Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes
Afbeelding van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjesToon afbeelding van titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

Scans (10.45 MB)

ebook (3.77 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.J. Bos



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

(1878)–Reinoudina de Goeje–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Eene geheimzinnige ontmoeting.

Zoodra de deur achter Romanowna gesloten was, liet Milna zich op de sofa nedervallen en bedekte haar gelaat met beide handen. ‘Hoe luide klopt mijn hart,’ zeide zij in zichzelve. ‘En waarom toch? wat heb ik gedaan? Immers niets. Vreemd, de dood van die arme Sophie heeft mij niet half zoo beangstigd als deze kleine leugen, en toch kan ik niet inzien dat ik nu zoo heel veel kwaad deed, want heb ik wel eene onwaarheid gezegd door een verkeerden naam te noemen? Ik deed het immers op zijn bevel. Wel ja, ik maak noodeloos zoovele bezwaren. Kom,’ vervolgde zij, opspringende, ‘laat ik liever eens zien wat de belooning zal zijn voor dezen kleinen dienst,’ en naar de kast gaande, haalde zij er een langen mantel uit van purperkleurig fluweel met een rand van bont omzet, sloeg dien om hare schouders, bevestigde hem om den hals met een breeden gouden haak, dien zij uit een doosje nam, en zette vervolgens een soort van kroontje op, dat Romanowna tusschenbeide droeg.

‘Die kleeding past mij nu niet,’ zeide zij, ‘omdat ik slechts een kamermeisje ben; maar wat staat het mij toch goed,’ dacht zij, terwijl zij zich met niet minder welbehagen bekeek dan Romanowna eenige oogenblikken vroeger. ‘Hoe recht gelukkig moet men toch zijn, als men rijk is en altijd zoo prachtig gekleed kan zijn. Romanowna vroeg mij of ik jaloersch op haar was; hè! dat zou nooit in mij opkomen, neen, ik houd veel te veel van haar om ooit aan jaloezie te denken; maar toch zal ik zeer blijde zijn als die geheimzinnige vreemdeling zijn woord houdt, en ik in het bezit ben van al die beloofde pracht. Ha! dat zal een prettige tijd worden... maar komaan,’ vervolgde zij, nadat zij eenige oogenblikken in de aanschouwing van haar eigen beeld verdiept was gebleven, ‘weg met die geleende veeren,’ en bij deze woorden ontdeed zij zich van mantel en kapsel, en borg ze weer weg met de kleederen der prinses.

‘Nu zal ik eens gaan zien,’ vervolgde zij, luider sprekende, alsof zij zich daardoor bemoedigen wilde, ‘wat de vreemdeling mij te zeggen zal hebben. Ik wilde wel dat ik al weder terug was, want ik zie er bepaald tegen op, op dit uur van den avond zoo alleen uit te gaan. Ik zal er mij maar warm instoppen, ofschoon mijn bloed genoeg jaagt om mij warm te houden. Zou ik verkeerd doen

[pagina 8]
[p. 8]

met naar den vreemdeling te luisteren?’ vroeg zij nadenkend. ‘Wel neen,’ vervolgde zij, dadelijk dit denkbeeld verwerpende, ‘hij bracht mij immers Gods bevel over en... wel neen! ik ben een dwaas meisje om mij zoo te verontrusten,’ en hare alleenspraak eindigende, verliet zij de kamer, de zorg voor het uitdoen der kaarsen aan de bedienden van minderen rang overlatende. Daarop hulde zij zich in een zeer dikken mantel met een kap er op, en begaf zich naar beneden, waar dadelijk een slaaf naderde, die haar vroeg of zij de verwachte persoon was.

Milna knikte toestemmend en volgde hem in stilte. Een draagkoetsje stond voor haar gereed, en zoodra zij er plaats in had genomen, droegen vier slaven haar met ongeloofelijke snelheid een eind voort. Hoe ver zij liepen en waar zij naar toe ging, wist zij niet, maar voelde wel, dat haar hart luider en luider begon te kloppen, terwijl zij daar zat met de handen tegen het brandend hoofd gedrukt. Om zich wat af te leiden, trachtte zij de voetstappen te tellen van de slaven, die nog altijd op een sukkeldrafje voortliepen; doch dat geluid vermeerderde slechts haar inwendigen angst. Eindelijk werd de draagkoets nedergezet op eene binnenplaats en kon Milna hare tijdelijke gevangenis verlaten; zij stapte er vlug uit, maar bevond zich toen voor een langen duisteren gang, dien zij moest ingaan. Eenigszins aarzelend bleef zij staan, daar zij zich al den moed voelde ontzinken. Tot haar geluk werd eene deur geopend, waaruit een flauwe lichtstraal kwam, en zij hoorde een welbekende stem zeggen: ‘hierheen!’

Milna bevond zich nu tegenover den persoon, die haar had toegesproken.

‘Wees welkom, mijne dochter,’ zeide de vreemdeling deftig en reikte haar de hand.

‘Uw zegen, mijn vader,’ smeekte Milna, terwijl zij, in plaats van zijne hand aan te nemen, voor hem nederknielde.

De vreemdeling, die een bisschoppelijk gewaad aan had, breidde zijne handen over het jonge meisje uit en prevelde eenige woorden binnensmonds. Vervolgens richtte hij Milna op, wees haar eene zitplaats aan, en verwijderde zich toen om te zien of alles goed gesloten was. Zoodra Milna de bekende stem gehoord had, was zij veel kalmer geworden, en had nu hare bedaardheid genoeg herkregen om eens rond te kijken. De plaats waar zij zich bevond was haar onbekend, maar blijkbaar was het een soort van kerk, want

[pagina 9]
[p. 9]

de muren waren geheel bedekt met afbeeldingen van heiligen. Overigens was er niets dat haar aan een huis van godsvereering deed denken, want er was geen altaar, geen doopvont, geen preekgestoelte te zien, doch misschien was dat alles opgeruimd en naar een ander gedeelte der kapel gebracht. Het zwakke licht van een lampje, dat onder de schilderij van den heiligen Nicolaas brandde, liet haar niet toe de geheele kapel te overzien, maar zij had toch ook geene gelegenheid om verder rond te zien, daar de vreemdeling zich naast haar nederzette. Onwillekeurig huiverde het meisje toen hij haar met zijne donkere oogen doordringend aanzag, en zij sloeg de hare neder.

‘Wees niet bevreesd, mijne dochter,’ begon hij, terwijl hij Milna's afgezakten mantel dicht om haar heentrok.

Milna bedankte hem met een vriendelijk knikje voor dezen dienst en zag hem weder aan.

‘Vertel mij nu eens, mijne dochter, of ge gedaan hebt wat ik u beval.’

‘Ja, mijn vader,’ antwoordde Milna.

‘Wat hebt ge gedaan?’ vroeg hij kortaf.

‘Wat gij mij bevolen hebt,’ antwoordde Milna even kort.

‘En dat is?’ hernam de vreemdeling vragend.

Milna fronsde de wenkbrauwen en zeide: ‘Hoe, mijn vader, hebt gij dan vergeten wat gij mij zoo herhaalde malen hebt voorgezegd?’

De man zag het meisje afkeurend aan en schudde het hoofd. Zij kleurde en hernam: ‘Vergeef mij, mijn vader, dat ik u dit antwoord gaf, maar...’

‘Maar wat?’ vroeg hij, daar zij haren zin niet voltooide.

‘Gij beloofdet mij de rust van mijn geweten te zullen hergeven,’ sprak Milna, ‘en in plaats daarvan hebt gij mij bevolen iets te doen, dat tegen mijn geweten strijdt en ik volstrekt niet begrijp.’

‘Milna, Milna,’ zuchtte de vreemde, ‘wat zult gij nog een zwaren strijd hebben voordat ge uw plicht leert begrijpen.’

‘Mijn plicht was tot nog toe het mijne meesteres naar den zin te maken, en nu wilt gij dat ik haar onwaarheden vertel. Ik heb het gedaan, maar ik gevoel dat ik verkeerd handelde, want ik ben den geheelen avond zóó onrustig geweest en zóó bezwaard, alsof ik eene zeer groote misdaad heb bedreren,’ zeide Milna snel.

Terwijl zij sprak, zag de vreemdeling haar met zijne groote zwarte oogen stijf aan, en meer dan eens scheen het, alsof hij haar in de

[pagina 10]
[p. 10]

rede wilde vallen. Hij deed dit evenwel niet, maar liet haar, ofschoon hij zich van ongeduld op de lippen beet, kalm uitpraten. ‘Milna,’ beval hij toen, ‘zie mij eens aan.’

Het meisje gehoorzaamde.

‘Zeg mij,’ vroeg hij, ‘zie ik er uit als een bedrieger?’

‘Neen, waarlijk niet,’ verzekerde zij met vuur.

‘Welnu, waartoe dan die onnoodige klachten? Een paar dagen geleden kwaamt gij in een tempel en beleedt daar, halfluide, aan God eene schuld die u drukte. Ik hoorde u zonder dat gij mij zaagt, maar mijne verschijning was u niet onwelkom, want ik bood u een middel aan om u met uzelve en met God te verzoenen. Onze goede en slechte daden wegen tegen elkander op: gij zijt onbarmhartig geweest tegen een arm kind, dat ge hadt moeten beschermen, en van haar dood beschuldigt gij uzelve niet geheel ten onrechte.’

Milna zuchtte diep, toen de vreemdeling opzettelijk even zweeg.

‘Gij kunt de dooden niet door tranen of zuchten in het leven terugroepen, maar ge kunt met eene zeer geringe moeite de levenden een grooten dienst bewijzen. Uwe boete was waarlijk niet zwaar, want ge hadt niets te doen dan de prinses een naam te zeggen, die daardoor de keizerin ter oore kan komen.’

‘De moeite is niet groot, maar het is onaangenaam niet te weten waarom men zoo'n vreemde rol speelt. Zeg mij toch, mijn vader,’ smeekte Milna, ‘wat is het doel van dit alles?’

‘Dat doel,’ zeide de vreemdeling, nadat hij eenige oogenblikken had nagedacht, ‘is van staatkundig belang, maar voor u is het, althans voor het oogenblik nog, voldoende te weten, dat ge God gediend hebt door mij te dienen, en dat zal u stellig genoeg zijn, niet waar?’

Milna had gaarne ‘neen’ gezegd, maar de zwarte oogen van den vreemde dwongen haar deze vraag toestemmend te beantwoorden.

‘Nu,’ vervolgde hij, ‘dan zullen wij voor ditmaal eindigen. Als ge gelegenheid daartoe kunt vinden, moet ge u tegen Romanowna houden, alsof ge een geheim weet, hare geboorte betreffende, en...’

‘Is er een geheim?’ vroeg Milna, hem in de rede vallende.

‘En draag zorg,’ voegde hij er dadelijk bij, alsof hij Milna's vraag niet hoorde, ‘om tegen de prinses nog eens, evenals hedenavond, over de familie Pugatscheff te spreken. Maar weder op dezelfde wijze, want het is het waarschijnlijkst, dat zij juist wel tegen

[pagina 11]
[p. 11]

de keizerin over die menschen zal spreken, als gij haar vraagt dit niet te doen. Vaarwel, mijne dochter, als ik u nog eens wensch te spreken, zal ik het u doen weten op dezelfde wijze als ik heden deed, en als ge mij iets te zeggen hebt, moet ge maar een slaaf zenden naar de plaats die ik u aangewezen heb.’

Nogmaals hield hij Milna zijn hand toe, maar evenals bij het binnenkomen knielde zij voor hem neder om zich te laten zegenen, waarna zij zich verwijderde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken