het Gein, ten zuiden van Utrecht, waar de Vaartsche Rijn aanvankelijk aansluiting vond bij den Hollandschen IJsel, was ook al een stedevorming op deze route. Van Het Gein is niets over; het is onzeker of deze stichting van den aanvang af doodgeboren of wel door de omstandigheden al spoedig tenietgeloopen moet heeten. De afdamming van den IJsel bij het Klaphek (1285) dwong tot verlenging van den Vaartschen Rijn tot Vreeswijk en daardoor was de ondergang van Het Gein onvermijdelijk.

Op den handelsweg te land door Holland, van den Maasmond langs den duin-

[pagina 121]
[p. 121]

zoom tot Haarlem en misschien nog verder, ontstond in den opgang der 13e eeuw een reeks steden. Eén ervan, 's-Gravezande, meenen we onder de mislukte stichtingen te moeten rangschikken. Allicht waren ook hier geografische factoren in het spel: wat eens een Maashaven was, kan kort daarop in een landdorp zijn verkeerd. Als dorp slechts kennen we 's-Gravezande later; zijn ruimen aanleg konden we tot het aanvangstijdperk terugbrengen.

Stedestichting kon een middel zijn voor een zwakken landsheer om een machtige stad zoo niet klein te krijgen, dan toch te hinderen. Zulke motieven veronderstellen we bij den Utrechtschen bisschop toen hij Eembrugge, vlak bij Amersfoort, tot stad maakte; en niet minder toen hij aan het nederige Grafhorst bij Kampen een stedelijk bestaan wilde verzekeren. Een oud schrijver doet terecht opmerken, dat Grafhorst nimmer een eigen kerk heeft gehad, steeds onder het kerspel IJsselmuiden heeft geressorteerd, en dat de verhalen omtrent den vroegeren bloei van dat plaatsje dus naar het rijk der fabelen zijn te verwijzen.

Wilsum, eveneens vlak bij Kampen, is een ander geval. Wellicht is Wilsum als stedelijke nederzetting (dus bepaaldelijk de ‘Nieuwstad’, beneden het dorp) niet eens zooveel jonger dan Kampen; in akten van de 13e eeuw treden de kooplieden van Wilsum met die van Kampen gezamelijk op. Wilsum is het oude moederdorp van Kampen; het Wilsumer wapen, de pelikaan die haar jongen met haar bloed voedt, spreekt duidelijke taal!

Geheel ongebreideld was de stedestichting waar concurrentie tusschen onderscheidene landsheeren in het spel kwam. Dan werden de stadjes met zorg aangekweekt, niet slechts ter grensbeveiliging en ten behoeve van de landlieden, maar ook ter aantrekking en afleiding van het verkeer. Vlak naast het Valkenburgsche, later Guliksche Sittard ontstond het Geldersche Nieuwstad; de ruime omwalling moest plaats bieden voor een suffisante bevolking, die het plaatsje nooit heeft gehad; het is welhaast tot de gedaante van een klein dorp teruggebracht en de treinreiziger besefthet niet, dat hij den stadswal van Nieuwstad doorsnijdt.

De Brabantsche hertogen waren gul in het toekennen van meerder of minder uitgebreide stadsrechten aan de groote dorpen binnen hun gebied. Men aarzelt daarom, plaatsen als Oss, Oirschot, Oisterwijk als mislukte steden aan te merken - wij beschreven ze reeds onder de vlekken. Wel is dit het geval met Lommel, het uiterste dorp der Meierij van 's-Hertogenbosch: men had het willen versterken, maar de vesten, nimmer voltrokken, hebben eindelijk het bouwmateriaal voor den kerktoren verschaft. Lommel ligt thans buiten onze grenzen.

Talrijk waren uiteraard de stedestichtingen in het gebied der zeearmen. De stroomverleggingen konden hier geven en nemen, landwinst en landverlies zoowel als verkeers- en handelsgelegenheid. Het is moeilijk, hier van geslaagde

[pagina 122]
[p. 122]

en mislukte stichtingen te spreken; in Zeeuwsch-Vlaanderen b.v. zijn de toestanden aan zulke ingrijpende en plotselinge veranderingen onderhevig geweest, dat elk der vele steden wel een zeker succes gedurende korten of langer tijd heeft gekend.

Brouwershaven, de stad die den band tusschen Holland en Zeeland moest versterken - den economischen band door middel van Hollandschen bierimport! -, is nooit geworden wat men ervan verwacht had; het overwicht van Zieriksee was in Zeeland Beoosterschelde tè vast gevestigd. Het plan van Brouwershaven vertoont dan ook een zekere mate van onvoldragenheid, vooral op het plan van Jacob van Deventer vóór de omwalling.

Wellicht in dit verband wil men worden herinnerd aan de ondergegane steden onzer kusten - Reimerswaal, in zijn vervallen staat van c. 1550 ons goed bekend door Jacob van Deventers plan; Oud-Staveren, geheel verzonken; Utgong, Grind, Ezonstad, producten der apocriefe Friesche geschiedschrijving met een heel gering waarheidsbestanddeel; Oud-Medemblik, eveneens verdwenen; - klanken nog slechts, en dus geen stof voor ons verhaal, dat op het zichtbare gericht wil zijn.

Waar de heeren van onderling aaneengrenzende hooge heerlijkheden met elkaar wedijverden in stedestichting, kon het niet anders of sommige producten van dien ijver brachten het niet verder dan het perkamenten handvest. Vianen werd een echt stadje; van het naburige Hagestein kan men den ontworpen plattegrond althans in omtrek nog van de kaart aflezen, maar de nederzetting daarbinnen bleef dorpsch gelijk te voren. Ook Ameide bracht het nimmer verder. Nieuwpoort zou door zijn beide heeren (van Langerak en van der Lek) tot een concurrent van Schoonhoven worden gemaakt; maar het plaatsje bleef een curiosum, steedsch van uiterlijk slechts door den vestingaanleg in verband met de Hollandsche waterlinie. Het toen nog Bloische Schoonhoven zag zich ook door den graaf van Holland beconcurreerd door de verleening van stadsrechten aan Ammerstol; maar Ammerstol had evenmin blijvende kansen als Nieuwpoort.

Het verschijnsel deed zich ook voor buiten de landsheerlijke gewesten. Onder het elftal Friesche steden zijn IJlst en Sloten te beschouwen als mislukte stichtingen, ingegeven wellicht door het verlangen der Verkooper partij, het Schieringer Sneek te schaden: een doel dat niet bereikt is. De Hunsingoërs en Fivelingoërs hebben in den strijd tegen de stad Groningen getracht concurreerende markt- en verkeerscentra te doen ontstaan: te Winsum, te Westeremden, zonder blijvend resultaat; en ook de stad Appingedam werd niet wat de uitvaardigers van den ‘Damster Buurbrief’, de Friesche landdag onder den Opstalboom, ervan hadden verwacht.

De meest curieuze mislukking was wel die van de stad Staverden op de Veluwe, die graaf Reinald I van Gelre aldaar in 1298 had willen stichten. Het uit-

[pagina 123]
[p. 123]

voerige stadsrecht mag met recht een prospectus voor nieuwe vestiging heeten; maar de voorwaarden zijn zoodanig, dat ze al heel weinig aantrekkingskracht moeten hebben gehad. De stad bleef den Graaf eigen en de burgers met al hunne goederen waren eigenhoorig: zoo ze zich buiten de Veluwe begaven, vervielen ze met persoon en goed geheel aan den Graaf. En dat terwijl doorgaans de stadslucht, zoo niet terstond dan toch na verloop van tijd, vrij maakte! Geen wonder dat de nieuwe stad niet trok: te minder, daar het deze nederzetting aan economischen ondergrond zou ontbreken. Ver van alle verkeerswegen, ver van ieder dorp, daarentegen door het naburig Harderwijk van iedere kans, indien overigens aanwezig, afgesneden. Er kon geen sprake zijn van eenige verwerkelijking van dit dwaze plan; de akte van het stadsrecht is zelfs nimmer afgegeven, doch is in de grafelijke kanselarij blijven liggen. Graaf Reinalds leven is in krankzinnigheid geëindigd en men mag aannemen, dat reeds dit plan niet op goed overleg berust heeft. Dat de Roomsch-Koning het ondersteunde zal aan een gebrekkige kennis van zaken moeten worden toegeschreven.

Een curiosum, dit laatste geval. De overige mislukkingen zijn noch talrijk, noch onverklaarbaar. Ze bewijzen e contrario, dat de stedestichters meestal de grens van het economisch bereikbare in het oog hebben weten te houden.

voetnoot1
Gelijk doorgaans in zulke gevallen gold het ook hier een ‘vaticinium post eventum’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken