Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het moet allemaal nog even wennen (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het moet allemaal nog even wennen
Afbeelding van Het moet allemaal nog even wennenToon afbeelding van titelpagina van Het moet allemaal nog even wennen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.48 MB)

Scans (4.98 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het moet allemaal nog even wennen

(1983)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

Zingen

Juist had ik mijn ogen dichtgedaan om mij voor te stellen hoe ik stond te kijken naar een ver onder mij gelegen watermolen aan een traag stromende Zuidfranse rivier, of het beeld zette zich in mijn neus voort. Het water kwam nogal bruusk op gang, het rad begon te draaien, door het malen van de schoepen ontstak mijn hoofd in een zeurende pijn.

Wist ik dat fantasie ook tot verkoudheid leiden kon!

Even later bleek niemand bereid om de hond uit te laten, die in het bos diende te oefenen in rennen achter stok en bal, dit als ontspanning na de exercitieles, waarin hij het nog steeds niet tot een hoge graad gebracht had.

‘Ik voel mij ziek,’ sprak ik met zachte stem. ‘Maar omdat ik in dit huis de enige ben voor wie het altijd dierendag is, zal ik mij opofferen, desnoods tot ik er bij neerval.’

Dat vonden ze een goed idee.

Ik stopte een pak papieren zakdoeken in mijn jaszak en ging Bello voor naar de auto. Juist wilde ik het pad afrijden toen mijn dochter een bal achter mij aan bracht.

‘Neem die maar voor hem mee.’

Ik snoot mijn neus. Hier was geen houden meer aan. Koortsblaren vormden zich al op mijn lippen

[pagina 77]
[p. 77]

gelijk paddestoelen. Ik wist precies waardoor dit alles kwam.

De week tevoren had ik deelgenomen aan een houthakkersweekend op de Veluwe. Dat zware werk stond mij bij uitzondering even niet aan. Om mij aan het vermoeiende en zinloze gesleep met boomstammen te onttrekken, had ik onder het mom van een zoektocht naar nieuw dood hout veel te lang in de ijzige natuur gebivakkeerd. Terwijl anderen om het vuur stonden en bier dronken, zwierf ik, slechts in het gezelschap van een bijl, verkleumd door de bossen. Daar had gelukkig niemand mij gezien. Mijn wilde blik, het woeste zwaaien van mijn wapen waren mij zeker op een door mannen in witte jassen geleide klopjacht komen te staan.

Bello overigens had er zoals altijd zin in. Nadat hij zich uit de auto had laten zakken, begon hij luid blaffend in het rond te springen, en ook tegen mij op, dit laatste niet voordat hij een modderplas had aangedaan. Ik nam de bal en gaf daar met mijn beste been een verschrikkelijke trap tegen. Hierdoor ging er iets mis met een spiertje dat het been voor de rest van de wandeling degradeerde tot een figurant. Bello evenwel rollebolde achter de bal aan, transporteerde hem verder met zijn neus, maakte schijnbewegingen met zijn poten en lag tien passen verder luidkeels jankend op de grond. Ik hinkte op hem af, liet mij op mijn knieën in de dode bladeren zakken, waaronder zich een hoop viezigheid bevond en begon mijn trouwe vriend te troosten. ‘Heeft Bello dan zijn potepoot verzwikt? Is Bello soms een domme

[pagina 78]
[p. 78]

hond geweest? Moet het haasje Bello naar de auto dragen of draagt Bello baasje?’

Van dit laatste wilde de dappere hond niets weten. Daarom nam ik hem op mijn nek en sjokte, hijgend en snuitend in het wilde weg, in de richting van de auto die plotseling een heel eind van ons weg bleek te staan. Maar eindelijk kregen wij onze redder toch in zicht. Ik liet Bello zakken, haalde de sleuteltjes uit mijn zak en kwam terug met een lege hand.

Hierna betastte ik mijn hele lichaam, waarna een dame die daar liep te trimmen haar enkel verzwikte over een boomstronk. Dit gaf de verloren autosleutels niet aan mij terug.

‘Pappa loopt nog een keer het parcours rond,’ zei ik op dwingende toon tegen de hond. ‘En jij houdt je hier gedeisd. Als je braaf bent krijg je thuis een eind worst.’

Maar de verloren sleuteltjes vond ik niet terug.

Zo aanvaardden wij even later, sleepvoetend, briesend, klagend, de schier eindeloze tocht naar huis. De hond kon ik niet langer dragen. Op drie poten hinkte de voormalige viervoeter achter mij aan. Hadden wij zo over de Dam gelopen, ongetwijfeld zouden wij menige aalmoes hebben opgehaald.

Om de moed erin te houden en mijn zinnen te verzetten, besloot ik iets hardop te zingen, een carnavalskraker van de kritische popgroep Drukwerk, waarin het leed van de wereld met lange uithalen gesublimeerd werd:

‘Toen ik thuiskwam,

[pagina 79]
[p. 79]

Was er geen plaats meer in je bed,

En je zei: “Ach slaap jij op de bank,”

Nu heb je je vriend uitje kamer gezet

En mix je m'n lievelingsdrank,

Maar ik denk dat ik dit keer bedank!’

De hond zong mee, op een eigen, verscheurende wijze.

Gebroken bereikten wij na veel ontberingen ons huis.

Niet lang na onze thuiskomst meldde zich de vriendin van mijn vrouw via de telefoon:

‘Hallo,’ riep ze. ‘De buren hebben zojuist Rudolf en een hond langs de straat zien gaan. Allebei aangeschoten, leek het wel. Ze hielden een hinkelwedstrijd en die man van je liep heel hard te schreeuwen. Dat ie je bed niet meer in mocht. En dat je je vriend openlijk op je kamer houdt. Ik bedoel, ik wil niets suggereren. Maar jij schijnt alleen nog voor die ander iets te willen inschenken, terwijl ie je er niet eens voor bedankt. Wat is er in godsnaam bij jullie aan de hand?’

‘Ach, Rudolf heeft zijn autosleuteltjes verloren,’ zei mijn vrouw.

Aan de andere kant van de lijn was het een ogenblik stil. Toen zei de vriendin:

‘Als dat het is waarom hij niet meer in je bed mag, is het best. Ik dacht: ik bel maar even. Wij in de buurt vreesden al dat het om iets ergs was.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken