Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een gedoodverfde winnaar (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een gedoodverfde winnaar
Afbeelding van Een gedoodverfde winnaarToon afbeelding van titelpagina van Een gedoodverfde winnaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (7.91 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een gedoodverfde winnaar

(1988)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

[XVII]

Onmiddellijk nadat Hugo het onderwerp had laten vastleggen van zijn proefschrift, kwam hij in contact met een uitgever, die zich enthousiast betoonde voor het plan en aanbood het werkstuk te publiceren. Hij had toen precies vijf bladzijden geschreven en wel de inleiding, waarin hij iedereen bedankte die hem bij zijn arbeid had geholpen.

Hij was verrast door het aanbod en in de opgewekte verwarring die zich van hem meester maakte, legde hij zich vast op een datum. Hij dacht dat hij het karwei in twee jaar kon klaren, maar de zestiger jaren hadden tien jaar in beslag genomen en hij was van plan grondig te werk te gaan.

Misschien kostte het beschrijven van één enkele dag waarop hij de toppen van de euforie bereikt had, de rest van zijn leven. Die ene dag stond ook niet op zichzelf, en de nasleep ervan duurde nu alweer jaren.

Spoedig ontdekte hij dat hij niet genoeg had aan feiten die hij in archieven vinden kon, maar dat hij zich begrip moest zien te verwerven van de mallemolen waarin hij had rondgetold, studerend en dan weer liftend naar Italië, alleen en plotseling voorzien van gezelschap dat hem voor een paar maanden afsneed van zijn dagelijkse omgeving.

Hij moest gaan begrijpen waarom hij eerst overal te laat was gekomen, en later, op de universiteit, vooraan had gestaan.

Toch probeerde hij zichzelf, onder invloed van zijn promotor, zoveel mogelijk uit zijn werkstuk te snijden. Maar zijn strikt persoonlijke geschiedenis hield hem bij tijd en wijle veel meer in beslag. Het proefschrift stond hem in de

[pagina 86]
[p. 86]

weg, een last waaraan een overmaat aan moeizaam werk was gehecht.

De mensen die met hem in de vrolijkheid hadden gedeeld, hadden hun revolutionaire trekken afgelegd. Zij vroegen zich nu af waarom alles was veranderd en zij zelf het meest. Of waren zij nooit veel anders geweest en was hun revolutionaire tintje van weleer een narrenkap? Zij zaten bij elkaar en praatten over vroeger in een sfeer van weet je nog wel oudje. Ze waren net de dertig gepasseerd en hielden zich bezig met aankoop van grotere huizen en het consumeren van wat zij bijna achteloos verdienden.

Ze maakten zich druk in hun banen en ergerden zich aan lediggang.

Toen Hugo aan zijn proefschrift begon, bedacht hij hoofdstukken getiteld: ‘De betekenis van Provo’, ‘Hitweek, underground of Romantiek?’. Maar terwijl hij zijn voorlopige bevindingen aan een kandidaat-assistent openbaarde, bedacht hij dat hij weinig meer te berde bracht dan banaliteiten. Hij zat op zijn studeerkamer. De echo's van de tijd die hij beschreef kwamen steeds later bij hem terug. Eens zou hij over het diepe duister van de put gebogen staan en niets meer horen.

Hij had zich ingekapseld in een absoluut veilig bestaan. Iedere maand kreeg hij een aanzienlijk bedrag op zijn giro. Maar af en toe kwam de gedachte in hem op dat hij zich al te zeker had gesteld.

Nadat hij in een weekblad een artikel had gepubliceerd ter gelegenheid van de aankoop door de universiteitsbibliotheek van het archief van Provo, werd hij opgebeld door een ambtenaar van het ministerie van binnenlandse zaken. De man vertelde hem dat hij ‘persoonlijk geïnteresseerd’ was in Hugo's geschiedschrijving van de ‘recente onlusten’. Hij complimenteerde Hugo met zijn publikatie.

[pagina 87]
[p. 87]

‘Om eerlijk te zijn,’ zei de ambtenaar, ‘is het allemaal nog goed afgelopen. Je moet er bij voorbeeld toch niet aan denken dat die bommengooierij in de Raadhuisstraat tot ongelukken had geleid.’

Hugo had daar vaak over gedacht.

Dat was geen wetenschap maar fictie. Hij had zich een ‘andere maatschappij’ voorgesteld, zonder gezag. Onderlinge saamhorigheid en verantwoordelijkheidsbesef. Ook in zijn maatschappij gooiden ze niet met rookbommen.

‘Wat is er terechtgekomen van die mensen, die provo's?’ vroeg de ambtenaar.

Hugo zei dat hij dat wilde onderzoeken.

‘Waarom vraagt u niet een overheidssubsidie?’ vroeg de ambtenaar. ‘Echt interessante onderwerpen voor proefschriften zijn schaars.’

 

In de tijd dat hij mij over dit telefoongesprek begon te vertellen raakte hij langzamerhand overspannen. Vroeger had hij gedacht dat dit hem nooit zou overkomen. Hij had het druk met zijn studenten en de vergaderingen die hij nu moest bijwonen hadden geenszins de charme van de rumoerige bijeenkomsten waar tot de afschaffing van alle waardenvrijheid was besloten. Toen hij opeens thuis zat met librium en onrustige dromen, begon hij zich af te vragen of het telefoongesprek met de ambtenaar werkelijk had plaatsgevonden. Het was zo opgelegd en clichématig. Het verleende hem en zijn onderzoek een status die hij eerst op andere manier moest zien waar te maken. En het betrok hem bij de politiek, dat wil zeggen het soort halfslachtige, tweederangs bemoeienissen met staatsaangelegenheden die van de binnenlandse veiligheidsdienst zo'n lachwekkend instituut hadden gemaakt.

‘Wie heeft je gebeld Hugo, Jansen of Jansens?’ vroeg ik.

[pagina 88]
[p. 88]

Hij lachte zuurzoet en zei dat we het zeker zouden merken.

Wat lette hem een telefoontje naar het ministerie? Hij was de naam van de ambtenaar vergeten. Hij maakte zich zorgen over waanvoorstellingen. Wachtte half en half tot hij opnieuw werd opgebeld. Maar dat gebeurde niet. Ik vond het allemaal belachelijk. Ik vroeg mij zelfs af of hij zich niet aanstelde, om zichzelf en zijn overspannenheid belangrijk te maken. Hij was niet overdreven somber, wel prikkelbaar. Hij maakte met iedereen ruzie en sloot zich 's middags in zijn kamer op, waar hij meestal in slaap viel.

Maar het verhaal dat hij toch openlijk verteld had, bleef hem achtervolgen en het benauwde hem dat zijn geest op een belangrijk punt de toegang voor hem had gesloten. Maar als het telefoongesprek definitief een verzinsel werd, wat stak daar dan weer achter? Waarom kon hij niet meer naar believen met fantasie en logica spelen?

Hij zat op zijn kamer en probeerde zich te amuseren. Las een boek en voelde zich wegzakken in een slaap waarin hij meestal hevig, zij het niet opwindend, droomde.

Toch dacht ik af en toe dat hij zijn onbehagen koesterde, als ongerijmd bewijs dat naspeuringen naar zijn verleden noodzakelijk waren.

Ik probeerde met hem over zijn onbehagen te praten, maar hij ontliep dit soort gesprekken. Wel begon hij af en toe een gesprek met mij over de vorderingen met zijn proefschrift, dat straks sneller van de grond zou komen, als hij uitgerust weer aan de slag ging.

‘Wat er ook gebeurt,’ zei Hugo, ‘het onderwerp blijft zo verdomd intrigerend.’

Ik vroeg mij af wat er met hem gebeurd was. Had hij heimwee naar de momenten waarop hij voor de politiepaarden was uitgerend? Vond hij het moeilijk om zijn huidige

[pagina 89]
[p. 89]

positie te aanvaarden in het licht van wat hij vroeger had verwacht? Hijzelf was ouder geworden en handig. Nooit meer was er een student die hem van zijn stuk bracht. Zelfs de meest terughoudenden spande hij na een paar weken voor zijn karretje. Hij was populair en had succes. Hij was in de mode. En hij had in het geheim een vriendin. Die vriendin trad uit de schaduw net op het moment dat hij de laatste resten van de overspannenheid aan het Bretonse strand van zich afschudde. Daar stond zij in een witte bikini. Mannen nodigden haar uit voor het balspel en wilden met haar zwemmen. Net een reclamespot op Hugo's kleurentelevisie. Zij schudde zich uit en in elke druppel spiegelde haar begeerlijkheid.

Hugo speelde jeu de boules met Fritsje. Hij groef een kuil waarin hij zich het liefst zou verschuilen.

In de verte liep Olga.

Hij voelde zich naakt. In zijn hoofd lag de suizende stilte op de loer, die hem al zoveel maanden parten had gespeeld. Ging daar de telefoon, of bleef het vanmiddag vredig?

Alma lag op haar rug in de zon en knipoogde toen ik mij over haar heenboog.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken