| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
De reusachtige reclame die alles overtroffen had, was niet zonder uitwerking gebleven. Van 's morgens vroeg af stonden de menschen in lange rijen voor de kassa. De aanloop was zoo sterk, dat de politie erbij geroepen moest worden om de orde te handhaven. Binnen een week waren alle avondvoorstellingen al voor de dag van de première uitverkocht.
En toen kwam eindelijk de dag van de gala-première. Bereden politie moest aanwezig zijn om de honderden dwazen, die geloofden aan de avondkas nog plaatsen te krijgen, terug te dringen en om de duizenden, die gekomen waren om tenminste de aankomst van Mira Baart te zien, in toom te houden. De kranten hadden n.l. bericht, dat de filmster de première in een loge bij zou wonen. Men had voor deze avond de beroemdste Jazz-band geëngageerd, die in de feestelijk versierde vestibule speelde. Ook de zaal was versierd met schitterende bloemenarrangementen.
De tijd ging verder en langzamerhand vulden zich de rangen en loges met de feestelijk gekleede menigte. Men zag er vertegenwoordigers van de finantieele wereld, van de industrie en wetenschappen, en het licht weerspiegelde op de witte borsten van de overhemden der heeren en op de rijke sieraden van de dames. Het geroezemoes der stemmen en de gezellige gesprekken vermengden zich met het stemmen der instrumenten van het orkest en het geroep der programma-verkoopsters.
Het licht ging uit en een, in een procenium-loge op- | |
| |
gestelde schijnwerper vlamde op en belichtte een loge in het midden. Het orkest speelde een aanhef en in de loge verscheen Mira Baart, stralend in het wit; over het avondkleed droeg zij een hermelijnen cape en in haar arm hield zij een groote bouquet seringen. Als een vorstin stond zij aan de borstleuning van de loge en boog dankend voor het publiek, dat juichend voor haar applaudisseerde.
De tooneelspeelster ging zitten, de schijnwerpers gingen uit, het werd stil, en onder leiding van den geliefden kapelmeester, die ook al met luid applaus werd ingehaald en die de muziek bij de nieuwe film gecomponeerd had, zette de feestouverture in.
Onder de ouverture betrad Smit de zaal en nam plaats op de eerste rang bij het procenium. Niemand had hem zien komen en ook niemand schonk aandacht aan de vier heeren in avondkleeding, die op de eerste rang van het parket zaten.
De ouverture was verklonken en een lang aangehouden bijval zette in.
Tegen de gewoonte om tusschen de verschillende programmanummers het licht op te laten gaan, bleef het deze avond tot na de voor deze voorstelling uitgezochte korte film, donker.
Toen het licht opging was de stoel naast de procenium in de eerste rang leeg. Ververschingen werden aangeboden, de gesprekken werden weer luider en de stemming steeg steeds hooger.
In het midden van de zaal zat Truus Drakenburg naast Cornelis Baron.
‘Een werkelijk uitstekend programma’ zei hij, ‘het is jammer dat dit niveau niet altijd te behouden is.’
Truus boog zich naar hem over.
| |
| |
‘Ik wil graag gaan,’ fluisterde zij.
Baron wendde zich tot haar.
‘Wat zegt U?’
‘Werkelijk, als ik er niet aan dacht dat ik met U hier ben gekomen en dat U over de voorstelling moet schrijven, dan zou ik U verzoeken nu met mij het Theater te verlaten.’
‘Maar waarom dan?’ vroeg hij bezorgd.
‘Ik heb een onrust in me, die ik niet verklaren kan.’
‘U bent een beetje nerveus. U hebt de laatste tijd ook te veel doorgemaakt. U moest probeeren zich eindelijk eens van die indrukken vrij te maken.’
Truus ging niet op de woorden van Baron in. Zij had niet eens alles gehoord wat hij tegen haar gezegd had. Zij was steeds met haar eigen gedachten bezig en fluisterde:
‘Ik heb het gevoel, dat het voor ons allebei beter is nu te gaan.’
Zwijgend nam hij haar hand in de zijne en dankbaar onderging zij het gevoel van zijn nabijheid.
Het licht in de zaal ging uit en het hoofddeel van het programma begon.
Het Variété-nummer, een idee van den productieleider van het filmgezelschap, was een overgang naar de nieuwe film en bracht het publiek in extase.
In een zee van hel licht, in de glinsterende omlijsting van fantastisch gebogen gouden en zilveren boomen met op den achtergrond een gouden opgaande zon, werden schitterende dansscènes uit de grootste revuefilms van de laatste drie jaren, die men nu nog niet vergeten was, vertoond. Kunstige acrobatische dansen wisselden af met rumba's, bolero's en stepdansen en niemand in de volle zaal kon zich aan het dwingende rythme van de
| |
| |
muziek onttrekken. Het hoogtepunt van de scène was de stepdans van een groote slanke danseres in het costuum van Mira Baart op de muziek van de film. Als een orkaan applaudisseerde het publiek en het was slechts tot rust te brengen toen het variété nummer direct overging in de film. De muziek, in een goddelijke inspiratie geschreven, bracht iedereen al van het begin af in haar ban. De dansen en het onbeschrijflijke rythme van de heele film lieten de toeschouwers niet tot bezinning komen. In de prachtige compositie van de filmrevue was een kleine spannende handeling gebouwd die vertelde van het lot van een artiste. Jalousie, handig gemaakte verwikkelingen en komische scènes wisselden elkander af. En ten slotte kwam het oogenblik, waarop de man, wiens groote liefde door de artiste niet beantwoord wordt, door jalousie en vertwijfeling gedreven, haar opwacht en het noodlottige schot afvuurt. Op dat oogenblik weerklonk in de zaal een lichte gil. Het publiek brak, zooals altijd bij zulke gelegenheden in een lach uit over die ééne nerveuze bezoeker, die zoo geschrokken was van het schot. Maar plotseling verstomde het lachen. Niemand behalve Smit had de kleine vuurstraal uit het midden van de eerste rang zien komen. Er werd gefloten. De film brak af, het licht vlamde op.
In het parket was een groote onrust ontstaan. Een heer was voorovergezonken en de naast hem zittende jonge dame flauw gevallen.
Terwijl twee heeren zich een weg baanden naar de plaatsen van deze beide waren twee andere heeren in de loge van Mira Baart verschenen. Truus Drakenburg werd naar buiten gedragen. Cornelis Baron daarentegen, wiens schouder getroffen was, kon, hoewel hij
| |
| |
verschrikkelijke pijn leed, zich zonder hulp uit de zaal begeven.
Een algemeene paniek ontstond en de weinige menschen, die de moeite deden de orde weer te herstellen werden door de schreeuwende en druk gesticuleerende menigte meegesleept. De menschen in de buurt hadden het het eerst gezien, zij hadden het elkaar toegeschreeuwd en met de snelheid van de storm had het zich door het theater verspreid. Op de loge-leuning voor de plaats van Mira Baart lag een kleine revolver met een geluiddemper in wier loop, zooals de beambte van Smit vaststelde nog de huls van de afgeschoten patroon zat. Het was duidelijk, dat Mira Baart geschoten had, want niemand, die de film niet precies kende zou die eene seconde hebben kunnen afmikken, waarop het schot in de film viel om het eigen schot te dekken.
Zonder acht te slaan op de menschen baande Smit zich een weg door de menigte, die in ontzetting gedreven naar de uitgangen liep. Hij had in zijn berekeningen een fout gemaakt: aan de mogelijkheid van het uitbreken van een paniek in zoo groote mate had hij niet gedacht. Nòch hij, nòch de beide ondergebrachte beambten in de eerste rang hadden op de juiste tijd de middenloge kunnen bereiken door de menschenstroom.
De Hoofdinspecteur nam het wapen in de hand en onderzocht het. Lang keek hij de tooneelspeelster aan, die rechtop, maar doodsbleek voor hem stond. Niemand had kunnen denken wat er op dit oogenblik in hem omging. Koud rustte zijn blik op haar en zakelijk zonder teekenen van innerlijke deelname klonk zijn stem.
‘Juffrouw Baart, ik verklaar U hiermede voor gearresteerd.’
Haar oogen fonkelden.
| |
| |
‘Inspecteur, dat zult U nog wel eens even overdenken. Mijn carrière zult U met deze arrestatie niet kunnen schaden, maar het zou het einde van de Uwe kunnen beteekenen.’
Onbeweeglijk stond Smit voor haar.
‘Laat U dat maar aan mij over. In Uw belang is het zonder tegenstand en zoo onopvallend mogelijk te volgen.’
‘En waar brengt U mij heen?’
‘Ook dat moet U maar aan mij overlaten.’
Hij stak de kleine revolver bij zich en in gezelschap van de beide beambten verliet hij met Mira Baart het Theater.
De ongewone gebeurtenis had een volledige verkeersopstopping veroorzaakt. De vele, uit de bioscoop komende menschen waren opgewonden discussieerend voor het gebouw blijven staan en hadden natuurlijk een even groot aantal nieuwsgierigen naderbij gelokt.
Steeds wilder geruchten verbreidden zich en slechts met de grootste moeite gelukte het de telefonisch opgeroepen politieversterking de menschenmenigte te verstrooien. Smit had zich, begrijpend wat zich voor het theater zou afspelen, naar de achteruitgang begeven om ongemerkt met de tooneelspeelster in zijn wagen te kunnen stappen.
Toen hij haar zijn bureau op de O.Z. Achterburgwal liet binnengaan, protesteerde zij nog eenmaal heftig.
‘Gaat U zitten juffrouw Baart.’
‘Ik ben niet van plan hier zoolang te blijven, dat ik niet evengoed zou kunnen blijven staan.’
‘Ik zou willen dat U ging zitten,’ zei Smit, terwijl hij zonder haar aan te zien een sigaret aanstak. Hij sprak niet luid, maar zijn toon duldde geen tegenspraak
| |
| |
en met een geringschattend schouderophalen gehoorzaamde zij hem.
‘En vertelt U nu eens.’
‘Wat heeft U eigenlijk gedacht? Moet ik U misschien vertellen, dat ik de moordenares ben? Dat ik deze première, die mijn carrière, die mijn levensgeluk moet bevestigen, uitgezocht zou hebben om een misdaad te begaan?’
Na een kleine pauze zei Smit:
‘Wat weet U van Roger Grudel?’
‘Als U iets over hem wilt weten, waarom heeft U hem dan ook niet gearresteerd. Hij zat niet ver van U af.’
‘Roger Grudel was niet in het theater.’
‘U maakt U belachelijk, inspecteur. Ik zelf heb een plaats voor hem besproken en hij zou voor niets ter wereld de voorstelling gemist hebben.’
‘Die plaats is mij bekend, die U voor hem besproken hebt. Maar de heer die op die plaats zat, was niet Roger Grudel.’
Mira Baart brak in luid gelach uit.
‘Niet Roger Grudel?’
‘Neen. Hij zou voor niets ter wereld Uw voorstelling hebben bijgewoond.’
Zij wilde iets antwoorden, maar onder de blik van den Hoofdinspecteur werd zij onzeker. Opeens boog zij zich voorover en gilde:
‘Waar is Rogel Grudel?’
Smit zweeg. Lang. Toen zei hij:
‘Ik heb U meegenomen om U tegen hem te beschermen.’ Nog een oogenblik staarde zij hem aan, toen begreep zij hem. Nauwelijks hoorbaar zei zij:
‘Ik dank U.’
| |
| |
Ondertusschen was de wond van Cornelis Baron, die gelukkig niet zoo erg was als men had gedacht in het ziekenhuis door Dr. de Jong behandeld. Men bracht hem in de kamer waar Truus, met een plaid bedekt, op de divan lag. Zij zag er nog bleek en uitgeput uit, maar toch glimlachte zij tegen hem. Men schoof een ligstoel voor hem bij haar. En toen bleven zij alleen.
‘Gaat het je nu wat beter?’ vroeg hij.
‘En jou? - heb je veel pijn?’
‘Het is wel uit te houden.’
Een oogenblikje zwegen zij beiden.
Toen vroeg hij: ‘Was het dat wat je zoo ongerust had gemaakt?’
‘Ik weet het niet, maar ik zou het wel denken.’
‘Het spijt mij voor je.’
‘Het zal wel weer voorbijgaan.’
Weer was het stil.
‘Hoe kwam je in het theater op dat gevoel?’ vroeg Cornelis.
Truus sloot de oogen en schudde haar hoofd.
‘Had je iets gezien of voelde je het alleen maar instinctief, dat ons iets bedreigde?’
Truus antwoordde niet.
Cornelis staarde in het niet en glimlachte.
‘Acht dagen, zei Dr. de Jong tegen me, dan zal de wond weer in orde zijn. Acht dagen zullen vlug voorbij zijn. Wat zullen Nijman en Verhulst zeggen? Men heeft op mij geschoten. Het verhoogde salaris zal wel voldoende zijn. - Truus -!’
Ze antwoordde niet, ze had ook niet gehoord wat hij gezegd had, was opnieuw in zwijgen vervallen.
Drakenburg was innerlijk door het gebeurde bij de
| |
| |
première niet geroerd, ofschoon hij het met zijn vrouw had bijgewoond. Weliswaar had hij alleen maar tot een bezoek aan de première besloten omdat hij het verplicht was tegenover zijn maatschappelijke positie, maar op grond van zijn inzichten kon hij het niet begrijpen en ook niet goedpraten, dat men voor een artiste een feest organiseerde als was het voor de koningin zelve. Hij zag zich in zijn gevoelens niet bedrogen, want de gebeurtenissen van de avond hadden hem bewezen, dat hij gelijk had. Die kringen waren - naar zijn zin - geen behoorlijk gezelschap. Het had hem pleizier gedaan, dat ook zijn vrouw dezelfde gevoelens koesterde en in waardige houding met hem het theater had verlaten. Beiden hadden zij niet meer over de gebeurtenis gesproken, en de volgende morgen vroeg reed Drakenburg al weer naar de fabriek. Tegen negen uur zag Fedora vanuit het venster van haar slaapkamer, die op de eerste étage was gelegen, een auto door de Apollolaan komen, die voor haar huis stilhield en waar vier heeren uitstapten. Onder hen herkende zij den Hoofdinspecteur Smit. Zij zag de heeren door het voortuintje loopen en hoorde daarna de bel overgaan.
Jan opende weer en zooals zoo vaak de laatste weken, verbleekte hij toen hij de heeren voor zich zag. Zijn verklaring, dat Mijnheer Drakenburg reeds voor eenige uren het huis verlaten had en dat Mevrouw vanwege hoofdpijn nog niet kon ontvangen, scheen op de heeren geen indruk te maken. Zij drongen hem voorbij en bevalen hem alle deuren te sluiten.
‘Maar heeren, ik zei U toch - denkt U toch een beetje na - U kunt toch onmogelijk zoo maar hier binnendringen.’
| |
| |
‘Huisonderzoek,’ was het eenige wat Smit antwoordde.
Jan greep zijn hoofd vast. Hij dreigde om te vallen.
‘Ik geef mijn betrekking hier op. Ik heb nog nooit van mijn leven met de politie te doen gehad en kan er nu ook niet meer aan wennen.’
‘Hoelang zou de Heer Drakenburg noodig hebben om van de fabriek hierheen te komen?’
‘Ongeveer een half uur.’
‘Belt U dan direct de Drakenburg-werken op en verzoek Mijnheer Drakenburg oogenblikkelijk hierheen te komen. Daarna bericht je Mevrouw onze aanwezigheid. Ik maak je erop opmerkzaam, dat je de telefoon verder niet meer moogt gebruiken; en dat je verder geen bevelen van Mevrouw of Mijnheer in ontvangst mag nemen.’
Hoofdschuddend ging de dienaar weg om de bevelen van Smit uit te voeren.
Een paar minuten na half tien reed de wagen van Drakenburg in de Apollolaan voor. Met verbeten woede zag Drakenburg de auto van den Hoofdinspecteur met de agenten in uniform voor zijn huis staan. Terwijl hij door de voortuin liep keek hij naar boven en zag hij Fedora, die hem door het venster glimlachend toewuifde. Ook hij wuifde glimlachend terug en betrad haastig de hal. Jan nam zijn jas en hoed aan.
‘De heeren zijn juist in de bibliotheek bezig,’ fluisterde hij hem toe. ‘Zij hebben een verschrikkelijke wanorde gemaakt.’
Drakenburg trok de deur naar de bibliotheek open en het beeld, dat zijn oogen trof, was nog veel erger dan hij verwacht had. Alle boeken lagen kris en kras in stapels op de grond, de stoelen waren opengesneden.
| |
| |
Laden en kasten stonden open, en de inhoud was doorzocht.
Het bloed schoot hem naar zijn hoofd.
‘Is dat de veelgeroemde bescheidenheid waarmee de politie zou voorgaan en die ze mij beloofd hadden? Met welk recht komt U hier mijn huis doorzoeken?’
Smit bleef volkomen rustig.
‘Mijnheer Drakenburg,’ zei hij, ‘U zult zich over behoorlijkheid van onze kant in alle ernst niet te beklagen hebben gehad. Wij hebben sedert den ongelukkigen avond van de moord op Soubeyrau Uw huis met rust gelaten. Maar de gebeurtenissen, die zich sedert die avond hebben afgespeeld en die gisterenavond weer op een haarbreed na een menschenleven hadden gekost, maken mijn maatregelen allernoodzakelijkst.’
Drakenburg was haast niet in staat een woord uit te brengen.
‘Hoe kunt U het wagen?’ zei hij met heesche stem, ‘hoe kunt U het wagen de schaamtelooze misdaad van een artiste in verband te brengen met het huis Drakenburg?’
Smit wilde iets antwoorden, maar met een handbeweging sneed de industrieel hem ieder woord af.
‘Over Uw houding in deze aangelegenheid valt niets meer te zeggen, alleen zie ik mij genoodzaakt mij met Uw meerderen in verbinding te stellen en nu verlang ik dat U oogenblikkelijk mijn huis verlaat.’
‘Mijnheer Drakenburg,’ zei Smit nog altijd rustig, ‘U schijnt zich te vergissen. Wat ik hier doe is in geen geval eigengerijd of een willekeurig ingrijpen van mijn kant, maar schreden die ik neem met toestemming van mijn meerdere en die ik zeker niet mag nalaten. Ik heb het bevel tot huiszoeking bij U.’
| |
| |
‘Zoudt U mij dit bevel willen laten zien?’
Smit reikte hem het ambtelijke papier over.
Drakenburg las het door en staarde een oogenblik voor zich uit. Toen gaf hij het den Hoofdinspecteur terug.
‘Neemt U mij niet kwalijk,’ zei hij kort, ‘mijn huis staat natuurlijk te Uwer beschikking. Mag ik alleen nog vragen hoe de politie meent het recht tot deze maatregel te hebben?’
Smit liet zijn beambten de bibliotheek verlaten en wendde zich tot den industrieel.
‘Willen wij niet gaan zitten?’
Beide heeren gingen zitten.
‘Mijnheer Smit, ik zou U graag om één ding willen vragen voor U mij Uwe verklaring geeft. Ik weet nu dat U voor het vervullen van Uw plicht hier bent, maar laat als het mogelijk is mijn dochter Truus niets merken van alles wat hier gebeurt, zoo dit eenigszins gaat. Juist U als criminalist zult wel het beste weten, dat zulke indrukken op jonge menschen als vergif werken.’
‘Mijnheer Drakenburg, U kunt ervan overtuigd zijn, dat ik aan Uw verzoek juist in deze richting uit innerlijke overtuiging zou voldoen, maar helaas het staat niet meer in mijn macht.’
Drakenburg werd bleek. Zijn handen beefden en Smit gevoelde een groot medelijden met dezen man.
‘Niet meer in Uw macht? Wat moet dat beteekenen?’
Smit kwam er niet meer toe hem te antwoorden. Een scherpe knal van een schot brak hun onderhoud af.
Beide heeren sprongen op en ijlden naar buiten. Toen zij in de hal aangekomen waren zagen zij den volkomen
| |
| |
ontstelden dienaar van de trap naar beneden komen.
‘In Godsnaam, Mijnheer Drakenburg - Mevrouw -’
‘Wat is er gebeurd?’ onderbrak Smit hem energiek.
‘De deur is gesloten, ik geloof, een ongeluk -’
Drakenburg en Smit stormden de trap op naar boven. De deur van de slaapkamer was gesloten. Smit wierp zich met alle kracht met zijn schouder er tegenaan, keer op keer, tot het hout kraakte en de deur openging.
De beide heeren traden binnen.
Fedora lag op de divan. De eene hand die naar beneden gevallen was hield nog de browning vast en nauwelijks zichtbaar was onder het blauwzwarte haar wat bloed naar buiten gestroomd. Haar oogen waren gesloten en haar trekken droegen nog hetzelfde glimlachje waarmee zij voor weinige minuten Drakenburg vanuit het venster had toegewuifd.
Op de toilettafel lag een brief met het opschrift:
‘Aan mijn geliefden man.’
Drakenburg nam de brief op en reikte hem den Hoofdinspecteur.
‘Mijnheer Smit, ik ben niet in staat de brief te openen en ik zou nog minder kracht hebben om hem te lezen, in ieder geval nu niet. En daar U hem toch hebben moet, neemt U hem dan maar direct mee en laat mij nu alleen.’
Zonder een woord nam Smit de brief aan en zonder een woord ging hij naar buiten.
|
|