Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Duizend jaar bouwen in Nederland (1947-1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland
Afbeelding van Duizend jaar bouwen in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.50 MB)

XML (1.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Duizend jaar bouwen in Nederland

(1947-1948)–S.J. Fockema Andreae, R.C. Hekker, E.H. ter Kuile–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

[Tweede deel]

Stad en dorp
door Mr S.J. Fockema Andreae

[pagina 11]
[p. 11]

Hoofdstuk I De overgangen

Nederland was, op en na het midden der 16e eeuw, niet van plan zich politiek, ekonomisch en architektonisch grondig te gaan vernieuwen. De veranderingen kwamen haast ongemerkt, steelsgewijs, stuksgewijs; niet centraalgeleid, in beperkte mate slechts geordend. ‘Wie niet weet waarheen hij gaat, die gaat het verst.’ Men had, tegen de opstand en tijdens het begin ervan, allerminst het voornemen een eigen souvereine staat, een republiek te stichten. Op een economische en sociale vernieuwing gelijk men vooral in de zeegewesten zou beleven was men geenszins voorbereid; nog minder had men het erop aangelegd. De geestelijke en materiële gevolgen van oorlog en omwenteling zijn onvoorzienbaar, met name voor een geslacht dat zulke gebeurtenissen nooit aan den lijve had ondervonden.

Het is goed dit te bedenken, als men de materiële neerslag van al deze gebeurtenissen in stads- en dorpsbouw wil gaan bekijken. Men zal veel geïmproviseerds, vele probeersels kunnen zien. En te meer staat men verbaasd als men ziet, hoezeer de in vrijheid gebonden wil tot orde, het collectieve stijlgevoel en de norm van het ‘behoren’ ook bij zwak gezag en beperkte mogelijkheden konden leiden tot resultaten, welker harmonische karakter evident is, geen bewijs van node heeft.

Dat een renaissancistisch stijlgevoel althans in de bovenlagen der samenleving was doorgedrongen, is een gedeeltelijke verklaring. Vernieuwers waren aanvankelijk slechts de militaire ingenieurs, die voorbeelden uit de grote wereld met beperkte middelen navolgden. Voorts was het plannen-maken in de handen der landmeters, die passer en lineaal konden hanteren en wier stijlgevoel men als dat der gemiddelde burgers mag aanmerken; kunstenaars zouden er eerst later aan te pas komen.

Maar die gemiddelde burgers en buitenlui hadden juist toen een zeer waardevolle eigenschap, noodgedwongen, ontwikkeld, nl. het als vrije mannen geordend samenwerken, onder zelf-gestelde, vrijwillig-aanvaarde regels en leiders. Men was zich hiervan bewust geworden, juist omdat men van topleiding en van grondregels had moeten veranderen. De opvoeding in het bestuur van stad, dorp en gewest, in gilde en vereniging, het samenwerken aan boord, in het bedrijf, in de waterstaatszorg, in de kerkelijke organisaties (of het nu de ‘Grote kerk’ was, de dissiderende groepen, of de oude kerk waaraan men door bewuste

[pagina 12]
[p. 12]

keuze trouw was gebleven), dit alles had het verantwoordelijkheidsgevoel, de zin voor maat en orde versterkt. Hierdoor konden die resultaten tot stand komen, die op het toppunt van onze bloei door de landgenoten met trots en intense voldoening, en door vreemdelingen met ongeveinsde waardering beschouwd konden worden. Van deze materiële uitdrukking onzer zelf-gevonden samenlevingsvormen kon een belangrijke propagandistische funktie uitgaan, die zich dan ook in de vorm van navolging heeft geopenbaard.

En als dan op het hoogtepunt een rustpoos volgt, als een voorlopig eindpunt bereikt blijkt te zijn, waarop men de symptomen ener nabije daling nog niet opmerkt -, dan is er nog heel wat intern te verbeteren en aan te vullen, dan gaat het comfort zijn eisen stellen en vindt de drang naar levensgenot nog menige stijlvolle uitlaat, waar geen grote taken meer om vervulling vragen. Men moet al een eind in de 18e eeuw komen eer het zover is, dat àndere samenlevingsvormen in naburige of nabije staten resultaten blijken te kunnen behalen, die Nederland dàn weer ouderwets doen schijnen. Het is weer een ideologische en staatkundige omwenteling die de wending bezegelt: de Bataafs-Franse revolutie, de inlijving, de vernieuwing van het nationale bestaan op andere basis.

Een zeer ijverig en nogal autocratisch, landsvaderlijk bestuur, vol goede wil doch met beperkte mogelijkheden, zoals de Nederlanders van de eersre helft der 19e eeuw op alle trappen boven zich gesteld zagen, het was wel heel iets anders dan de maatschappij- en bestuursvormen van de bloeitijd. En dit nieuwe regime kreeg nu te doen met zwakke uitingen van diep ingrijpende veranderingen: bescheiden agrarische vernieuwingen, een nagolf van de industriële revolutie beleefde men ook hier, tegelijk met de vernieuwing der verkeersmiddelen en verzorgingsinrichtingen. Dat de maatschappij zich hiertegenover eerst passief en onwennig gedroeg en dat ook de leiding hierin te kort moest schieten - men dient het in de lijst van de tijd te plaatsen om het billijk te beoordelen, en vooral de vergelijking met naburige landen niet na te laten. De materiële uitingen van dit tijdvak zijn gedeeltelijk nog zichtbaar; wij zullen ze dan ook in onze beschouwing moeten betrekken.

 

En eindelijk de overgang naar de nieuwe tijd? We staan nog te dicht erbij om er een goed zicht op te hebben. Waar nu eigenlijk voor de architektuurgeschiedenis de grote caesuur valt, deze vraag blijkt voor onderscheiden beantwoording vatbaar. Hij die bepaaldelijk de stads- en dorpsbouw moet behandelen zal geneigd zijn een streep te trekken vóór de grote bevolkingsvermeerdering van het slot der 19e eeuw, een tijd die problemen opriep welke deels nog de onze zijn en een ontwikkeling inluidde die men niet afgesloten kan achten. De Woningwet van 1901 was een belangrijke etappe, aanvankelijk evenwel slechts formeel; de materiële gevolgen zouden zich eerst geleidelijk openbaren.

Nog recenter is de totale planning, waarvan men het begin voor ons land op

[pagina 13]
[p. 13]

1939 moet stellen. De planners en uitvoerders zagen zich al dadelijk, tijdens en na de oorlog, voor de zwaarste opgaven gesteld. Dit alles is tegenwoordige tijd; een bespreking ervan hoort in dit boek minder thuis.

De geledingen van de staatkundige en maatschappelijke geschiedenis, aldus mede op de architektuurgeschiedenis aangewend, zijn dus geen willekeurige onderbrekingen. Op school leerden we al, dat de bouwkunst de minst vrije der kunsten is; maar van de onderscheiden uitingen der bouwkunst hangt de bouw van stad en land wel het nauwst van de roerselen der samenleving af; zij weerspiegelt deze en geeft ze weer, zowel in haar successen als in haar beperkingen en mislukkingen, met een argeloze getrouwheid die niet op het effekt is ingericht - hier althans niet. Want wat de bewerker van dit deel telkens weer trof, dat is die constante nationale afkeer van effektbejag; een negatieve eigenschap zo sterk en zo alomtegenwoordig, dat men haar als een positieve faktor gaat ondervinden en waarderen. ‘Een regelrechte Laus Mediocritatis,’ zoals Huizinga ze aan Jan Veth in de mond legt, zou het thema ener geschiedenis van de Nederlandse stads- en dorpsbouw, zoal niet van onze architektuurgeschiedenis in het algemeen, kunnen zijn.

Met dit al willen we in onze volgende hoofdstukken niet de gang onzer nationale geschiedenis te schools en te slaafs volgen. De lezer die ons voorzweeft zou het niet in dank afnemen, gewend als hij reeds is langs deze lijnen te denken. Onze voorvaders verrijkten hun cultuur door lezing van dikke boeken - kon men onlangs vernemen -, wij daarentegen worden, onbewust misschien, het meest ‘gevormd’ door onze reisindrukken en hetgeen zich daarbij aansluit. Een beschouwende gids te zijn bij een bezichtiging van het eigen land, dit wordt dan eigenlijk de taak van de schrijver dezes.

En wat door de dagelijkse werkelijkheid thans aan het oog niet of niet meer ten volle geopenbaard wordt, dat kan men uit de kartografische en topografische dokumenten der tijdgenoten aanvullen. Hierin immers is Nederland bijzonder goed voorzien, beter dan menig ander land. De staat des lands van het midden der zestiende eeuw èn de gesteldheid der steden is nagenoeg volledig gedokumenteerd in de onwaardeerbare stedenatlas en landkaarten van Jakob van Deventer. Tegen 1600 begint een nieuwe hausse van vogelvluchtkaarten, die in Blaeu's Stedeboek van 1648 haar sluitstuk vindt. De topografische prenten zijn in de vele stadsbeschrijvingen van die tijd ook al bijzonder goed vertegenwoordigd. De daarop volgende eeuw, de achttiende, is op haar eigen wijze uitnemend verzorgd door de stadsplans in de ‘Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden’ en de topografische tekeningen der Amsterdamse school, waarvan een groot deel in de zg. ‘Duizend Gezichten’ is gepubliceerd, doch welker volledige publikatie een misschien niet geheel onvervulbare wens is. De negentiende eeuw tenslotte heeft de nieuwe topografische kaarten, de kadastrale plans en hun derivaten, de stadsplans in Suringar's Gemeente-atlassen en in vele bijzondere

[pagina 14]
[p. 14]

uitgaven, de staalgravures en de eerste prille fotografieën. In onze litteratuurlijst hopen we een en ander nader aan te geven.

Historische, reconstruktieve plattegronden tenslotte..., er zijn er; en weder moeten we eraan herinneren, welk verdienstelijk pionierswerk de A.N.W.B. in dit opzicht tijdens de eerste wereldoorlog heeft verricht. Het stelsel is voor verbetering vatbaar. Het Internationale Geschiedkundige Congres heeft plannen in deze richting op internationale, vergelijkende basis; wij hopen, dat Nederland zijn eigen aard ook in dit kader behoorlijk aan de dag zal mogen brengen.

 

Voor de illustratie van deze bijdrage verwijzen wij behalve naar de figuren tussen de tekst naar de eerste 28 afbeeldingen van het illustratie-gedeelte, achter in dit werk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken