Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Hoofdstuk XVI.
Baas Alfred krijgt een inwoner-kostganger.

Eenige maanden zijn verloopen sedert Alfred zijne zaak begon. Kaatje is ijverig en zorgvuldig en de zaken in de ‘Sailors Home’ gaan op goeden voet vooruit.

De huishuur loopt echter nog al hoog en daar de tweede verdieping, alhoewel gemeubeld niet verhuurd is, heeft Kaatje er reeds aan gedacht een inwoner-kostganger te aanvaarden. Alfred slijt, met het oog op zijnen vorigen toestand, genoeglijke dagen, want, zoolang hij zonder ander bestaan dan zijne geldmiddelen te Londen was, bekommerde hem de toekomst gedurig. Toch is een schuldig geweten nooit gerust! Nu kwelt hem zijne schielijke vlucht uit het vaderland, dat hij verliet zonder zijne broeders of zuster te verwittigen, en pijnigt hem het verdriet en den kommer, hun daardoor berokkend. Menigmaal zelfs is hij op het punt hun de schuilplaats, waar hij de wijk genomen heeft, bekend te maken. Alfred bemint zijne broeders, en vooral zijne zuster Wantje, van harte. Indien de goede ziel door het plotseling bericht zijner verdwijning eens ziek geworden ware? Zoo hij toch maar schreef? Maar neen, dat kan niet! Immers Wantje zou hem zeker, in weerwil van al haren afschrik van de zee, te Londen komen opzoeken en hem smeeken naar huis terug te keeren. En hoe zou hij haar smeeken wederstaan?

En inderdaad Alfred bedriegt zich niet in Wantje's zusterlijke liefde. Niet zoodra had de goede ziel de schielijke

[pagina 101]
[p. 101]

verdwijning haars broeders vernomen, of zij werd door eenen lievigen zenuwaanval aangetast en barstte uit in zoo'n erbarmlijk ge traan, droomde zoo angstig dag en nacht van Alfred, dat men waarlijk voor erge gevolgen vreesde. Met de krachtigste middelen kon de dokter haar bezwaarlijk eenige rust en kalmte verschaffen. Het afsterven harer moeder, die zij nochtans tot aanbiddens toe beminde, had haar minder getroffen dan Alfred's geheime vlucht. Zij verbeeldde zich, zonder daartoe redenen te hebben, dat hij verongelukt of vermoord was. Niet eens dacht het onschuldige meisje aan de mogelijkheid, dat Alfred met eene minnares de wijk zou genomen hebben, Zoo zuiver was zij van hart en inborst, dat zij tusschen honderd veronderstellingen de werkelijkheid niet eens vermoedde.

Wij zeiden, dat moeder's afsterven haar minder trof dan Alfred's verdwijning. Inderdaad, moeder had zij langzaam door ziekte zien verkwijnen, en van lieverlede had zij zich dan ook op de droeve scheiding voorbereid. Alfred's verdwijning had integendeel zoo schielijk, zoo onverwachts, zoo geheimzinnig plaats gegrepen. Ja, daar school iets schrikkelijks, iets afgrijselijks achter! en zoo, naar hart en geest bekommerd, slijt zij hare dagen in stille mijmering en verteren den angst.

O, Alfred, indien gij eens gemeten wordt met de maat waarmede gij de uwen meet, dan zal uwe straf verschrikkelijk zijn! Doch, vervolgen wij onze geschiedenis.

Een onverwacht toeval zou Alfred's betrekkelijke rust onaangenaam komen storen: Op eenen avond, dat hij in een koffiehuis der City een Pale-ale zit te drinken, wordt hij door eenen jeugdigen heer van zoo wat drie-en-twintig jaren aangesproken. Alfred antwoordt in het Engel sch, maar zeker nog met eenen uitheemschen tongval, want dadelijk vraagt zijn toespreker hem in goed Fransch:

- Mijnheer is zeker geen Engelsch man?

- Neen, mijnheer, antwoordt Alfred kortaf.

[pagina 102]
[p. 102]

- Een Franschman misschien?

- Toch niet; ik ben Belg.

Hiermede vervolgen zij in het Engelsch:

- Een Belg! zoo, zoo, zoo!

- Dat verwondert u?

- Hoe toevallig! Wij zijn landgenooten! En is het niet onbescheiden u te vragen van welke streek gij zijt?

- Ik, mijnheer; ik ben Vlaming.

- Vlaming! Wel wij zijn stamgenooten.

- Dus, gij zijt ook Vlaming? Uit Oost-Vlaanderen?

- Een volbloed Selzaetenaar.

- Heere! Van Selzaete? Slechts onderhalf uur van mijn dorp!

- Uw dorp! Gij zijt dus ergens van de grenzen?

- Van Heuvelbeek.

- Ik ben er meer dan honderd malen geweest.

Nu laten de beide Vlamingen de Engelsche taal varen, die Alfred, tusschen twee haakjes gezegd, nog vreeselijk radbraakt, en zetten hun gesprek in het Vlaamsch voort. Weldra zijn de beide land- en stamgenooten vrienden en Alfred stelt Willem - zoo is de naam van den volbloed Selzaetenaar - voor, op de kennismaking een lekker glas Pale-ale te drinken. Willem neemt aan onder voorwaarde, dat hij op zijne beurt een tweede glas betalen zal. Het voorstel valt zoozeer in beider smaak, dat de twee glazen, drie en vier en vijf worden en de kersversche vrienden, vrij laat en tamelijk beschonken, het koffiehuis verlaten. Beiden slaan dezelfde straten in, vervolgen hunnen weg zoo eenstemmig, dat Alfred aan Willem vraagt of hij ook huiswaarts keert.

- Zeker, verklaart deze.

- Gij woont dus?......

- Aan de dok's, nabij Anchor-Street. Doch ik ben voornemens van kamer te veranderen.

- Zonderling! Wij wonen in hetzelfde kwartier.

- Ik sta er zeer op, die buurt niet te verlaten.

[pagina 103]
[p. 103]

- Zijt gij beambte?

- Ja, in het groot entrepot en ik wil mij van mijne dagelijksche bezigheid niet al te zeer verwijderen. In den winter is het zoo onaangenaam, door wind en regen en sneeuw, naar zijn werk te moeten gaan. Ik zou liever eenige schellingen per maand meer betalen en in de wijk blijven.

- Luister, zegt Alfred eensklaps, ik geloof, dat ik iets voor u weet. Ik woon op den hoek der Anchor-Street en Slug-Lane en heb juist een paar kamers ledig staan. Ik was voornemens ze niet te verhuren, maar aan een landgenoot dat is iets anders. Ga eens mee en indien de kamers u aanstaan, zullen wij het wel eens worden.

Willem verontschuldigt zich; het is nu te laat. Morgen echter, zal hij zonder fout komen zien. De ligging is juist zooals hij die wenscht en hij hoopt wel, dat men de zaak tot wederzijdsch genoegen zal schikken. Bij landgenooten inwonen is toch altijd verkieslijker en aangenamer, meent hij.

Na elkander nog een ‘Wel te rusten, tot morgen!’ te hebben toegeroepen, nemen zij afscheid. Willem is reeds een eind ver, als Alfred hem nogmaals achterna roept, dat hij hem volgens afspraak zal verwachten, waarop Willem's ‘All right!’ terugklinkt.

Bij Alfred's ontwaken is zijne tong ruw en droog, zijne stem eenigszins schor; een weinig hoofdpijn herinnert hem aan de Pale-ale en aan zijnen gezel van den vorigen avond. Onmiddellijk valt hem ook zijn voorstel in het geheugen. Wonder genoeg! de gedachte, die hem den avond te voren tegenlachte - een landgenoot in huis te hebben, - vervult hem nu met wantrouwen en vrees. Hij betreurt het aan Willem gedane voorstel, en valt uit tegen den drank, den drank, die het brein benevelt en den geest des menschen vervoerend, alles lachend doet toeschijnen. Zichzelven echter de schuld zijner verkeerde handelwijze toe te schrijven, daaraan denkt Alfred niet eens.

[pagina 104]
[p. 104]

Alles, alles is de schuld van den drank!

Maar, waarom toch mag Alfred er zooveel bezwaar in vinden eenen landgenoot, eenen vriend - op vreemden bodem zijn landgenooten bijna vrienden - in huis te nemen? Niet moeielijk is dit te raden, immers, reeds lang kennen wij Alfred's hoofdgebrek: hij is jaloersch.

Nu, er valt niet op terug te keeren; Alfred heeft zijn woord gegeven. Kon Willem met slapen het hem gedane voorstel maar vergeten!

Bekommerd en verdrietig verlaat onze held zijne kamer en komt beneden om te ontbijten. Kaatje heeft reeds koffie, brood, boter en ham klaar gezet. Alles blijft onaangeroerd. Beweegloos, in gedachten verzonken, zit de patroon uit de ‘Sailor's Home,’ tot Kaatje hem eindelijk aanspreekt:

- Maar, Alfred jongen, wat hapert er aan?

- Niets! antwoordt deze, half stroef.

- Niets! O, zeg dat niet, ik ken u beter! Komaan, wat is er?

- Welnu, indien gij het weten wilt, ik heb eene domme streek begaan, daar!

- Eene domme streek?

- De domste streek, die ik in mijn leven uithaalde. Die duivelsche drank; maar ook het is uwe schuld!

- Mijne schuld?

- Ja, gij raasdet van niets anders dan van uwe kamers te verhuren!

- Natuurlijk! Is het anders niets?

- Welnu, zij zullen verhuurd worden. Dat verblijdt u, niet waar? Maar.... pas op!

- Wat meent ge?

- Zie, dat ge jegens onzen commensaal niet al te vriendelijk zijt.

- Waarom? vraagt Kaatje, vroolijk lachend.

- Waarom? Waarom? Omdat ik het zoo wil!

- Gij zijt toch zeker niet jaloersch.?

[pagina 105]
[p. 105]

Aan den toon harer stem zou men zeggen, dat zij door dit blijk van belangstelling zeer gevleid is.

- En wie is die heer? vervolgt ze.

- Ik weet het niet; doch hij is een Selzaetenaar.

- Een Selzaetenaar?... een Vlaming?... Hemel, wat goed nieuws! juicht Kaatje.

- Gij zult mij nog van spijt doen barsten.

- Het is niet om met iemand anders, zelfs niet met een Vlaming ons dak te deelen, dat ik met u naar Londen gevlucht ben en mijne vrienden en familie verliet. Neem u in acht en herinner u zulks goed!

- Maar Alfred jongen, waar zijn uwe gedachten? Het is de drank van gisteren, want - beken het, gij waart wel beschonken -, die u alles zoo zwart doet inzien. Kom, kom, gij zijt gek vandaag!

Alfred schijnt door die woorden een weinig gerustgesteld en Kaatje's hand met liefde vattende, zegt hij:

- Kaatje, bemint gij mij oprecht?

- Moet gij zulks nog vragen?

Op hetzelfde oogenblik wordt de deur opengeduwd. Willem treedt binnen, reikt Alfred de hand en begroet Kaatje met een beleefd: Good morning, Madame!

Maar waarom beschouwen Kaatje en Willem elkaar zoo verwonderd? denkt Alfred. Wellicht is het ook maar verbeelding. Wis en zeker, hij bedriegt zich; het is immers onmogelijk.... En toch Kaatje en Willem komen Alfred voortdurend als min of meer ontroerd voor. Een zweem van achterdocht en jaloerschheid vervult reeds zijnen geest. Misschien vergist hij zich wel, maar zie, is Kaatje niet van kleur veranderd. Pijnlijke onzekerheid! O, indien er eens iets gegronds in zijn vermoeden lag. Nu, laat Willem maar weg zijn, hij zal het raadsel wel opklaren en te weten komen, of hij zich vergist heeft of niet.

Nadat Willem en Alfred te zamen een glasje brandij gebruikt hebben, gaan zij, vergezeld van Kaatje, de kamers afzien. Willem vindt ze geheel naar zijnen smaak

[pagina 106]
[p. 106]

en huurt ze, tot groot genoegen der hospita maar tot groot spijt van Alfred, die zijn voorstel van den vorigen avond meer dan ooit betreurt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken