Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het moet allemaal nog even wennen (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het moet allemaal nog even wennen
Afbeelding van Het moet allemaal nog even wennenToon afbeelding van titelpagina van Het moet allemaal nog even wennen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.48 MB)

Scans (4.98 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het moet allemaal nog even wennen

(1983)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

Vrouwenstaakdag

‘Je gaat er zeker een stukje over schrijven,’ sprak een mij bekende dame, met iets dreigends in haar stem, hoewel ik niet zeker wist of ik mij dat inbeeldde.

Het was maandag 30 maart 1981, kwart over negen, en omdat het nog maar pas zomertijd was geworden, eigenlijk kwart over acht. Met een slaapkater en verstopte ogen naderde ik mijn instituut, op de stoep waarvan enkele dartele meisjes doende waren een papieren pop te fabriceren, een bezigheid waarvan de reikwijdte mij geheel ontging op dit onmogelijke uur, waarop schrijvers, schakers en misdadigers nog behoren te slapen.

Popmuziek krijste over de gracht en doodde het laatste leven in het water.

Nadat ik een eerste, voorzichtige stap binnen de vervloekte werkplek had gezet, gleed ik bij gebrek aan coördinatievermogen uit over een spanlaken, waarop de lezer gesommeerd werd geen besmette koffie te drinken. En juist aan koffie had ik een overstelpende behoefte! Zouden ze er dan iets in hebben gedaan, de dames die de kantine beheerden, voor zover ik wist hartelijke en vrolijke types, die beroepshalve begrepen dat juist op deze geheel misplaatste lentedag eens flink uit de kan getapt moest worden, ter bevordering van onderwijs en wetenschap?

[pagina 50]
[p. 50]

Ik liet mij een flinke plastic beker volschenken en slobberde begerig het opwekkende vocht.

Hierna strompelde ik naar de collegezaal, in de zekerheid dat voor de eerste keer in mijn leven het onvermogen te praten de Egyptische duisternis in mijn geest op niet mis te verstane wijze zou weerspiegelen.

In het zaaltje bevonden zich slechts drie heren. Terwijl buiten die meisjes het afscheid van de winter vierden door hun pop te doorsteken met breinaalden en te besprenkelen met namaakbloed, hadden uitgerekend de dames die ik uit hun onwetendheid diende te verheffen, zich verslapen.

‘Daar zul je wel een stuk over schrijven!’ riep even later een vrouwelijke collega handenwrijvend.

Ik knikte met een grauw gelaat en trok mij op mijn kamer terug, alwaar ik onder het bureau enige slaap probeerde in te halen.

Dat lukte niet. De telefoon rinkelde.

‘Hallo Rudolf!’ riep iemand met een vrouwelijk accent, wier stem ik niet herkende. ‘Heb je al in de stad rondgekeken? Echt iets voor jou! Daar kun je leuke dingen opdoen joh. Dat wordt weer lachen, gieren, brullen om je column. Ik kan precies voorspellen wat er straks instaat!’

‘Misschien wil je hem even dicteren,’ mompelde ik, alvorens ik met een slap gebaar de hoorn uit mijn hand liet vallen en de verbinding verbrak.

Toen het, met mijn jas over mijn oren, toch nog even lukte wat slaap in te halen, droomde ik van een recent bezoek aan de th te Twente, alwaar ik een

[pagina 51]
[p. 51]

lezing had gehouden over het schrijven van columns. In de gangen, op de aanprikborden, hingen foto's van een zwartharige, uitzonderlijk aantrekkelijke jonge vrouw, wier verschijning mijn verdorven ziel plotseling bezaaide met veldbloemen en zacht glanzende viooltjes.

‘Ingenieur Noortje de Vries, wat klinkt daar zo gek aan?’ stond er onder de foto.

Nou, ik kon ze daar verzekeren dat het behoorlijk gek klonk. Weliswaar berustte dat alles op een vooroordeel, maar gezien Noortjes uiterlijk kon ik moeiteloos een stuk of wat redenen bedenken waarom ze geen ingenieur was geworden en haar geluk had gezocht in een andere branche. Voordat deze zich aan mij openbaarde, schrok ik wakker en zag dat het alweer ruimschoots tijd was op huis aan te gaan.

 

Het was heel rustig in de Kalverstraat, maar naarmate ik de Dam dichter naderde, raakte ik steeds meer beklemd in een stoet uitbundig zingende dames, waarmee mijn goedige, vrouwvriendelijke aard danig in zijn schik geweest zou zijn, ware het niet dat het katterige gevoel mij kwelde dat zich meester maakt van mensen die midden op de dag in slaap vallen en daarna abrupt ontwaken in een ruimte waar de stilte als een moker op hen valt.

‘Gooi de mannen die verkrachten in de Amsterdamse grachten’ zong het om mij heen, en hoewel ik mij smetvrij wist, stapte ik toch een beetje vlugger door, al was het alleen maar omdat ik een regenjas droeg. Op de Dam zelf liep ik een vriendin tegen het

[pagina 52]
[p. 52]

blijf van mijn lijf die op een uitgeverij werkt, en zich kennelijk even uit de manuscripten had losgescheurd om een frisse neus te halen.

‘Daar heb je er een!’ gilde zij op het moment dat zij mij zag, en zonder mijn begroeting af te wachten voegde zij er met grote innerlijke zekerheid aan toe: ‘Ik hoef zeker niet te vragen wat je hier komt doen. Al een paar leuke moppen bedacht? Het lijkt me niet moeilijk raden wat je nu weer gaat schrijven.’

Omdat mijn trein binnen korte tijd zou vertrekken, groette ik haar snel en begaf mij tussen de bont uitgedoste duiven door in de richting van het station.

Opeens viel mijn oog op twee gezette vrouwen, beiden met een omgekeerde aluminium pan op het hoofd, die recht op mij afkwamen. Mijn God, ik had nog geen zon gezien en zonnesteek kon het dus niet wezen. Daarom moest het veel erger zijn, iets in mijn hoofd dat beelden opriep die er niet waren. Wat zorgelijker was: de inbeelding viel niet meer te stuiten. Nadat ik de Walküren uit het oog was verloren, reed er een vrachtauto vol vrouwelijke muzikanten voorbij. Hierna een vrouwelijke slang, getooid in lakens met veel brillen.

Ik sloot mijn ogen en drukte mij tegen een muur. Terwijl het lawaai om mij heen toenam probeerde ik heel sterk aan Noortje de Vries te denken, die voor ingenieur studeerde en door alle mannen van de th begeerd werd. En ik stelde mij voor hoe ik een hoogleraar was in de elektro-dynamica en mijzelf aansloot op een batterij, die mij oplaadde tot ik

[pagina 53]
[p. 53]

zo krachtig was als Superman.

Hierna stormde ik op Noortje af, met in mijn hand twee pannen om haar gelukstranen in op te vangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken