Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

Hoofdstuk XI.
Op reis.

De voorspelling van den hotelhouder wordt bewaarheid. Als het gevluchte paar zijne kamer betrekt, woedt reeds een hevige storm. De wind blaast met vervaarlijk gehuil over de zee, wier wateren als beweegbare bergen dooreen rollen terwijl hunne met schuim beladen kruinen opensplitsen en vuurslangen spuwen, die in den donkeren nacht, helder wemelend, doorschijnen. Van tijd tot tijd slingert de bliksem zig-zagvormige schichten naar de woedende baren, terwijl krakende en knallende donderslagen in het luchtruim voortrollen en de aarde, als het ware, op hare grondvesten doen beven.

Zoolang het onweer duurt kan het schuldige paar niet rusten. Alfred verlaat zijn bed om den grootschen Oceaan, dien hij voor de eerste maal ziet, bij het gloeien des hemels, in zijne woede te aanschouwen.

Arme zeelieden! zucht hij, wat zijt gij te beklagen wanneer gij met zulk een weder op de onpeilbare wateren in uw vaartuig, zwak en klein als een notedop, hotsend en botsend voortgeslingerd wordt!

En daar, niet ver van het Hotel, ligt de steamer ‘Hertog van Brabant’ waarmede hij ook, den volgenden dag, de verbolgene Noordzee zal overstoomen.

Alfred, alhoewel door vrees aangetast, bewondert met zekere opgewondenheid de geniale opvatting des menschen. De mensch, nietig schepsel, dat gesteund door de alvermogende macht der wetenschap en der kunde den onmete-

[pagina 72]
[p. 72]

lijken Oceaan, trots de verbitterde natuur, tot een lijdend element van verkeer tusschen alle volkeren weet te benuttigen!

Langzamerhand neemt het onweer af; de wind echter blijft vervaarlijk huilen en de zee is onstuimig en hol.

En nochtans, Alfred, de onstuimigheid van den woedenden Oceaan is niets in vergelijking met de stormen, die op den Oceaan des levens kunnen woeden en diens wateren tot op den bodem schudden en omwoelen. Arme jongen! in welke richting hebt gij den boeg van uw levensbootje gewend? Ziet gij niet, dat de storm der driften, die in de zeilen van uw reeds half onttakeld vaartuig met woede blaast en u in dolle vaart voortzweept, zonder bepaalde richting, zonder kompas of log, u onvermijdelijk naar onbevaarbare wateren voert? Wis en zeker stoot gij eerlang op, eene of andere verborgene rots van 's levens Oceaan en zinkt noodlottig, met uw lek geslagen wrak, in diens geheimnisvollen afgrond!

Neen, niet waar, dat ziet gij niet!.... Gij bemint!....

Den anderen dag was het weder bedaard. Om acht ure ontbijten Alfred en Kaatje in de eetzaal. Weinig later drentelen zij aan den oever van de zee rond en wandelen langzaam naar het staket werk.

Ten tijde van onze geschiedenis was Oostende, als badplaats, nog niet zoozeer en zoo algemeen als heden, bekend. Ook is het badseizoen nog niet begonnen, weshalve geen enkel badwagentje op het zeestrand te bespeuren is. Alleen ligt hier en daar eene visscherssloep op het droog, die slechts het opkomend tij afwacht, om in zee te steken en waarvan de naarstige bemanning zich druk met de noodige voorbereidingen bezig houdt. De zeilen en netten worden hersteld, de kielen gekalfaat, de touwen nagezien, de flanken gepekt, het dek gereinigd en meer andere werken, die tot onderhoud of takeling van een vaartuig behooren, met ijver verricht. Na een gedeelte der duinen en het zandige strand afgekuierd te hebben, beklimmen zij den

[pagina 73]
[p. 73]

vuurtoren. Deze is voorzien van eene beweegbare lichtbaak, die door eene vernuftige samenstelling van gepolijste glazen en spiegels des nachts voor de zeelieden op grooten afstand zichtbaar is en hun de plaats, waar zij zich bevinden, doet kennen.

De nieuwigheid van het tooneel voor onze kersversche reizigers, maar vooral het grootsch schouwspel der zee met haren eigenaardigen wierreuk, haar geheimzinnig gesuis en hare wilde baren, die schuimend hunne woede op het kustzand komen breken, grijpt hen met vervoering en verrukking aan. Allengs begeeft hen de afschrik, dien zij den dag te voren gevoeld hebben, om op zee te gaan. De begeerte ontstaat nu in hun hart om, verwijderd van alle kusten, de zee in hare volle majesteit te zien, zoo als zij is, wanneer de verbaasde reiziger rond zich niets meer bespeurt dan eenen ontzachlijken kring, die den gezichteinder afsluit en waarin water en lucht, tot een enkel element schijnen samen te smelten.

Intusschen slaat het half-twaalf. Alfred en Kaatje keeren, arm aan arm, vrij als vogels in de lucht, naar hun hotel terug en betalen hunne rekening. Hun reisgoed wordt naar de stoomboot gebracht. Een kwartier uurs later is alles beredderd en zitten zij reisvaardig op het dek van den ‘Hertog van Brabant.’

Deze boot is een flink schroefsteamer van vijftien-honderd ton, gansch uit ijzer gebouwd, en van kostelijke salons en gerieflijke kajuiten voorzien. Zichtbaar is het, dat zij opzettelijk als reizigersboot ingericht is. Ook zijn Alfred en Kaatje niet weinig verwonderd over hare pracht, alsmede over de reinheid der machines, die door zorgvuldig onderhoud blinken als spiegels en eerder uit zilver dan uit ijzer of staal vervaardigd schijnen. De matrozen, hofmeesters en kajuitjongens zijn zonder oponthoud onledig met alles op het dek en binnen de boot te schikken en te beredderen. Reeds heeft de klok de nog achterblijvende reizigers voor de eerste maal verwittigd, dat het

[pagina 74]
[p. 74]

vertrekuur naakt. Weldra wordt zij eene tweede maal in beweging gebracht en zendt hare zware tonen, als een laatste vermaan tot de achterblijvers, den wijden oever langs. Reeds staat de kapitein op zijne brug en is de stuurman aan zijn rad en worden de houten overtochtsbruggen aan boord getrokken. Eensklaps kondigt de stoomfluit het vertrekuur aan. De kapitein roept met zware stem door de spreekbuis: Een slagje achteruit! De touwen worden op het dek geworpen. Een tweede bevel klinkt: Stop! en eindelijk: Zachtjes aan, vooruit!

De machines zetten zich in beweging; de dampbuis laat eene gansche wolk ruischenden stoom al zuchtend vliegen. De stuurman draait handig en krachtig zijn rad en de stoomboot, van ketting en touw ontslagen, maakt langs bakboord eene statige beweging op zich zelve, terwijl zij, door de beurtelings rijzende en dalende golven zegevierend kampend, op en neer gewiegd wordt. Rasser en rasser werken de machines, heviger zucht de dampbuis en met snelle vlucht doorklieft de stoomboot de baren. De wimpels op de masten en de nationale vlag op den achtersteven vroolijk fladderen en wapperen. Terwijl het doorkliefde water boeg en voorsteven oploopt, teekent zich achteraan, door het hevige malen der schroef, een wit spoor, een ziedend zog in het omgewoelde watervlak.

Zoo vervliegt eenigen tijd, terwijl Alfred en Kaatje, hand in hand, op eene bank gezeten, vol verrukking de klotsende zee gadeslaan.

Wij zullen hier geen melding maken van eene voorbijgaande onpasselijkheid, die gewoonlijk met de eerste zeereis gepaard gaat en, met eene holle zee als nu, onvermijdelijk is. Het schip, dat weldra hevig stoot en stampt wordt, door eenen zuid-westen wind, in zijnen gang merkelijk verhinderd en vertraagd. Ook lang vóór den avond zijn Alfred en Kaatje naar kooi, zonder dat wij durven bevestigen, dat zij zich uit slaaplust alleen, zoo vroeg tusschen de lakens nederlegden.

[pagina 75]
[p. 75]

Hoewel de kapitein het commando geeft om met ‘full speed’ vooruit te zetten, geraakt de boot slechts kampend en betrekkelijk traag, door de branding. Bij iedere slingering of stoot loopen overgroote baren, stormenderwijs de schansbekleeding op, en zenden over het dek stortregens van spattend zeewater, die de passagiers noodzaken de wijk in kajuiten en salons te nemen.

Tot overmaat van tegenspoed loopt eene as der machine heet, hetgeen een lang oponthoud in zee veroorzaakt. Kortom de reis gaat zoo slecht vooruit, dat de Engelsche kusten nog maar pas in het zicht zijn en zich in de verte als een nevel voordoen, als Alfred en Kaatje den anderen dag in den vroegen morgen, op het dek komen.

Het weder is nu beter geworden, de zee is kalmer en er waait eene heerlijke bries. Welhaast zal ‘de Hertog van Brabant’ de monding van de Theems bereiken. De kusten worden hoe langer hoe duidelijker. Alfred meent zelfs eens eenen toren te ontwaren, die later de bezeilde mast van een genaderd schip blijkt te zijn.

Zoo stoomen zij eindelijk den grootschen stroom op, die zijne wateren tusschen de muren van Londen voortstuwt. Reeds zijn zij Greenwich voorbij, en eenige uren later bereiken zij de ontzachlijke koophandelstad. Het vaartuig manoeuvreert op eenigen afstand van de ‘London Bridge’ en legt voor de ‘Ste Katrien's werf’ aan. Alfred en Kaatje verlaten met de overige passagiers de boot en bevinden zich voor de eerste maal in hun leven, op vreemden bodem. Hunne reisgoederen worden aan wal gebracht en, verloren in eenen waren menschenstroom, te midden van het dommelend gedruis van honderden rijtuigen, die in eene onbeschrijfelijke beweging elkander volgen, of voorbij rijden, of kruisen, geraken zij eindelijk, in het Fransch ‘Hotel de la Paix’ dat, langs den overkant van de rivier, in ‘High street Borough’ gelegen is. Wij zullen hen hier verlaten om onze oude kennissen, de familie Claessens te Gent, eens te gaan bezoeken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken