Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt (1559)

Informatie terzijde

Titelpagina van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt
Afbeelding van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemtToon afbeelding van titelpagina van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/brieven
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt

(1559)–Cornelis van Ghistele–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 53r]
[fol. 53r]

Hier beghint de antvvoorde die AEneas schrijft tot Dido,
Ghemaect door den Translatuer.

 
V Droeue clachte die ghy hebt gheleken
 
O Dido, by des swanes sanc als hy moet steruen,
 
Heeft mijn herte meer doen suchten, en dooghen doen leken
 
Ia veel meer bynaes, dan Troyens bederuen.
 
Och dat ick de doot niet en hebbe mogen verweruen
 
Met die edele Troianen groot van weerden:
 
Want v woorden, mijn herte meer duerkeruen
 
Ia en scherper dan duysentich sweerden.
 
Een dolorues verdriet, met pijnlijck volheerdenGa naar margenoot+
 
Can een vroom mans herte inwendich schueren.
 
Ick wou dat ick ghestoruen waer op uwer eerden
 
Soo hadde de liefde die v en my doet trueren
 
Haest een eynde ghenoemen, want Cupidoes cueren
 
(Al sijn zijn stralen vierich gheinflammeert)
 
Swichten na de doot en sijn cracht faelgeert.
 
 
[Folio 53v]
[fol. 53v]
 
Ghy claecht dat ick v bewijse groote ontrouwe
 
En dat ghy my soo eerlijck hebt ontfaen
 
O Elysa, binnen uwer landouwe.
 
Ick kent den grooten dienst die ghy my hebt ghedaen
 
Soo langhe als adem int lijf is, en mijn ooghẽ opẽ staẽ
 
Sal ict altoos moeten ghedachtich wesen.
 
Ga naar margenoot+ Maer ick en ben v niet secretelijck ontgaen,
 
VVant den noot O coninginne ghepresen
 
Die my pijnlijck dwanck tot desen,
 
Hebbick v te kennen ghegheuen manierich,
 
VVant ick wist wel v liefde quaet om ghenesen
 
VVas tot mijwaerts brandende vierich.
 
Hier om soo heb ick v goedertierich
 
Mijnen noot gheseet als een minnaer valiant,
 
Om dat alleyskens vercoelen sou der minnen brant.
 
 
 
Ga naar margenoot+ Ick en ben oock wt my seluen niet ghereyst
 
Na Italien, soo ghy wel cont beuroeyen:
 
Daerom weest ghetroost, en v beter bepeyst
 
God selue heeft my naer dzee doen spoeyen,
 
Sijn beuel en mocht ick niet verfoeyen.
 
VVant te wijle dat Troyen stondt en brande
 
VVerdt my, en mijnen kinde sonder vernoeyen
 
Toegheseet, dat wij binnen den lande
 
Van Italien, souwen als de valiande
 
Moeten hebben ons dominatie,
 
Alsoo Helenus groot van verstande
 
Ons te kennen gaf sonder fallatie.
 
En oock duer Apolloes inspiratie
 
Alsulcx geprofeteert is vande verdreuen Troyanen,
 
Gods wille machmẽ wel metter waerheyt vermanẽ,
 
 
[Folio 54r]
[fol. 54r]
 
Mocht ick op mijn beloop, en na mijnen wille leuen,Ga naar margenoot+
 
De stadt van Troyen sou binnen corten tijen
 
Van my voorwaer noch woorden verheuen,
 
En met hooghe mueren aen alle sijen
 
En met meerder sterckte sou icse beurijen.
 
Om Italien en sou ick niet willen besueren
 
Alsulck leet, verdriet en lijen
 
Als ick gheproeft hebbe, en my noch naect tallẽ vren.
 
Ia al mocht my Carthago wten gronde ghebueren
 
Oft heel tlant van Lybien, dwelc ghy my presenteert,
 
Lieuer sou ick aensien Troyens hooghe mueren:
 
Niet dat v ionste van my wort gherefuseert,
 
Of dat ick duer v meene te wordene verneert
 
Die niet dan veel te rijck sijt voor my ghegoeyt,
 
Maer elck voghel is gheerne daer hy is ghebroeyt.
 
 
 
Ick en hebbe v oock mijn manlijcke trouweGa naar margenoot+
 
Niet toegheseyt, laet dat ghesweghen:
 
Noch oock niet gheloeft binnen uwer landouwe
 
Te blijuene, al was ick vierich tuwaerts gheneghen.
 
Al hebben wij een luttel tijts, als minnaers pleghen
 
Vruecht ghebruyckt, amorueselijck en playsant.
 
Denckt geen vruecht den mẽsche hoe machtich bedegẽ
 
Gheduerich aencleuen mach, tsy in wat lant.
 
God die bouen alle menschen heeft douerhant,
 
Can alle blijschap haest in druck verkeeren.
 
Daerome edel princersse ghebruyckt v verstantGa naar margenoot+
 
Brengt v seluen niet in lijen, en in verseeren
 
Om Venus vruecht, die elcken can onteeren,
 
VVederstaet Cupido, soo salmen v croonen noch
 
Hoocheyt en liefde, qualijc een plaetse bewoonẽ doch.
 
 
[Folio 54v]
[fol. 54v]
 
Ghelijck solpher het waslicht, doet branden vierich
 
Soo sydy met mijnder liefden onsteken.
 
Denckt dat ick niet min maer seer onbestierich
 
Tuwaerts blake, al ben ick van v gheweken:
 
Cupidoes strael is van sulcken treken
 
Hoe veerder van een hoe meerder sijn cracht:
 
Het is aen Paris eertijts wel ghebleken.
 
Daerom alle vren oock, tsy dach, oft nacht
 
(want ghy my uwes weerdich hebt gheacht)
 
Comdy my O Dido in mijnen sinne:
 
Nochtans Gods voorsienicheyt moet,
 
Hier om moeten wy ons troosten edel Coninginne
 
Laet ons soo niet aenhanghen de minne
 
Dat wy God vergeten sullen, en ons bederuen,
 
Die een lief verliest mach een ander verweruen.
 
 
 
Hiarbas de Coninck groot van machte
 
Die is met uwer liefden seer beuanghen
 
Laet v niet duncken dan dat ghy als de verachte
 
Blyuen sult, al moet ick nemen mijn gangen
 
Na Italien met groot verstranghen:
 
Duer heel Lybien is hy een Coninck weerdich,
 
Ia daer ghy v lant selue afhebt ontfanghen.
 
En die v wel sal beschermen sweerdich,
 
Neemt hem mach hy v ghebueren veerdich,
 
VVant Carthago by hem sonder fallatie
 
Sal altoos verbetert worden volheerdich:
 
Ia hy is oock van Iuppiters generatie,
 
V stadt sal in peyse tot elcker spatie
 
Domineren, en ghy sult sijn als de verheuene,
 
Gheen meerder vruecht dan peyselijck te leuene.
 
 
[Folio 55r]
[fol. 55r]
 
Dwaesheyt ist, my voor uwen man te begeerene,
 
Want twaer te duchtene, merckt mijn vermaen,
 
Dat daer duer; (dwelck sou sijn te deerene)
 
V stadt ghedestrueert sou worden, en te niete gaen.
 
VVant Hiarbas (alsoo ick wel heb verstaen)
 
Mach hy v tot eenen wijue niet verweruen
 
Sal v stadt comen belegghen saen
 
En al v lant inden gront bederuen.
 
VVat machten soudy dan van my beeruen:
 
De Troianen souwen noch eens worden veriaecht,
 
Ia of al tsamen bloedich steruen
 
Duer Hiarbas macht stout en onuersaecht.
 
Om der minnen bedrijf wert Troyen gheplaecht
 
Soo sou ooc Carthago, wilt v hier vuer scroemen vrij
 
En den tweeden Paris soumen noemen mij.
 
 
 
Ghy wort ghenaemt een manlijcke vrouwe,
 
Ghebruyckt dan v manlijck verstant en sinnen:
 
En laet v niet, oft v naeckt rouwe,
 
Van Cupido dat kint der minnen
 
Soo lichtelijck en soo scandelijck verwinnen:
 
Ghy hebt soo menich lijen en verdriet
 
VVederstaen, naer uws selfs bikinnen:
 
Suldy dan nu, O neen ghy niet,
 
Nu v rust en vrede is gheschiet,
 
Om mijnen wille v bederuen, en schinden,
 
En doen dat God, redene en natuere verbiet.
 
V nacomelinghen in alle tsweerelts inden
 
V diffameren souwen, om sulck onderwinden,
 
Al lijdy dootlijcke smerte naer v geuoelen fel
 
Den brant der liefden sal alleijyskens vercoelen wel.
 
 
[Folio 55v]
[fol. 55v]
 
Eylaes daer toe en heb ick mijn ridderlijck sweert
 
Vniet ghelaten, O princersse machtich,
 
Om dat ghy v herte soo ghy vercleert
 
Daer mede duerwonden soudt onsachtich.
 
Duer dit ouerpeysen, de tranen warachtich
 
Die als beken vloeyen wt mijnen ooghen,
 
Beletten my te volschrijuene clachtich
 
Desen brief: de hant en wilt oock niet ghedooghen
 
Dat ick my langher daer toe sou pooghen,
 
VVant sy vast besich is en laboreert
 
Om de tranen van mijn wanghen te drooghen
 
En tghepeys, therte soo verturbeert,
 
Dat verstant, en memorie faelgeert,
 
VVant heb ic v doorsake des doots, en tsweert gegeuẽ
 
Hoe sal ick gherust van herten connen leuen.

Finis.

margenoot+
Tibullus. frãgit fortia corda dolor.
margenoot+
Ne finge fugã
margenoot+
Italiã nõ spõ te sequor.
margenoot+
Me fi fata meis paterẽtur ducere vitã auspitijs.
margenoot+
Nec cõiugis vnillustratie praetẽdi laedas.
margenoot+
Nõ bene cõueniũt nec in vna sede morãtur, &c.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken