Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Maar Joost zag wel iets anders

Toen Joost wakker werd, was de storm geluwd. Wel stond de zee nog hol, maar het noodweer was voorbij. Aan dek was alle hens in de weer, want ja, er moest veel hersteld worden. Stengen waren afgeknapt en raas losgeslagen, zeilen verloren gegaan en de verschansing had een lelijke deuk. Ook de stuurinrichting moest onderhanden genomen worden.

[pagina 115]
[p. 115]

Joost sloeg de ogen open en vroeg zich verbaasd af, waar hij was. Hoe kwam het, dat hij alleen, in het foksel in zijn hangmat lag en iedereen blijkbaar aan dek was?

Het duurde even voor hij zich herinnerde, wat er gebeurd was. Hij voelde nu ook zijn polsen branden en zijn enkels deden pijn. Juist, nu wist hij het weer, hij was er erg aan toe geweest, maar nu was alles geleden. Hij zou maar opstaan en zien, dat hij in de kombuis kwam. De kok zou wel om hem zitten te springen.

Het opstaan viel lang niet mee. Alles aan hem was stijf en pijnlijk; hij leek een oud, rheumatiekerig mannetje, toen hij zich met moeite uit zijn hangmat neerliet. Inwendig moest hij om zich zelf lachen, zo stuntelig deed hij alles. Maar hij voelde zich licht en opgeruimd. Hij lag niet meer in het donkere hol, gebonden en met een prop in zijn mond, maar hij kon zich vrij bewegen. Hij had nog nooit met zoveel plezier zijn voeten verzet, hoe pijnlijk dat dan ook was. Vanzelf vormden zijn lippen zich tot een tuitje en begon hij te fluiten. Het was een deuntje, dat hij kende van de speeltoren in het stadje bij de molen. Hij had dat wijsje eigenlijk niet moeten fluiten, want nu moest hij vanzelf ook denken aan die toren en aan het stadje en aan de molen. En toen hij zo ver was, rees zijn moeder in zijn verbeelding voor hem op en ook zijn vader, die hem geroepen had, maar die hij nog altijd niet had gevonden. En het was niet goed, als watergeus, aan deze dingen te denken, omdat ze hem verdrietig maakten. Daarom zette hij maar een ander wijsje in, dat van de ballade van kapitein Lumey, dat men in het foksel dikwijls zong.

Zo, lustig fluitend, blij, dat zijn avontuur zo goed afgelopen was, klauterde hij de trap op naar het dek. Hij zou dadelijk naar de kombuis gaan, al deden zijn handen dan

[pagina 116]
[p. 116]

ook pijn, hij popelde van verlangen om aan het werk te gaan.

Hij schrok van de ravage, door de storm aangericht. Hij begreep wel, dat er het een en ander kapot zou zijn, maar dat het zo erg was, had hij zich niet kunnen voorstellen.

Recht vooruit dobberde een ander schip.

Dat scheen nog erger gehavend dan de driemaster. Twee masten waren afgeknapt en het scheen niet meer naar het roer te luisteren.

‘Dat is het Spaanse galjoen’, schoot het door hem heen, ‘het zal mij benieuwen, of de schipper er op los zal gaan.’

En toen hij daar zo over dacht, kreeg hij het gevoel, dat hij naar boven moest kijken. Hij wist niet waarvandaan het kwam, maar er was iets, dat hem dwong de ogen op te slaan.

‘Misschien een visioen’, dacht hij en begon te beven.

Hij hield zijn ogen strak gevestigd op het galjoen, aan de einder, maar iets in hem zei: ‘Nee, niet naar dat schip kijken. Ook niet naar de zeilmaker, die op het voorschip bezig is en niet naar de Scheve, die met de Eénoor de verschansing repareert. Alles, wat er aan dek gebeurt, kun je straks wel zien, nu is er iets anders. Voel je het niet? Je moet er naar kijken, al verzet je je er ook nog zo tegen.’

‘Ik ga naar de kombuis’, flitste het in hem op, ‘de kok zal me wachten.’

‘Straks ga je naar de kok, nu moet je doen, wat je toch niet laten kunt.’

Joost wilde het zien.

Hij voorvoelde, wat het was, maar hij trachtte zich gerust te stellen. Hij was immers op een schip en daar groeiden geen eiken, waaraan men soms zevenstuiversmannen ophing, met de benen in de lucht. Hij kon gerust zijn

[pagina 117]
[p. 117]

ogen opslaan en omhoog kijken, hij zou niets anders zien, dan stukgeslagen raas en misschien nog enkele losse flarden zeil, die om de mast hingen.

Maar hij zag wel iets anders.

Aan een ra, die onbeschadigd gebleven was, hingen de twee verstekelingen en niet met het hoofd omlaag.

Joost werd draaierig....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken