Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Wat zag Joost aan de horizon?

De vis was op en de kruik leeg.

Wel hing de lijn weer buiten boord, maar er kwam geen vis aan.

Joost herinnerde zich de woorden van Frederik, dat je geduld moest hebben en de moed niet moest verliezen. Hij probeerde het, maar het was zo moeilijk.

De sloep dobberde maar op de golven. Nu eens klom hij op een omkrullende kop, dan weer gleed hij in een waterdal. En nooit vertoonde zich een schip. Het land moest ergens zijn, maar het liet zich niet zien. Nu zou er toch gauw redding moeten komen, anders zag het er slecht uit voor de beide schipbreukelingen.

Op een morgen kwam de zon bloedrood op.

Zij leek veel groter dan zij was, zo vreemd vond Joost. Net of er iets bijzonders gebeuren zou vandaag.

Dat gevoel had hij wel alle morgens gehad, maar vandaag was het al bijzonder sterk. Je kon niet weten, misschien zouden ze opgepikt worden door een geuzenschip of een straatvaarder; misschien ook zou onverwacht land opdoemen.

Joost durfde het haast niet te hopen, hij was al zo dikwijls teleurgesteld geworden, maar hij klampte zich vast aan het denkbeeld, dat er vandaag redding zou komen.

Hij sprak er over met Frederik.

Dit gaf hem volkomen gelijk. ‘Natuurlijk kan het ge-

[pagina 139]
[p. 139]

beuren, jong, daar moet je niet aan twijfelen. Als we maar lang genoeg rond blijven dobberen komt het zeker.’

Frederik zei het zo beslist, dat Joost er moed door kreeg.

En toen de zon met haar onderste rand op de kim stond en Joost in haar bloedrode, grote gezicht tuurde, wat zag hij daar aan de horizon?

Hij pakte Frederik bij de arm en wees recht voor zich uit.

‘Ik heb het me straks al verbeeld’, zei Frederik, ‘maar ik wou het je niet zeggen. Ik was bang me te vergissen, maar nu heb ik zekerheid, jongen, het is de kust.’

Werkelijk tekende zich, heel vaag, een soort van streep af. Je zou gedacht hebben, een heel laaghangende wolk, net even boven de kim uitgerezen, een schim van een wolkenrand, meer niet. Maar daar, waar de zon opgekomen was, vlak er onder, tekende het zich scherper af. Het kon niet missen, of het was werkelijk land.

De blijdschap van die twee was niet te beschrijven. De grote Frederik legde zijn beide handen op Joosts schouders en keek hem lang aan. Joost zag, hoe zijn ogen vochtig werden. Frederiks lippen bewogen, maar hij scheen geen woorden te kunnen vinden. Eindelijk kwam er uit: ‘We zijn gered, jongen, je hebt gelijk gehad. Vandaag gebeurt het. Het is gelijk gekomen met de zon.’

‘Ik voelde het, Frederik, ik wist het haast zeker.’

Frederik, hoe zwak hij dan ook was, kwam dadelijk in beweging.

‘Daar is het land, jongen, nu is het aan ons, het te bereiken. We moeten laten zien, wat we kunnen. Wat denk je van de riemen? We hebben ons zo lang op goed geluk laten drijven, dat kunnen we ons op dit ogenblik niet langer veroorloven.’

[pagina 140]
[p. 140]

Op de riemen, ja, dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want ach, waar zouden ze de krachten vandaan halen om ze te hanteren? Toch namen ze plaats, ieder op een doft en sloegen de riemen uit. Die voelden heel zwaar in hun handen. Joost had nooit geweten, dat een riem zo verschrikkelijk zwaar kon zijn.

Niet alleen Joost had er moeite mee, ook Frederik kon haast niet. De sloep schoot dan ook niet hard op. Maar zij naderde het land. Reeds kon je zien, dat het werkelijk de duinen waren. Niet, dat je de toppen onderscheiden kon, o nee, daarvoor was de afstand nog veel te groot, maar het waren de duinen, het was geen luchtspiegeling.

‘Hoe lang zullen we werk hebben, Frederik?’

‘Ik denk, zowat de hele dag.’

Joost zuchtte. Hoe zou hij het zo lang volhouden!

‘We moeten het uithouden, jongen, anders zijn we verloren. Niet opgeven.’

Nu, Joost dacht niet aan opgeven. Als het aan hem lag, zou hij door blijven roeien, maar hij was bang, dat de weinige krachten, die hij nog had, hem zouden begeven.

Hoe lang ze al aan de riemen zaten? Joost wist het niet. Maar op een ogenblik kon hij niet meer. De riem schoot hem uit de handen en zelf gleed hij van zijn doft.

Daar lag hij dan, op de dennings, de ogen gesloten, bewusteloos.

Frederik spreidde een stuk zeil over hem heen en maakte zijn polsen nat. Joost zuchtte, maar sloeg de ogen niet op.

‘Hij leeft ten minste nog’, fluisterde Frederik, ‘het enige, wat hem nog redden kan, is het land.’ Daarop zette hij zich weer op zijn doft en roeide de sloep in de richting van de duinen, alleen.

De boot had eigenlijk minder snel moeten vorderen, dan

[pagina 141]
[p. 141]

een ogenblik geleden, toen er nog twee riemen waren, maar integendeel liep zij sneller. Frederik, ervaren zeeman als hij was, merkte het dadelijk.

‘De stroom’, mompelde hij.

Dat was ook zo. Een stroming, die naar het land voerde, had de boot gegrepen en dreef haar naar de kust. Het was juist op tijd, want Frederik was uitgeput. Hij haalde de riem in en vergenoegde zich er mee, de boot te sturen.

En toen Frederik daar zo zat, aan het roer en aldoor naar de kust tuurde, die zich nu zeer duidelijk aftekende, werd hij duizelig. Wel verzette hij zich er tegen, maar ten laatste knikte zijn hoofd voorover, de kin op de borst.

Maar de boot ging haar gang.

Die vond haar weg nu wel, zonder riemen en zonder roer.

De goede stroming dreef haar steeds dichter bij het land, zo dicht, dat de branding, voor het strand, duidelijk zichtbaar was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken