Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloedmadonna (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloedmadonna
Afbeelding van BloedmadonnaToon afbeelding van titelpagina van Bloedmadonna

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (12.46 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloedmadonna

(1998)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

Poolshoogte

‘Vind je het goed als ik je gezelschap houd?’ vroeg de man die tegenover haar ging zitten in café Smoock. Zij had een paar uur op de hotelkamer gewerkt; het was niet snel gegaan, zij had weinig te vertellen. ‘Ik had al van je komst gehoord.’

‘Vertellen ze elkaar hier alles?’

Lachend schudde hij zijn hoofd. Hij stak zijn hand uit. ‘Menno Ramaer, ik ben kunstschilder.’

Ramaer, plaatselijk kunstschilder; Hanna kon het lachen moeilijk inhouden. Zij schatte de man tegenover haar. Misschien zou hij haar iets vertellen dat zij kon citeren in het stuk voor zaterdag. Het minste dat zij kon doen was een paar dorpelingen sprekend invoeren.

‘Wat denkt u over de huilende madonna?’

‘Ik heet Menno,’ zei de kunstenaar.

‘Ben je al bij het beeldje geweest?’ Zij aarzelde. ‘Menno,’ voegde zij eraantoe. Hij kon haar vader zijn; klein gebrek geen bezwaar. Ramaer was een middelgrote, zwaargebouwde man, ongeveer zo lang als haar vader, maar die was tengerder; wel had hij een buikje gekregen bij het ouder worden.

Terwijl haar vader zo ongevraagd en enigszins melancholiek in haar opstond, staarde zij Ramaer aan, onwillekeurig, zonder werkelijk te kijken. Zij zag hem door haar vader heen; hij droeg een geblokt, enigszins verschoten overhemd, waarvan drie knopen openstonden, zodat zij uitzicht had op zijn borsthaar.

‘Ik zal je vertellen wat ik van de vertoning vind,’ zei de kunstschilder. ‘Het grappigste is dat ze er zo snel mee leren leven. Het ene moment maken ze ruzie met elkaar, en een minuut daarna liggen ze naast elkaar op hun knieën voor die zinsbegoocheling.’

‘Ruzie?’ vroeg ze.

‘Bij wijze van spreken. Aan de andere kant: het is wel toevallig dat het beeld begint te bloeden in het huis van Thieu.’

‘Ik wil het graag horen,’ zei Hanna. ‘Als je wilt, houd ik je naam buiten mijn stuk.’

[pagina 90]
[p. 90]

‘Ik wil er natuurlijk graag in voorkomen. Weet je wie mijn lievelingsschilder is? Lucian Freud. Dat zul je niet zeggen als je mijn werk ziet.’

‘Dus ik kan je een adept van Freud noemen?’

Hij lachte. ‘Lúcian Freud. Ik vind hem geweldig en afschuwelijk tegelijk. De totale ontluistering van de mens. Ken je dat werk? Het kan altijd nog erger, denk ik bij hem. De oude vrouwen op hun knietjes voor dat beeldje zouden gefundenes Fressen voor hem zijn.’

Zij kon zich er weinig bij voorstellen.

‘Zal ik je Uffel laten zien, bij avond?’

De plotselinge overgang verraste haar. Daarom begon zij te lachen.

‘Zijn er dingen die ik niet mag missen?’

‘Het is hier benauwd,’ zei hij. ‘Als je niet mee wilt, ga ik alleen.’

Hij stond op.

‘Ik ga met je mee,’ zei Hanna.

Uffel bij avond was een dorp bedekt door wolken; het was halve maan. Voor het eerst vandaag voelde zij zich een beetje op haar gemak. Het was half twaalf. Over een uur zou Wolffers arriveren.

Terwijl zij door de verlaten straten slenterden, zei de schilder opeens, alsof hij hardop in zichzelf praatte: ‘Toch moet er voor zo'n bloedend beeldje een verklaring zijn. Wat denk jij?’

‘Ik heb er nog geen gevonden.’

‘Die onderzoeker weet misschien allang hoe het zit. Maar waarschijnlijk hebben ze besloten dat het wonder nog een tijdje voort mag woekeren. Kan geen kwaad. Als de waarheid op den duur maar aan het licht komt. Echte wonderen zijn onbeheersbaar.’

‘Hoe ziet een echt wonder eruit?’ vroeg Hanna.

Ramaer antwoordde: ‘Als je het leven in zijn essentie aan anderen duidelijk kunt maken. Meestal lukt het niet; Freud lukt het, daarom houd ik van zijn schilderijen. Misschien is “houden van” het juiste woord niet. Een soort sprakeloze bewondering, gevoegd bij de woede dat dit het is, en niets meer.’ Opnieuw

[pagina 91]
[p. 91]

wist Hanna niet wat zij moest zeggen. Zij haalde zich Gregorius voor de geest en dacht eraan wat hij zou antwoorden. Daarbij zag zij zijn blik, die koel en afstandelijk op haar gericht was.

Zij liepen naar het einde van het dorp, waar de straatweg begon die naar de snelweg leidde. Ramaer wees omhoog, naar de lucht die een paar heldere plekken te zien gaf.

‘Kijk,’ zei hij. ‘Dat hebben de mensen zich nu altijd afgevraagd. Als je verdergaat dan hun ruimtecapsules, en nog verder, zou je dan bij de hemel komen? Na hoeveel eeuwen varen? Het zou betekenen dat je in zo'n vaartuig sterft en als skelet aankomt, terwijl de ziel je is vooruitgesneld en als engel staat toe te kijken hoe eindelijk, na een eeuwigheid, het overblijfsel van je stoffelijk omhulsel arriveert. Heb je daar wel eens over nagedacht?’

Hanna schudde het hoofd. Onwillekeurig moest zij aan haar moeder denken, die versjes zong over de hemel.

‘Er is een mogelijkheid,’ ging Ramaer verder, ‘dat een macht die ons verstand te boven gaat dat beeldje heeft bevolen ongesteld te worden. Ik vind het een krankzinnig bevel. Maar met cynisme kom je al te gemakkelijk door de wereld. Als wij direct deze hoek omgaan, kan er zich plotseling een lichtende gestalte op ons pad bevinden.’

Zij kwamen bij de hoek.

‘Wacht,’ zei hij. Hij hield haar tegen. ‘Ik neem even poolshoogte.’

Hij legde de paar stappen af tot het einde van de straat, drukte zich tegen de muur en keek voorzichtig om de hoek om. Hij kwam terug. ‘Alles veilig.’

Hanna moest lachen. ‘Wat een verrassing.’

‘Toch is het vaak gebeurd,’ zei hij. ‘Misschien zijn er grote kunstenaars verloren gegaan aan mensen die zich dat inbeeldden. Maar stel dat het je echt overkomt. Zegje dan nog: Het is een goochelaar? Misschien is dat toch wat mensen overeind houdt. Wachten op het wonder.’

Na vijftig meter bleef hij opnieuw staan, voor de deur van een oud, vervallen pand. ‘Mijn atelier,’ zei hij. ‘Gaan we naar binnen?’

[pagina 92]
[p. 92]

‘Vanavond liever niet. Ik heb nog met iemand een afspraak.’

‘Op dit uur?’

‘Collega van de krant.’

‘Jammer,’ zei hij. ‘Misschien morgen.’

Hij stond met zijn rug tegen de voordeur. Toen zij hem nog eens goed bekeek, in het licht van een lantaarn die enkele meters verder stond, zag ze een trek op zijn gezicht die haar ontroerde. Maar daarvoor was zij niet naar Uffel gekomen. Zij dacht aan Wolffers, en van het ene op het andere moment benauwde de afspraak haar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken