Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes
Afbeelding van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjesToon afbeelding van titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

Scans (10.45 MB)

ebook (3.77 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.J. Bos



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

(1878)–Reinoudina de Goeje–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Eene verschrikkelijke ontdekking.

Toen Romanowna 's avonds met dokter Dimsdale en zijne vrouw zat te praten, kwam de jonge vreemdeling, die den vorigen dag bij de slede was geweest, een bezoek brengen. Hij werd aan Romanowna voorgesteld als de heer Lowitz, een zoon van professor Lowitz, den beroemden sterrekundige uit Petersburg. Hij was met zijn vader op last van de keizerin in deze landstreek gekomen om opmetingen te doen tusschen de Don en de Wolga voor het graven van een kanaal. Zijn vader was bij Demitreffsk bezig, terwijl hij een weinig hoogerop het terrein moest onderzoeken.

‘Gisteren,’ zoo vertelde hij, ‘was ik juist bezig, toen ik verscheidene paarden zag komen aanhollen; ik had het geluk ze bij de teugels te grijpen en tot staan te brengen. Aan de leidsels zag ik dat zij zich losgerukt moesten hebben, en zoodra ik de dieren dus vastgebonden had, haastte ik mij om het voertuig te zoeken. Mijne geringe moeite werd heerlijk beloond, want....’

‘Uwe verschijning was mij hoogst welkom,’ sprak Romanowna, hem in de rede vallende, ‘want ik was zeer angstig en gevoelde mij zoo diep ongelukkig, dat ik bijna jaloersch werd op Milna's bewusteloosheid.’

‘Hoe gaat het de patiënt?’ vroeg de heer Lowitz.

Dokter Dimsdale vertelde hem dat zij stellig nog eenige dagen het bed zou moeten houden, maar dat het hem voorkwam, dat zij zich minder bezeerd had dan hij eerst vreesde. ‘Deze dames hadden plan zich naar Demitreffsk te begeven,’ voegde hij er bij.

‘Hoe gelukkig,’ zeide de jonge man haastig, ‘dat dit voornemen door eene anders zoo ongelukkige omstandigheid verhinderd werd; want wat zouden twee zulke jeugdige en schoone dames niet te duchten

[pagina 103]
[p. 103]

hebben van het woeste geweld van den wreedaardigen Pugatscheff.’

Romanowna hief verontwaardigd haar hoofd op bij deze woorden, en de dokter trachtte den jongman door een wenk stilzwijgen te vragen, maar Lowitz bemerkte noch het een noch het ander, en vertelde aan mevrouw Dimsdale:

‘Ja, men hoort dagelijks nieuwe staaltjes van zijn bloeddorstigen en ruwen aard. Niet tevreden dat hij den gouverneur van Demitreffsk zoo schandelijk behandelde, heeft hij, nu weinige dagen geleden, diens vrouw en kinderen en alle huisgenooten aan een troepje Kozakken gegeven, om ze naar willekeur te mishandelen en te dooden, terwijl hijzelf ooggetuige was.’

‘IJselijk,’ riep mevrouw Dimsdale, haar handen ineenslaande.

‘Hij heeft thans,’ vervolgde de jonge man, ‘het masker van vroomheid, waarmede hij zoolang de menschen misleidde, geheel laten vallen en vertoont zich in zijne ware gedaante. Nog zeer kort geleden knielde het volk voor hem en zegende hij het. Sommigen beweren dat die oude Roskolniki hem heeft bedorven, maar mijn vader zegt, dat omgekeerd juist hij den priester nog slechter maakt. Hij blijft zich nog even onbeschaamd Peter III noemen, en heeft zelfs roebels laten slaan met zijne beeltenis. Zie, hier is er een,’ zeide hij, terwijl hij mevrouw Dimsdale het muntstuk aanbood.

Nog voor deze het aangenomen had, zeeg Romanowna met een luiden gil neder. Zij had met ijzing en eenige inspanning naar het gesprek, dat in het Fransch gevoerd werd, geluisterd, en nu zij goed begreep, dat er over haren vader op deze wijze werd gesproken, kon zij geen woord uitbrengen, maar liet zich geheel door hare diepe smart overmeesteren.

Lowitz vloog op en wilde haar helpen, maar de dokter weerde hem af, nam het bewustelooze meisje zelf in zijne armen en droeg haar naar haar kamertje.

Terwijl hij daar met zijne vrouw bezig was om Romanowna weer bij te brengen, dacht de heer Lowitz tevergeefs na over de reden van de ontsteltenis van het meisje, want het kwam in het geheel niet in hem op, dat zij eenig persoonlijk belang bij zijn verhaal kon hebben; maar toen de dokter na een poosje bij hem terugkwam en vertelde, dat Romanowna de dochter van Pugatscheff was, deed het hem recht leed dat hij zich zoo onvoorzichtig had uitgelaten.

‘Hadt ge mij toch maar een wenk gegeven, dokter,’ zeide hij.

‘Het was mij onmogelijk dit te doen, zonder dat zij het bespeurde,

[pagina 104]
[p. 104]

en achterna beschouwd is het misschien beter, dat zij dadelijk de geheele waarheid vernam, dan dat zij langzamerhand voorbereid werd op het vernemen van eene tijding, die haar zooveel verdriet moest doen. 't Arme kind sprak heden morgen met zooveel liefde en opgetogenheid over dien ellendeling, dat ik mij dikwijls niet kon inhouden.’

‘Maar wie is zij dan toch eigenlijk?’

‘Dat begrijp ik nog niet goed,’ antwoordde de dokter. ‘Zij werd aan het hof opgevoed, en beweert dat de keizerin hare moeder, en deze bedrieger, die zich den czaar noemt, haar vader is. Ik heb mij al stomp gedacht hoe dat mogelijk kan zijn. Hebt gij te Petersburg ooit van haar gehoord?’

‘Neen, mar ik ben zoo lang in Frankrijk geweest, dat ik volstrekt niet op de hoogte ben van alles wat er te Petersburg voorviel. Ik zal er mijn vader eens naar vragen; maar, dokter,’ vervolgde hij, ‘wie is dat andere meisje?’

‘Zij heet Milna, en is eene wees,’ antwoordde de dokter, ‘zij schijnt eene vriendin te zijn van de dochter van Pugatscheff.’

‘Zou zij spoedig hersteld zijn?’ vroeg de heer Lowitz voor de tweede maal met belangstelling.

‘Ik hoop en geloof het ook wel; zij gevoelt zich zwak door het geleden bloedverlies, maar de schok schijnt overigens niet veel kwaad te hebben gedaan.’

‘Mag ik dagelijks naar den welstand van uwe patiënten komen vragen?’ vroeg de jonge man, zich gereed makende om heen te gaan.

‘De zoon van mijn vriend Lowitz is altijd welkom,’ was het hartelijke antwoord van den dokter, terwijl hij zijn jongen vriend de hand tot afscheid toereikte. ‘Zij slaapt,’ fluisterde mevrouw Dimsdale haar echtgenoot toe, toen deze, nadat hij Lowitz had uitgelaten, nog eens naar Romanowna wilde kijken.

‘Gelukkig,’ sprak de dokter en ging dus maar niet binnen. Zijne vrouw stak eene kaars aan, zette er iets voor, opdat het licht de patiënten niet zou hinderen, maakte allerlei kleinigheden gereed, die misschien noodig konden zijn, en verliet toen het ziekenvertrek.

Zoodra mevrouw Dimsdale de kamer verlaten had, stapte Romanowna uit haar bed. Zij had niet geslapen, zooals hare vriendelijke gastvrouw meende, zij had zich maar zoo gehouden, omdat zij verlangde alleen te zijn. Elk woord, dat de goedhartige mevrouw Dimsdale tot haar sprak, scheen haar wel pijn te doen, en zij was blijde

[pagina 105]
[p. 105]

toen deze eindelijk, denkende dat zij sliep, zweeg, en bijna dankbaar toen zij de kamer verliet, want het bed benauwde haar, en het was haar als kon zij ruimer ademhalen nu zij bij de tafel zat en alleen was.

‘Is het waar?’ vroeg zij zich op angstigen toon af. ‘Is het waar?’ herhaalde zij nog eens, turende in de vlam van de kaars, alsof die haar zou kunnen antwoorden.

‘Is het mogelijk? Kan die jonge man de waarheid gesproken hebben, en is hij... is mijn vader... een... een...? Neen...! neen! het kan niet zijn. Zoo onlangs heeeft hij mij immers zelf nog gezegd, hoeveel leed het hem deed, dat er zoovele menschenlevens werden opgeofferd. Maar die vreemdeling zeide dat hij een masker van vroomheid droeg. O God! is het waar?

‘Hoe diep ongelukkig ben ik dan... en hijzelf! Zijn ziel is reddeloos verloren. De gouverneur aan een paal gespietst, en ik... ik... zou zijn paleis moeten bewonen! Och, neen! het is niet waar... en toch... de jongeling met die heldere oogen zeide dat alles. Wat heeft hij toch ook weer gezegd? Laat ik mij zijn woorden eens herinneren. Bloeddorstig, wreed en schijnheilig, en ik dacht hem zoo groot, zoo edel, zoo liefdevol en godvruchtig. Hoe vreeselijk heb ik mij in mijnen vader bedrogen. Kon ik maar aan misleiding, of aan vergissing denken, maar, helaas! ik moet bijna gelooven dat de verschrikkelijke tijding waarheid behelst, want wat sloeg dokter Dimsdale heden morgen een zonderlingen blik op mij, toen ik over mijn vader sprak.

‘Hij wist zeker wel dat... Och, welk een onbeschrijfelijk ledig gevoel heb ik toch! Het is mij alsof ik geheel alleen in eene groote woestijn ben. Hoe is het toch mogelijk, dat ik nog leef na zulk eene tijding, nu ik verneem dat hij, voor wien ik alles zoo gaarne verliet, een nietswaardige is, een bloeddorstige wreedaard, die... Laat ik die woorden toch niet herhalen, want hij bemint mij, en ik hem immers ook. Laat ik niet hard voor hem zijn, laat ik liever naar hem toegaan en hem smeeken zijn leven te veranderen en aan God toe te wijden. En laat ik hem helpen om door gebeden zijne zonden uit te wisschen.

‘O, ik zou wel altijd geknield willen blijven liggen, totdat ook mijne knieën, evenals die van den heiligen Athanasius, het koude marmer zouden hebben uitgehold, als ik maar wist, dat daardoor de groote zondenschuld van mijn vader kon uitgedelgd worden.

[pagina 106]
[p. 106]

‘Wat zal Milna toch wel zeggen, als zij weet... maar zij zal er niets van te weten komen, want ik zal mijn leed stil in mijn binnenste smoren totdat Maar als het toch nog eens niet waar was.’

Op deze wijze bracht de arme Romanowna het grootste gedeelte van den nacht door. Nu eens was zij overtuigd dat Lowitz de waarheid had gesproken, dan dacht zij weder dat alles laster was; soms zelfs meende zij slechts onder den indruk van een benauwden droom te zijn. Als zij zich dien avond in de hut na het feest te Zarsko Celo weer voor den geest haalde, scheen het haar onmogelijk toe, dat de man, dien zij daar had leeren kennen en liefhebben, dezelfde was van wien nu zooveel kwaad werd verteld.

Met droge oogen staarde het arme meisje in de vlam van de kaars, terwijl zij hoe langer hoe meer gespannen werd, totdat haar op eens weder de woorden van pater Alexius te binnen schoten: ‘Is iemand onder u in lijden, dat hij bidde.’

Zij knielde neder en bad lang en ernstig voor haar vader en voor zichzelve. Na het gebed was zij veel kalmer en kon weder te bed gaan, hoewel zij zich overtuigd hield, dat het haar onmogelijk zou zijn den slaap te vatten, zij bleef stil liggen, omdat zij begreep dat zij hare gezondheid moest sparen Eindelijk zegevierde hare vermoeidheid en viel zij in slaap, zonder door benauwde droomen verontrust te worden.

Toen zij ontwaakte, stond dokter Dimsdale voor haar bed. Romanowna zag hem uitvorschend aan en had bijna hare vraag herhaald: ‘Is het waar?’ doch de uitdrukking van zijn gelaat en de zachte deelnemende wijze waarop hij vroeg: ‘Hoe gaat het?’ maakten alle vragen overbodig; zij begreep dat er niet aan te twijfelen was.

‘De slaap heeft mij verkwikt,’ antwoordde Romanowna, ‘en ik geloof dat ik nu kracht genoeg heb om mijn plicht te volvoeren.’

De dokter vroeg niet wat zij met haar plicht bedoelde, maar zeide: ‘De arme Milna is hard ziek.’

‘Zij sliep van nacht toch zoo gerust,’ merkte Romanowna aan.

‘Zij is veel zwakker dan ik dacht, en zal zeer zorgvuldig behandeld moeten worden. Ik begrijp het gestel van uwe vriendin niet goed,’ zeide de dokter, toen Romanowna een poosje later in de woonkamer kwam; ‘hare krachten schijnen door het een of ander ondermijnd te zijn; want mij dunkt dat het bloedverlies alleen haar zoo zwak niet heeft kunnen maken. Weet gij ook of zij vele zorgen heeft?’

[pagina 107]
[p. 107]

Romanowna deelde hem den dood van Milna's vader mede, ‘maar die,’ zeide zij nadenkend, ‘kan hare gezondheid niet zoo geschokt hebben, want zij heeft mij meer dan eens verteld, dat zij recht gelukkig was hem nog eens gezien te hebben; dat zij niet treurde over zijn dood, omdat hijzelf niet naar langer leven wenschte.’

‘Zou er dan iets anders zijn dat...’

‘Dokter,’ viel Romanowna hem levendig in de rede, ‘zou het niet mogelijk kunnen zijn dat Milna vernomen had, hoe... dat... ik meen, zou zij al vroeger iets geweten hebben van mijn vader?’

‘Dat is niet onmogelijk. Sprak zij veel met u over hem?’

‘Neen, in den laatsten tijd scheen zij dat bepaald te vermijden, want ik herinner mij nu, hoe het mij bevreemdde, dat zij allerlei voorwendsels zocht, om ons vertrek van Tatischewa nog wat uit te stellen, en dat zij, toen ik haar vroeg: ‘Verlangt gij niet om mijn vader terug te zien?’ tot antwoord gaf: ‘Wij leven hier nu zoo kalm en rustig.’

‘Dat kan het wel zijn,’ zeide de dokter, na een poosje te hebben nagedacht, ‘zij wist dat de tijding u zooveel verdriet zou doen, en deed dus haar best er u niets van te laten bemerken.’

Deze veronderstelling bleek zeer juist te zijn, want al spoedig liet Milna zich in het ijlen der koorts woorden ontvallen, waaruit ten duidelijkste bleek, dat zij bekend was met het gedrag van Romanowna's vader. Verscheidene dagen verkeerde Milna niet buiten gevaar, maar eindelijk gelukte het dokter Dimsdale toch de ziekte tot staan te brengen. Het meisje begon zoowel door de gepaste geneesmiddelen, die zij kreeg, als door de oplettende zorgen van hare beide oppassters, mevrouw Dimsdale en Romanowna, weer langzamerhand te herstellen, maar zóó langzaam, dat men gedurig vreesde dat zij weder zou instorten, en dus was het Romanowna onmogelijk om zich, zooals haar eerste plan geweest was, van Milna te verwijderen en haren vader op te zoeken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken