Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een gedoodverfde winnaar (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een gedoodverfde winnaar
Afbeelding van Een gedoodverfde winnaarToon afbeelding van titelpagina van Een gedoodverfde winnaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (7.91 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een gedoodverfde winnaar

(1988)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

[XXIII]

Eenmaal was ik Hugo nagereisd naar Spanje. Nu stonden wij samen in de keuken af te wassen. Op ezels waren wij door de uitlopers van de Sierra Nevada getrokken, op weg naar Granada. Wij wilden ons onopvallend laten opnemen door het landschap, als autochtonen. Wanneer wij door een dorpje trokken liep de bevolking uit en schreeuwde brullend van het lachen wat wij met die ezels wilden. Moderne mensen reisden per trein. Ze waren daar niet zo modern in die dagen. Op zondag reed de priester op zijn scooter de gelovigen langs, die wel de ouwel kenden maar bij voorbeeld niet het w.c-papier. Misschien stonden Hugo en ik hier zo broederlijk voor het aanrecht omdat wij al na drie dagen de ezels midden op het land hadden achtergelaten. We gaven ze onze ezelworst en de versteende restanten van ons brood. Even later werden wij opgepikt door een vrachtwagenchauffeur die ons met woeste gang binnen een half uur naar Granada reed. Wij hadden altijd veel succes met het verhaal over hoe wij met de ezels waren verdwaald en in het donker een militair terreinencomplex waren binnengelopen. Toen Hugo een heuveltje beklom om de omgeving af te speuren naar licht, vond hij een mitrailleurnest en in vervoering riep hij uit dat dit waarschijnlijk uit de burgeroorlog stamde. Het was of hij een relikwie vond. Hij had zich altijd omringd geweten door de tederste zorgen van zijn ouders. Op dit moment deed hij zijn eerste werkelijke ontdekking. Hij had Hemingway gelezen en zich voorgesteld dat hij zelf met een handgranaat in zijn vuist in dekking had gelegen voor de fascistische horden. De generatie voor de onze kende de bekoringen van illegaliteit

[pagina 121]
[p. 121]

uit eigen ondervinding, of althans van horen zeggen door een leeftijdgenoot. Maar wij hadden de ontberingen waarover onze ouders verslag deden niet meegemaakt. Wat hield het ‘lotgenootschap’ van onze voorgangers in? Hadden ze daardoor het gevoel gekregen dat hun levens werden weggetrokken uit de benauwdheid? Waarschijnlijk wilde iedereen meer uit zichzelf halen dan er in zat. Of gold dat alleen voor mensen als Hugo, die vanaf hun eerste dag waren aangespoord tot het leveren van prestaties? Dat had dan wel een uitzonderlijk effect gehad. Als jongen had Hugo nooit normaal met meisjes gevrijd, hij had ze aanbeden. Hij was een gedichtenschrijver, een koorddanser. Hij wilde zich op de meest praktische manier van zijn ongenoegens losmaken, maar altijd via een onmogelijk gebaar. Hij zag zichzelf zitten in het mitrailleurnest en alle belagers van wat schoon en edel was van het terrein vegen.

Hij was iemand die grote dingen in zijn geest beleefde. Het mitrailleurnest was een symbool en het deed er niet zoveel toe dat het van hem werd afgenomen toen wij even later met onze rinkelende ezels een militair kampement binnen marcheerden.

Dit alles lag vijftien jaar terug.

Onvoorziene omstandigheden daargelaten kon hij zijn hele verdere leven een toeschouwer blijven, met de verre herinneringen aan daden die spanningen hadden veroorzaakt en de idee iets groots van zijn leven te maken. Ik denk dat hij ook daarom een soort klassieke kritiek op de generatie voor hem tentoonspreidde. Hij vond dat zijn eigen vader zich nooit voor hem had geïnteresseerd. Wat betekende die uitspraak als je hem onder de loep nam? Dat hij niet vroeg wat voor moeilijke boeken Hugo allemaal las? Dat hij niets wilde weten over de problemen binnen Hugo's vriendenkring? Kon je het hem kwalijk nemen dat hij op een heel directe

[pagina 122]
[p. 122]

wijze geïnteresseerd was in de veiligheid van zijn zoon en in diens materiële welbehagen? Waarschuwend de vinger opheffen: dat hoorde erbij, dat was een deel van de trots. Hij hield van Hugo, zijn zoon was maatschappelijk gesproken alles geworden wat hij zich voor hem had gedacht. Hugo ging een proefschrift schrijven en kwam waarschijnlijk daardoor in de krant. Hugo droeg een duur overhemd met daaronder een onbegrijpelijk smerige broek. Hoe kon dat? Was dat de nieuwe tijd? Het viel allemaal wel mee. Vroeger had Hugo zich onverdraagzaam opgesteld tegenover Telegraaf-lezers en lidmaten van de vvd. Nu was de enige partij die voor zijn specifieke materiële belangen opkwam diezelfde groep liberalen. Hugo walgde daarvan. Maar vroeger walgde hij van zoveel. Hij werd ouder en kreeg steeds meer verantwoordelijkheid. Die voelde hij straks ook nog wel in zijn portemonnee.

Hugo's vader zag zijn zoon naar zichzelf toegroeien. Die ontwikkeling vond hij wel aardig, hoewel hij hem niet precies begreep. Een zoon die evenveel geld verdiende als de fractieleider van zijn eigen partij en die toch zijn eigen weg ging, of tenminste dacht dat hij dat deed. Modieus, ongetwijfeld. Straks werd het allemaal anders. Hij werd immers geschraagd door een zorgvuldig aangebrachte basis. Hij bezat alle diploma's. Vrouw, kind, gerief. Hijzelf was klein begonnen en zijn zoon groot. Maar hij wilde dat zijn zoon nog zou stijgen. Hij wilde sterven in de zekerheid dat het zijn ‘troonopvolger’ goed ging.

Achter zijn rug schimpte Hugo op de stupiditeit van zijn ouderlijk huis. Maar het was waar: zijn kritiek was uitsluitend theoretisch. Hij vond zijn vader een aardige man.

Hugo voelde geregeld de noodzaak ook mijn vader te kritiseren. Zo was hij er zeker van dat ‘die starre vakbeweging’ nooit iets goeds kon worden. Althans niet iets dat leek

[pagina 123]
[p. 123]

op de solidaritieit zoals hij die had begrepen uit Orwells Afscheid van Catalonië. Als hij mijn vader ontmoette ging hij met hem in debat, op een kinderlijke manier, door de verworvenheden te kleineren waarop mijn vader trots was. In feite was hij voor mijn vader geen partij. Die liet zich niet provoceren. Tegenwerking behoorde bij hem tot het spel. Dan wachtte hij rustig tot hij een welgerichte stoot terug kon geven. Hij zag zijn tegenstanders als pionnen van een andere kleur, met wie hij gezellig op één speelbord verkeerde.

Hugo probeerde mijn vaders speelveld te attaqueren, maar hij kende de spelregels niet goed en hij wist niet waar de diverse gevangenissen en putten zich bevonden. Wel genoot hij van de discussies met mijn vader, zonder te weten dat hij op beslissende momenten gespaard werd. Mijn vader liet zich alleen hard over hem uit wanneer hij weg was gegaan in de overtuiging dat hij een overwinning op de gevestigde orde had behaald. Wel moet ik zeggen dat hij mijn vader bewonderde. Uitsluitend aan de oppervlakte leverde hij kritiek. Ik zag hem eens goedkeurend knikken toen mijn vader een verslaggever van het t.v.-journaal op zijn bekende bonkige manier terechtwees. Op die momenten voelde Hugo zich een kaderlid van de club die de rechten van de minst bedeelden als uitgangspunt voor zijn acties had gekozen.

In 1966 zag hij op het scherm van mijn t.v.-toestel niet anders dan flarden van de optocht door de Raadhuisstraat.

‘Ook niet best meer dat toestel,’ concludeerde Hugo.

We hadden overwogen of we zouden gaan kijken naar de trouwpartij, maar de mensenmenigte die klaarstond om het koppel toe te juichen bracht ons ertoe thuis te blijven. Natuurlijk hadden wij gehoord over de plannen van de provo's, maar we geloofden niet dat er werkelijk iets zou gebeuren.

[pagina 124]
[p. 124]

‘Ze gooien met rookbommen, verdomme!’ riep Hugo opeens, en hij begon fanatiek aan de knoppen van het toestel te draaien om het beeld scherper te krijgen en geluid aan de kast te ontlokken.

We stonden klaar om op de fiets te springen en ons bij de feestvierenden te voegen. Maar bleven zitten in de wetenschap dat wij toch te laat zouden komen.

Hugo had zich voor het hoofd geslagen van spijt. Toch vond hij het niet werkelijk een ramp dat hij thuis zat. De euforie van De Nieuwe Tijd kwam ook zo wel naar hem toe. Hij had mij kort geleden uitgelachen omdat ik voor de massahysterie gezwicht was en Rubber Soul had gekocht. Hij klemde zijn collectie jazz-platen tegen de borst en verklaarde dat hij zich niet liet meeslepen door de commercie. Eric Dolphy toeterde met onverminderde kracht door zijn kamer. Ik begon mij er juist over te verwonderen waarom de muziek waarnaar ik tien jaar lang onafgebroken had geluisterd mij bijna van de ene op de andere dag geen emoties meer kon verschaffen. Ik ging naar de platenwinkel en kocht de platen die ik hier en daar al bij vrienden had gehoord. Vreemde indringers verschenen tussen Mingus en Coltrane. Het ging niet eens gepaard met heimwee. En het was nog maar betrekkelijk kort geleden dat ik bijna door mijn stoel was gezakt van ontroering toen ik Coltrane en Dolphy in het Concertgebouw My favourite things hoorde spelen. Aan het begin van het hoofdnummer na de pauze, een optreden van Dizzy Gillespie, stonden wij demonstratief op en verlieten de zaal. Wij hadden genoeg gehad. En nu had ik totaal genoeg. Er was iets met ons aan de hand. Pas nu begrijp ik dat op dat moment de laatste resten van de karigheid van ons werden afgeworpen. De Nederlandse grijsheid werd omver gekegeld door een weinig Engelse kleurigheid. Het leek er werkelijk op dat al die gereformeerde en roomse troep nooit

[pagina 125]
[p. 125]

meer zou terugkomen. Mensen begonnen wierook buiten de kerk te branden, in hun met allerhande kleden gestoffeerde woonruimten. In onze omgeving waren anderen op een pragmatischer manier bezig de wereld middels de politiek te veranderen. Mijn vader werd nog achterdochtiger tegenover Hugo toen hij zich geconfronteerd zag met Nieuw Links.

We keken naar het t.v.-scherm en zagen rook opstijgen. Zou het verdwijnen van het koningshuis niet de kroon zijn op het streven naar bevrijding?

‘Ze moesten ze kapot schoppen, dat schorem,’ stelde een potige man die naast mij naar een rel keek, met innige tevredenheid vast. De pet van een politieman vloog in een boog over de Dam. Maar er kwam geen duif op zitten.

‘Je bedoelt toch de politie?’ zei ik tegen mijn buurman.

‘Ik bedoel die oproerkraaiers,’ antwoordde hij.

Wij begonnen allebei tegelijkertijd te lachen.

Waarvan werden jongens als Hugo en ik op dat moment bevrijd? Wij, die nooit in een fabriek hadden gestaan en die zorgvuldig waren weggehouden van de maatschappelijke pijnbank?

Vlak voor mijn vader overleed had Hugo met mij over Olga gepraat. Hij zat een beetje met haar in zijn maag, omdat hij niet wist hoe hij twee vrouwen in zijn leven moest inpassen. Gelukkig had hij voorbeelden te over om zich heen die hem de weg aangaven tussen de klippen door, klippen die juist zo verraderlijk waren omdat ze in werkelijkheid meisjesborsten waren.

‘Olga,’ zei Hugo bedachtzaam, ‘is op de een of andere manier het beste dat mij is overkomen.’

‘Op welke manier?’ wilde ik weten.

‘Op de manier van mijn leven,’ zei Hugo.

Ik begreep hem niet.

[pagina 126]
[p. 126]

‘Als je het goed bekijkt,’ zei Hugo, ‘dan zijn wij jongens geweest die het ontzettend leuk hebben gehad in hun leven. Maar ik had Olga nodig om te bewijzen dat het nog veel leuker kon.’

‘Hoe leuk?’ informeerde ik, met de herinnering aan Laura's vertrek.

‘Het overkomt je,’ antwoordde Hugo. ‘Ik geloof dat ons altijd alles overkomen is. Misschien was dat het bezwaar dat je vader altijd tegen mij had. Herinner je je nog?’

Ik knikte.

‘Maar er moet jaloezie bijzitten,’ zei Hugo. ‘Ze zien hoe het met ons gaat door hun inspanningen.’

Hij staarde voor zich uit en dacht misschien na over Olga. Die altijd zei dat ze geen enkel probleem had met hun verhouding. En die hij er om benijdde dat ze toleranter was opgevoed dan hij.

De bevrijding die hij nastreefde was hem inmiddels dicht genaderd. En op datzelfde moment begon zij zich alweer te verwijderen. Het kritische punt: hij ging langzaam naar de veertig toe.

Onder de gladde oppervlakte waarop hij zich bewoog was Hugo een man die zich een huis en haard verworven had en nu een verborgen leven leidde op een meisjeskamer, waar hij een herinnering aan vroeger vond. Zo was het. Of niet? Ik dacht aan het mitrailleurnest dat hem in vervoering had gebracht. Hij was nooit echt ergens bij geweest. En nu droogde hij de kopjes af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken