Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een gedoodverfde winnaar (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een gedoodverfde winnaar
Afbeelding van Een gedoodverfde winnaarToon afbeelding van titelpagina van Een gedoodverfde winnaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (7.91 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een gedoodverfde winnaar

(1988)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

[II]

Een uur nadat mijn vader was gestorven belde ik mijn vriend Hugo Horvers. De volgende ochtend bracht hij ons onmiddellijk een bezoek en bood aan te helpen waar hij kon. Dit aanbod trof mij, niet omdat Hugo bereid was om zich voor ons in te spannen, maar omdat ik zelf nog zozeer moest wennen aan het idee van de dood dat ik voortdurend het huis probeerde uit te komen. Uiteindelijk regelde ik alles zelf, terzijde gestaan door een begrafenisondernemer die vertelde dat hij lid was van mijn vaders partij. Boften wij even. Ook Hugo's vrouw Alma praatte met mij via de telefoon. Twee dagen later verschenen zij beiden op de begrafenis.

‘Ik bel je,’ zei Hugo, toen hij mij een hand gaf.

Alma kuste mijn moeder op de wang.

Toen hij inderdaad belde, de avond nadat wij voor de eerste keer het graf hadden bezocht, trof mij de coïncidentie tussen de taak die ik op mij had genomen en zijn dagelijkse bezigheden. Ik zat aan het bureau van mijn vader en bladerde in een bijna tien jaar oude aflevering van het bondsblad die ik in de bovenste lade had gevonden. Ik stond zelf in dat blad, tussen mijn vader en moeder in, tijdens de huldiging ter gelegenheid van zijn dertigjarig jubileum bij de vakbond, waarbij zijn vier verzetsjaren tijdens de oorlog waren meegerekend. Eind 1966. Ik droeg op de foto lang haar en een pak dat te ruim zat en dat ik de vier jaar daarvoor precies twee keer had gedragen.

‘Je doet het aan!’ hoorde ik mijn moeder op bevelende toon.

‘Ik verdom het. Die godverdomde arbeiders komen ook in hun overall.’

[pagina 11]
[p. 11]

‘Dan ga je maar in een overall, meneer de student.’

Ik sloeg het blad dicht.

‘Weet je waar ik nu zit?’ vroeg ik aan Hugo.

‘Aan het bureau van je vader.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Daar staat de telefoon.’

We hadden vier telefoons in ons huis. Er stond er zelfs een op de logeerkamer.

‘Ik zou je kunnen helpen met dat archief,’ zei Hugo even later. ‘Er zit vast iets belangwekkends voor me bij.’

 

Ik had Hugo leren kennen in het begin van de jaren zestig, bij de kennismakingstijd van de ‘progressieve’ studentenvereniging De Olofspoort, waarvan wij lid wensten te worden. Allebei kwamen wij uit de nabije provincie: wij kenden de stad, maar als het er leuk werd moesten wij ons altijd haasten naar de laatste trein. Toen wij begonnen te studeren bevonden wij ons op allerlei terreinen in de uitlopers van de oude tijd: de laatste kaalgeschoren feuten, de verhalen over indikken en deurjeujen en het hockeyfenomeen dat de kale kop van zijn onderdanige eerstejaars beproefde op slagvastheid. Hugo en ik werden niet kaalgeschoren. Wij kregen seksuele voorlichting van een vrouwelijke arts en op haar gezag namen wij aan dat je het rustig neuken kon noemen en dat het heel natuurlijk was als je ermee begon en o ja, prettig was het ook. Enorm! Ze vertelde er niet bij hoe je de in het vooruitzicht gestelde sensatie nog dezelfde avond kon ondergaan. In plaats daarvan moest ik de stad in om uit te zoeken met wat voor soort auto je het beste de woestijn kon doorkruisen. In de namiddagen van de kennismakingstijd kregen wij van politieke jongeren voorlichting over de weg die rechtstreeks naar het beloofde land leidde.

Bij een van die seances zat ik op de harde bank naast hem.

[pagina 12]
[p. 12]

‘Als die klootzak z'n kop maar houdt over het zionisme,’ fluisterde Hugo zonder inleiding, wijzend op een ouderejaars die zich naast de voorste bank had opgesteld.

‘Durf jij een jood een ouwehoer te noemen?’

Hij lachte en wij hadden elkaar gevonden. In het vervolg traden wij gezamenlijk op en probeerden aan de ouderen te laten merken hoe bijzonder wij wel waren wanneer wij op onze waarde onderzocht werden door de disputen.

‘Vind jij zelfkennis belangrijk?’ vroeg een in mijn ogen bejaard lid van de vereniging.

Ik glimlachte superieur.

‘Jammer dat zo weinig mensen het bezitten.’

‘Dat is inderdaad bijzonder jammer,’ antwoordde mijn gespreksgenoot.

Ik schreef in die dagen gedichten, zij het slechte, maar dat wist ik niet. Ik herinner mij een jongen die een eigen blad stencilde en die later detectiveboekjes zou uitgeven. Toen had hij nog van alle eerstejaars de grootste bek. Ik had een heimelijk ontzag voor hem, vooral omdat hij er met de mooiste meid van door ging. De inhoud van zijn woordenstroom interesseerde mij niet. Achter zijn rug vond ik hem een klootzak.

‘Ik ken dat blaadje wel,’ zei Hugo op een avond. ‘Er zijn tientallen van dat soort stencils in omloop, dat weet jij toch wel, dichter?’

Ik had er nooit een gezien.

‘Bij ons liggen ze in de bibliotheek.’

Hij had al in die eerste dagen een voorkeur voor de studiezalen, waar ik voorlopig liever wegbleef Daarvoor had ik niet zeven ellendige jaren op het gymnasium gezeten. Toch had Hugo altijd behoefte aan ontspanning. Als we even vrij hadden van onze vereniging zaten we in de bioscoop. Daarna dronken we zo zuinig mogelijk een paar pilsjes en staarden

[pagina 13]
[p. 13]

naar de vrouwen die met groot gemak door het etablissement liepen zonder dat zij ons ook maar opmerkten.

‘Laten we net doen of we ze niet zien,’ zei Hugo.

Een paar maanden later vond hij zijn eerste vriendin. Deze was toevallig getrouwd, zodat hij er meteen een gezin bij had. De tweede avond nadat hij haar ontmoet had stormde hij mijn kamer binnen om mij mee te delen dat hij impotent was.

‘En ik kon mij altijd wel vier keer per dag afrukken!’ riep Hugo.

Plannen tot beëindiging van zijn leven waren in een vergevorderd stadium. Ik begon tegen hem aan te praten en zei dat het wel mee zou vallen. Als hij maar geduld had ging het even vanzelfsprekend als rukken. Een beetje getroost verliet hij mijn kamer. Hij stelde de afronding van zijn verspilde leven nog een paar dagen uit.

De volgende dag trakteerde hij mij vrijgevig op een paar pilsjes. Hugo's succes in de liefde maakte mij jaloers.

Wij lagen in diezelfde tijd soms een nacht lang in het portiek van De Nieuwe Muziekhandel, om de beste kaarten te bemachtigen voor concerten als die van Thelonious Monk. Nog maar een paar jaar terug nam mijn vader mij en mijn vriendjes mee naar een nachtconcert van The Modern Jazz Quartet, omdat hij die negers ook wel eens aan het werk wilde zien. Na afloop betoonde hij zich buitengewoon enthousiast. De heren droegen zulke keurige smokings.

Moest hij, met zijn ajc-verleden, plotseling vol heimwee aan Al Jolson denken?

Allerlei beelden speelden door mijn hoofd. Mijn leven uit die tijd verweven met scènes uit films van Antonioni, van wie wij dachten dat ze over ons gingen. Maar ze handelden over rijke dames en heren met motorboten en altijd gekleed op een bezoek aan de dancing. Alweer die gelegenheidskle-

[pagina 14]
[p. 14]

ding. Heeft mijn herinnering de beelden vertekend, of identificeerden wij ons al onmiddellijk vanuit onze afkomst met de mensen die het voor het zeggen hadden?

‘Wij waren arbeiders,’ zei mijn vader. ‘Soms kost het mij moeite te beseffen dat jij door ons eigen toedoen van die basis bent losgeraakt.’

‘Hartelijk bedankt pa.’

Hij glimlachte en nam een slokje cognac.

‘Ik heb altijd standsverschillen willen uitwissen,’ zei hij. ‘Bij mijn eigen zoon is dat aardig gelukt, maar wel in de verkeerde richting.’

‘Voor mij in de goede.’

‘Ik ben klaar met opvoeden,’ zei mijn vader.

Hij had zelden tijd voor me gehad.

Waarschijnlijk verschilden wij niet erg van de studenten die een paar jaar voor ons waren begonnen. Wij buitten onze privileges uit en vroegen ons nooit af waaraan wij die verdiend hadden. Dat wij colleges misten omdat ze om negen uur 's morgens begonnen, sprak vanzelf. Maar terwijl de studie mij in het begin ook in de middaguren geenszins wist te boeien, beet Hugo zich er al onmiddellijk in vast. Maar wel op zijn eigen voorwaarden. Dit betekende dat hij aan het einde van het eerste jaar ruzie kreeg met een hoogleraar, die vanaf het begin Hugo's kwaliteiten zag. Ik had in die tijd mijn leermeesters nog uitsluitend achter hun katheders mogen observeren.

‘Hij had er een uur voor uitgetrokken om me te bewijzen dat hij meer wist dan ik, de lul,’ deelde Hugo mee, na zijn eerste wetenschappelijke discussie die hem op een onvoldoende kwam te staan.

‘Waarom leer je die onzin niet gewoon uit je hoofd?’

‘M'n vader stelde voor dat ik m'n excuses ging maken,’ zei Hugo. Hij grinnikte. ‘Pa is bang dat het hem geld gaat kosten.’

[pagina 15]
[p. 15]

Maar daar merkte ik niets van toen ik een paar dagen bij hem logeerde. Hij had hartelijke ouders, die zich bewust waren van hun maatschappelijke positie. Zij hadden de oorlog meegemaakt en daarin hadden zij af en toe moeten nadenken over de vraag hoe ze aan voedsel moesten komen. Maar ze hadden ‘relaties’. Na de restauratie hadden ze met de nodige voorzichtigheid de ongekende welvaart geabsorbeerd, en net als sponsen werden ze daarbij zwaarder. Klagend over de stijgende prijzen lieten ze hun huis opknappen en daarna uitbreken. De oude badkamer ging eruit en werd vervangen door een nieuwe, de w.c. werd rustiekbetegeld en voorzien van een closetrolhouder met speeldoos. Ach, dat getinkel wanneer zijn vader zich kreunend trachtte te ontdoen van een lichte maaltijd. Maar als hij, zijn bretels onder zijn vest dichtknopend, de kamer binnenkwam, ging zijn vinger alweer vermanend omhoog; bij al die zojuist waargenomen vergankelijkheid van het aardse, bracht hij zich de oorlog in herinnering en de daarbij behorende schaarste.

‘Wat zou er van ons zijn geworden hadden we die lieve tante niet gehad!’ Hij glimlachte sentimenteel. ‘Herinner jij je, moeder, die smulstaafjes nog die je voor Hugo kocht?’

Zijn moeder had de schaarste ingewisseld voor overbesteding. Over tekort werd in haar huis uitsluitend in de verleden tijd gesproken. Een enkele keer zette zij een koolsoort op tafel, die Hugo en zijn vader onmiddellijk het zuur gaf.

‘In de oorlog waren jullie er blij mee!’ riep moeder, alsof ze onder contract stond bij professor Lou de Jong.

‘Je hebt zeker niets om aan te trekken,’ zei haar man met een opgewekt gezicht. Hij betaalde rekeningen zonder er al te veel bij na te denken. Op het handelskantoor waar hij als jongste bediende was begonnen, promoveerde hij tot algemeen procuratiehouder. Zo begon hij aan de afbouw van een carrière waarvan hij meende dat die hem in de eerste plaats

[pagina 16]
[p. 16]

mensenkennis had opgeleverd. Vlak na de oorlog was hij collectant geweest van de Hervormde Kerk, en daarna ouderling. Met het groeien van de dagelijkse voorraad welbehagen nam zijn belangstelling voor de door zijn geestelijke raadslieden gepropageerde zuinigheid af. Op vrijdagavond bleef hij in het vervolg liever thuis. Hij liet zich overhalen lid te worden van een Canasta-club. Zijn zwarte streepjesbroek werd overgeleverd aan de motten, die op die manier ook nog profiteerden van de nieuwe welvaart. Alleen op kerstavond begaf de familie zich nu nog naar de kerk, zich verheugend op het krentenbrood bij kaarslicht dat op de wat lange aanloop volgde. Toch vormde dit kerkbezoek een aardig weerzien met anderen die zich door de mammon hadden laten overhalen. Maar deze had nog meer pijlen op zijn boog. De dominee preekte over de vele woningen die het huis van zijn Vader bezat. Hugo's moeder bedacht dat ze altijd al had willen verhuizen. De kinderen gingen nu toch de deur uit. En zo leuk was het niet tot aan haar dood te moeten horen hoe haar naaste zijn toilet doortrok.

Hugo's ouders hadden de oorlog op waardige wijze achter zich gelaten. Zij wilden dat hun kinderen het goed hadden en zich tevreden voelden. Soms gingen in hun slaap toch nog de vliegtuigen over en verborgen zij zich onder aan de trap als bescherming tegen vallend puin. Maar de muren waren van snoepgoed en uit de lucht daalde niets anders dan waardebonnen. Zij gingen zelf aan boord van vliegtuigen, scheepten zich in voor cruises en namen voor hun kinderen dure, zij het overbodige cadeaus mee. Zij waren goed en tevreden, kwamen op tijd op hun werk, lieten de wereld niet verslonzen, maakten zich af en toe onder invloed van een televisieuitzending druk om het onrecht in de wereld, en soms bestempelden zij een programmaonderdeel op diezelfde televisie tot dat onrecht, hun principes aangedaan. Ze beleden hun

[pagina 17]
[p. 17]

haat tegen alles wat links was, maar als ze iemand van die richting tegenkwamen legden ze hun bezwaren opzij. Hun afkeer was een kwestie van vorm. Ze waren niet werkelijk bang voor een verandering van de wetten in hun nadeel. En in een nieuwe oorlog geloofden ze ook niet meer. De Here God kwam als bij toeval in een plastic zak bij het oud vuil en ze misten hem niet. Onder invloed van mijn vriendschap met Hugo brachten ze een avond met mijn ouders door en waardeerden hen.

‘Jouw vader dat is ten figuur,’ zei meneer Horvers. ‘Wat die voor de arbeiders betekend heeft, dat laat zich niet beschrijven.’

Misschien liet het zich best beschrijven, maar dan niet door hem. Hij moest natuurlijk niets hebben van vakbonden en hun gedram. Maar mijn vader was voor hem een man die iets bereikt had in zijn leven. Dat waardeerde hij. Via mijn vader had hij op die manier ontzag voor zichzelf. Doordat mijn vader bekend was geworden, prijsde hij zichzelf uit de arbeidersklasse. Hugo's vader hield niet van vage begrippen. Van bepaalde concretiseringen, zoals openbare demonstraties, hield hij zich verre.

Het kenmerk van zijn generatie: aardigheid. En waarom niet? De centrale verwarming maakte hun huis altijd behaaglijk warm. Ze waren nooit te beroerd om een van hun kinderen een onterugvorderbare lening te verstrekken. Niemand had het recht om in hun bijzijn te verzuren. Zij werden naar voren gehaald in vrolijke programma's op de televisie, maar het was duidelijk dat de makers daarvan geen enkel bezwaar tegen hen hadden. Die zagen hoogstens brood in hen. Zij lachten vrolijk mee. Ze werden ouder en kregen kleinkinderen en deze werden overstelpt met alles wat ze hun eigen kinderen moesten onthouden. Het leven van een kleinzoon begon op een luchtkussen dat opa zelf had opge-

[pagina 18]
[p. 18]

blazen en iedere dag op zachtheid controleerde. De wereld voorgoed verkleind tot een poppenhuis. Liefde en trouw. Geen stap opzij, want overal loert onraad. Vanuit een van de twee ligbaden in zijn nieuwe bungalow hield Hugo's vader soms een toespraak tot zijn zoon (die zich op datzelfde moment elders bevond. De jaren zestig bereikten juist de pieken van opwinding en verwachting).

‘Zoon,’ zei de vader, ‘alles wat je hier ziet heb ik met eigen handen opgebouwd.’ (In werkelijkheid kon hij nog niet eens een lamp indraaien.) ‘Jij zult dit samen met je zuster erven. Maar het is de vraag of je het nog wel nodig hebt. Houd nou eens een keer je mond: je zult het kunnen gebruiken. Leer mij de mens kennen. Je bent een big spender. Jullie geven maar uit! Aan je kleding is het niet te merken. Maar jullie hebben nooit geld!’

‘Het is goedkoper om te lenen,’ zei Hugo bij gelegenheid.

Zijn vader verhief zich uit het bad. Zijn pronte buik hing over zijn geslacht heen. Hij had iets weg van Ollie B. Bommel en aangekleed was hij niet minder een heer.

‘Er komen mindere tijden,’ zei zijn vader. ‘Let op. De tijden worden slechter. En zeg niet dat ik je nooit heb gewaarschuwd.’

Hij ging weer zitten en pakte een spons. Hij had nu een closetrolhouder met ingebouwde radio. Die schetterde opgewekte klanken van de top-veertig. Hugo's vader humde opgeruimd mee. Bij vroegere gelegenheden had hij zich nog wel eens falikant tegen de jazz verklaard. Tot hij van ‘onverdachte zijde’ had gehoord dat deze ‘hoempamuzikanten’ voor Europees publiek optraden in smoking.

‘Zo wordt het Concertgebouw tenminste niet ontheiligd.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken