Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een gedoodverfde winnaar (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een gedoodverfde winnaar
Afbeelding van Een gedoodverfde winnaarToon afbeelding van titelpagina van Een gedoodverfde winnaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (7.91 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een gedoodverfde winnaar

(1988)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

[XIX]

Hugo kon 's avonds niet wegkomen omdat Alma oesters voor ons had gekocht en pas de volgende avond gingen wij samen iets drinken, ‘want het is wel eens goed als je een keertje zonder vrouwen uitgaat’. Hij leek net een vertegenwoordiger die op zijn eerste klant afgaat. Hij trok een schoon overhemd aan en alleen zijn koffertje vergat hij bij wijze van spreken.

Toen ik hem had afgezet bij Olga's hotel ergerde het mij bovenmatig dat ik nu niet snel kon terugrijden naar Alma om een paar uur met haar alleen te zijn. Ik startte de auto en reed naar een uitspanning in het plaatsje, dat al op dit uur van de zomeravond een verlaten indruk maakte.

Hugo zat op de rand van Olga's bed. Olga stond voor de wastafel en maakte haar gezicht op. Ze had Hugo gevraagd waarom hij niet eerder was gekomen en toen hij zich daarvoor begon te verontschuldigen en haar op de plichten tegenover zijn gezin wees, antwoordde ze dat hij dit eerder had moeten bedenken en dat ze niet naar Frankrijk was gekomen om alleen te zijn.

Van deze kant had hij haar nooit gezien. Wat hij ook uitvoerde, kamikaze stond ver van hem. Hij vond haar gedrag niet sjiek, omdat ze hem in verloren stelling bracht en tegelijk van hem verwachtte dat hij haar inhaalde als een verdwaalde prinses. Voor Hugo hoorde zij niet bij het Bretonse landschap. Zij was een deel van Amsterdam, een schuilplaats voor wanneer het kwaad dat zich in velerlei vormen aan hem voordeed, te veel werd. Zij was natuurlijk ook zijn opwinding, de uitbreiding van zijn leven.

[pagina 99]
[p. 99]

En hij was bevriend met haar. Hij vond haar niet alleen aardig omdat zij weinig eisen aan hem stelde maar omdat zij aandacht voor hem had. Die goot zij in vormen welke Alma hem niet bood. In de vluchtigheid van hun ontmoetingen bereikte hun aandacht voor elkaar een hoge verbranding.

Hij begreep niet waarom zij zich op een zo chanterende manier aan hem voordeed. Ze keek hem koeltjes aan en zei dat ze naar hem verlangd had.

‘O maar ik ook,’ zei Hugo. ‘Ik ook.’

‘Ik wil dat je bij me blijft,’ zei Olga.

Hugo bestelde een fles wijn om zich een gat in zijn geheugen te drinken. Maar één fles betekende wat dat betreft nog niet eens een scheurtje.

Na anderhalf uur debatteren over wat nu eigenlijk zijn plichten waren, begon Hugo lichtplekjes in de duisternis te zien. Het zonnetje zou zo wel doorkomen. Morgen ging hij bij voorbeeld voor Alma boodschappen doen en dan kwam hij eerst een uurtje bij haar langs. En op het strand zou hij toevallig met haar kennismaken en hoewel het geenszins in de mode was met landgenoten om te gaan, kon zij zich bij zijn gezelschap aansluiten en 's avonds gezellig met hen doorbrengen.

‘En dan blijf je natuurlijk ook slapen,’ riep Hugo op verheugde toon.

‘En dan breng je haar naar dit hotel,’ zei Olga.

Hugo nam nog een slok. Olga's woorden klonken hem steeds prettiger in de oren. Langzamerhand bereikte hij het punt waarop het weer vanzelf sprak dat Olga hem was nagereisd.

Hij ging, in de nevels van zijn fantasie, tegen haar aan zitten en streelde haar.

Zij had over de status gesproken die zij in zijn leven innam. Maar zij wilde hem niet zeggen in hoeverre zij door haar

[pagina 100]
[p. 100]

komst hun stilzwijgende afspraak opzegde en hem een nieuw contract ging voorleggen, waarin zij de voor hem aangename elementen van hun verhouding confronteerde met haar eisen.

Ze onderbraken hun besprekingen en bereidden zich in elkaars armen voor op de tweede ronde, waarin haar claims nog dwingender zouden rusten op zijn behoefte zich uit de voeten te maken.

‘Ik houd zoveel van je,’ zei Olga. ‘Waarom breng je me steeds in een positie dat ik me dat kwalijk neem?’

 

Toen ik alleen zat achter mijn tweede Calvados, gaf ik mij over aan een dagdroom waarin ik met Alma alleen verkeerde op het strand waar wij iedere dag met honderden waren. Ik kleedde haar uit en zei aardige dingen tegen haar, die op de golflengte van mijn opwinding storingvrij overkwamen. Er bestonden even geen problemen in dit leven.

Even later kwam er een onbehaaglijk gevoel over mij. Ik moest plotseling denken aan wat ik indertijd allemaal tegen Laura had gezegd, en hoezeer ik mij verheugd had over ons voornemen samen een onderzoek te verrichten. Waar berustte de behoefte op mijn eigen naam samen met die van haar gedrukt te zien? Was dat een modern wetenschappelijk equivalent voor een huwelijksaankondiging? Wilde ik op die manier mijn gevoelens vastleggen om mijzelf eraan te kunnen herinneren als de tijden veranderden? De tijden waren toen al in beweging. Die stonden trouwens nooit stil.

‘Ik heb nooit gescharreld met je moeder,’ sprak mijn vader in mijn geheugen. ‘Wij wisten elkaar te respecteren tot onze huwelijksdag.’

Ik had hem wat meewarig aangekeken.

‘Je bond z'n handen zeker op z'n rug vast,’ zei ik tegen mijn moeder.

[pagina 101]
[p. 101]

Die schudde haar hoofd en glimlachte, terwijl ze van mij wegkeek.

‘Wat een saai leven,’ vervolgde ik. ‘En dat terwijl de moderne jonge arbeider zijn vrouw meteen tegen de aanrecht neemt. Of moet ik zeggen het aanrecht?’

‘Dat zal hem op dat moment een zorg zijn,’ zei mijn vader.

‘Wij wisten het verschil nog tussen de en het,’ zei mijn moeder. ‘Wij lazen alles wat we in handen konden krijgen.’

‘Je stelt de dingen zoals gewoonlijk weer wat overdreven voor,’ zei mijn vader tegen mij. ‘Maar ik moet toegeven: ons leven had een ideaal.’

Ik knikte. Het was niet de eerste keer dat hij me dit vertelde. Ik had zijn idealen altijd saai gevonden. Ze gingen hand in hand met de beperking die mijn ouders mij in mijn jeugd oplegden. De schaarste in de winkels werd nog eens aangedikt bij ons thuis. Als iedereen hamsterde, deed mijn moeder niet mee. Dat kwam niet omdat ze zo verstandig was maar omdat zij in een gesprek met mijn vader had besloten dat hun politieke overtuiging hun dit verbood. Zij gingen uit van solidariteit, ook wanneer iedereen voor zichzelf knokte. Intussen was ze doodsbang dat de slaolie opraakte of dat we straks een tekort zouden hebben aan groene zeep. Ik zag opeens weer voor me hoe ik mij als jongetje van tien had voorgesteld dat wij een kelder zouden hebben, volgestouwd met worstjes in blik, die ik voor het eerst had geproefd na voedseldroppings door de Canadezen. Ik had altijd misprijzend gekeken naar de moeders van mijn vriendjes die hun kasten vulden met zakken bruine bonen en andere dingen die wel voedzaam waren maar niet lekker. Ik begreep toen nog niet wat mij dwars zat. Maar het was de zuinigheid. Het idee dat je onder het juk van de Russen de moed erin hield door je handen te wassen, terwijl wij dat allang niet meer konden omdat mijn ouders onverstandig waren geweest op het mo-

[pagina 102]
[p. 102]

ment dat onze bevrijders nog over ons waakten. Ik begreep niet wat de werkelijke reden was van hun weigering om mee te doen aan de psychose. Ik maakte me kwaad op hun krenterigheid. Mijn ouders kwamen uit arbeidersmilieus. In plaats dat zij hun toegenomen status omzetten in een wat meer op geld uitgeven gerichte levensstijl, werd ik nog meer afgeknepen dan kinderen van ouders die veel minder verdienden dan mijn vader.

Ik moest mij altijd schamen als ik voor mijn verjaardag een in hun ogen exorbitant cadeau vroeg.

‘Het is niet dat ik het niet kan betalen,’ zei mijn vader. ‘Maar jou een grammofoon geven vind ik een soort verraad tegenover je vriendjes.’

‘Je kunt het dus wel betalen?’

‘Allicht,’ zei mijn vader.

Hoorde ik daar een zekere trots?

‘Ik ga er godverdomme zèlf voor werken!’ schreeuwde ik.

Ook in dat geval vond hij de aankoop overdreven. Hadden wij beneden niet een grammofoon? Maar beneden kon ik niet met meiden vrijen, en mijn moeder deelde Charlie Parker bij de categorie ‘rot jazz’ in.

Mijn vader haalde de idealen, voortgekomen uit armoede en de karigheid die hij van nabij gekend had, door elkaar. Hij zette zijn centjes op een rekening en betaalde belasting over de rente. Hij deed nooit iets wat niet mocht, hij dacht dat kleine beetjes het land zouden helpen. Ik kon er dus werkelijk niet over uit toen hij opeens aan de cognac ging.

‘Volg je nou wel de partijlijn?’ informeerde ik. ‘Laat eens zien of je rechtop kunt lopen.’

Hij keek mij welwillend aan en zei dat ‘onze vroegere zorgvuldigheid’ zijn functie had vervuld en vrucht had gedragen.

‘De goederen van deze wereld,’ zei mijn vader, ‘die zijn er

[pagina 103]
[p. 103]

ook voor ons. Ook de beste voortbrengselen. Zoals deze cognac. Ik geef toe: vroeger zouden wij daar niet aan gedacht hebben. Maar wij zijn inmiddels economisch verder gekomen. Niemand verbiedt het een arbeider meer om Courvoisier te drinken.’

‘Misschien betekent dit dat je geen arbeider meer bent,’ zei ik. ‘Of een Hogere Arbeider. Kun je me volgen?’

‘Hoge arbeiders bestaan niet,’ zei mijn vader. ‘Nou ja, feitelijk bestaan ze wel. Maar mensen zoals ik moeten de organisatie aan de gang houden. Anders wordt het een rotzooitje. Ik voel me alleen geen cent méer. En dat ik cognac drink, dat is ook wel te wijten aan de omstandigheden.’

‘Je hoeft er niet over te tobben pa.’

‘De evolutie gaat langzaam,’ antwoordde mijn vader. ‘Dat is wat ik van het leven geleerd heb.’

Ik keek hem aan zonder op zijn woorden in te gaan.

‘Nu alles langzaam gaat,’ zei mijn vader, ‘Nu ik in tegenstelling tot vroeger besef dat het langzaam gaat, vind ik dat mijn eigen leven in een stroomversnelling komt. Ik word ouder Paul. Ik kan niet meer zonder een agenda.’

‘Ik ook niet,’ antwoordde ik zo luchtig mogelijk. ‘Mensen hebben meer afspraken tegenwoordig.’

‘Ik probeer het een beetje rustig aan te doen,’ zei mijn vader. ‘Ik probeer ook eens het een en ander te overdenken.’

 

Ik bestelde nog een Calvados en keek op mijn horloge. Ik gaf Hugo nog een half uur. Ik stelde mij voor hoe Olga zich over hem heenboog.

Ik besefte dat ik mijzelf in zijn plaats dacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken