Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dode bladeren (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dode bladeren
Afbeelding van Dode bladerenToon afbeelding van titelpagina van Dode bladeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.27 MB)

Scans (3.41 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dode bladeren

(1987)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]

[II]

Ik ben op dit ogenblik vijfenveertig jaar. Ik was negentien toen ik Thérèse beter leerde kennen. Daarvoor had ik haar zoveel keren ontmoet, dat ik geen aandacht aan haar besteedde. Als naaste medewerker van mijn vader kwam zij bij ons thuis. Mijn moeder overleed toen ik tien was. In die tijd bezocht zij ons zelfs geregeld en soms paste zij op mijn broertje en mij. Maar mijn vader nam al spoedig een huishoudster. Daarna zag ik Thérèse nog uitsluitend als ik de zaak bezocht. Achteraf is het niet moeilijk vast te stellen dat zij in mijn kindertijd een elegante vrouw was, voor in de dertig. Zo keek ik er op mijn tiende vanzelfsprekend niet tegenaan. Zij was oud, van een andere generatie. Hoe zien kinderen volwassenen precies? Dat probleem heb ik nooit goed kunnen oplossen. Op een gegeven ogenblik ben je zelf zo oud als je ouders toen je ze als saaie volwassenen zag, met de verkeerde ideeën, niet in staat tot het nemen van ook maar één verstandige beslissing. Een mens die het eigenlijk niet verdient dat hij bestaat: zo

[pagina 9]
[p. 9]

iemand ben ik op dit ogenblik voor mijn eigen kinderen. Vrouwen die mij kunnen opwinden, woorden door hen afgedaan als treurige, verlepte creaturen. Als er een menselijk equivalent voor de glasbak zou bestaan, kieperden ze ons daar allemaal in.

Mijn vader had een grote handelsfirma. Op mijn negentiende ondernam hij een tot mislukken gedoemde poging mij bij de zaak te betrekken.

‘Je hebt net je gymnasiumdiploma gehaald,’ zei hij. ‘En dit is een prachtige firma. Geknipt voor jou en je broer. Ik zal het prettig vinden als jullie onze naam laten voortbestaan.’

‘Je wordt toch niet seniel?’ wilde ik weten.

Deze vraag stelde ik hem niet in deze vorm. Ik zette een schijnheilig gezicht en zei:

‘Onze naam? Wat maakt het uit of onze naam blijft voortbestaan via een firma? Zelf hebben wij daar toch geen lol meer van, na onze dood.’

‘Dat is ongetwijfeld waar,’ zei mijn vader. ‘En in de hemel krijgen we ongetwijfeld andere namen.’

‘Petrus Twee, Petrus Drie, Petrus Vier, net als bij koeien.’

Maar ook deze gedachte liet ik onuitgesproken. Mijn generatie benaderde de ouders met omzichtigheid.

‘Ik begrijp u toch echt niet, pa.’

‘Luister dan,’ zei hij. ‘Het is heel eenvoudig. Het heeft iets met onze levensbestemming te maken. Maar jij zult wel denken dat het een gevolg is van de ouderdom.’

‘Zo oud bent u nog niet!’

[pagina 10]
[p. 10]

Als bijna volwassen kinderen zoiets zeggen, wrijven ze slechts zout in de wonde.

‘Ik zal het je proberen duidelijk te maken,’ zei mijn vader zuchtend. ‘Ik ben in ieder geval op een leeftijd waarop je over de dingen nadenkt. En bovendien heb ik een vrouw verloren op een moment waarop je met de dood nog geen rekening houdt. Als ik, met de kortstondigheid van alles in mijn achterhoofd, om mij heen kijk,’ (hij keek om zich heen, met een zekere pathetiek: grachtenpand, zeventiende-eeuws portret aan de wand, statige kamers, marmeren trappenhuis), ‘dan wil ik dat er continuïteit komt. Dat wordt steeds sterker. In dit pand hebben Amsterdamse kooplieden gewoond. Ze hebben op de plaats waar ik nu zit nagedacht over de vloten die zij lieten uitvaren. Goud en mirre stroomden door hun vingers.’

‘Kom op pa, dat was bij de Wijzen uit het Oosten,’

‘Wacht even!’ riep hij. ‘Die kwamen daar op bezoek.’

Ik wilde niet in zaken. Zonder noemenswaardige moeite had ik mijn gymnasium-alfa diploma behaald en ik dacht dat ik overal verstand van had. Zijn verhaal onderbrak ik uit een soort gewoonte. Leraren stoorde ik ook altijd. Ik was geen sympathiek kind; ook mijn uiterlijk was niet zodanig dat meisjes meteen aan mij dachten als ze een partner zochten om hen naar een partijtje te vergezellen. Eenzelvig was ik, een wijsneus; ik wist nog niet of ik dichter, romanschrijver, filmer of toneelregisseur zou worden. Meestal zat ik alleen, met mijn universele aanleg.

[pagina 11]
[p. 11]

‘Pa, moet u horen,’ zei ik. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in herinneringen. Als wij dood zijn, is onze naam een herinnering. Wat kunnen anderen daar dan nog aan ontlenen? En bovendien moeten we niet overdrijven. Uw grootvader was arbeider. Mama's vader klerk op een klein kantoor. En dan woonden ze ook nog allemaal in de buurt van Zutphen. Die hadden in de zeventiende eeuw hoogstens van het bestaan van Amsterdam gehoord. Dus houd op met die continuïteit. Wij zijn parvenu's, nouveaux riches, wij hebben alles te danken aan de oorlog. Wees blij dat ze die grachten niet hebben weggebombardeerd. Anders had u misschien hoogstens een kantoor gehad in de Wolkenkrabber.’

In die tijd was de wolkenkrabber het hoogste gebouw van de stad. Vaders lieten hem met ontzag aan hun kinderen zien: moet je kijken, wat een verschrikkelijk gevaarte.

‘Ben je dan echt in de wolken?’

‘Nou, misschien als je er van af springt.’

Ik vond mijn vaders continuïteitsgedachte een snobistische uiting van wansmaak.

‘Wil je mij één plezier doen?’ vroeg mijn vader. ‘Je gaat naar de universiteit. Natuurlijk, uitstekend. Jammer dat je geen economie wilt doen. Maar wie weet hoe dat later nog goed komt. Ik wil je laten weten wat het zakenleven inhoudt. En het is niet goed als je aan mijn handje meegaat. Overmorgen moet Thérèse naar Parijs. Als jij nou eens met haar meeging en kijkt hoe ze de zaken behandelt.’

[pagina 12]
[p. 12]

‘Best,’ zei ik. ‘Parijs - altijd meegenomen.’

‘Ga ook maar een keer lekker met haar eten.’

‘Op kosten van de zaak?’

Hij keek mij aan en glimlachte.

‘Danny,’ zei hij. ‘Als de liefde voor het zakendoen via de maag komt, dan heb ik er allang vrede mee.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken