Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

VI

Toen bekend was dat mijn vader een volbloed Hollander was, konden we niet lang meer uit het kamp blijven. Op een ochtend werd tegen de glazen deur geklopt. Het was nog heel vroeg. Erna zette koffie. Maar mijn moeder en ik lagen nog in ons bed op de grond. De mannen kwamen de kamer binnen. We hoorden hun schoenen op de stenen vloer. Ze torenden boven ons uit. ‘Pak je boeltje maar op.’

We kleedden ons aan. De rugzak stond gepakt. Sylva en Erna hielpen met het oprollen van de matrassen. Just zat in de kamer aan de ronde tafel, het hoofd in haar handen. Ze hijgde. Haar vingers met de bolle, blauwe nagels groeven krampachtig in het grijzende haar. Ze keek niet op toen we langskwamen. Alleen Sylva en Erna gingen mee naar buiten. Ze keken toe hoe we vóór in de hoge legerwagen klommen. Hun lippen bewogen toen de motor startte, maar de woorden gingen in het geluid verloren.

‘Gelukkig dat de hond dood is,’ zei ik; ik wist niet of iemand het hoorde.

Een oude heer op straat, in een witte jas tutup, nam zijn hoed af toen we langsreden. Er waren meer mensen die groetten. We groetten niet terug. We zaten als van alles vervreemd. Onze wereld en die van de mensen daar op straat waren twee totaal verschillende, waarbij ieder contact zinloos was geworden.

We werden naar het kamp gebracht dat eigenlijk al was opgedoekt. De vrouwen en kinderen waren al langer dan een jaar geleden met onbekende bestemming afgevoerd. Maar om een klein gedeelte was de omheining van prikkeldraad en een dubbele bamboewand hersteld. Er werden een stuk of dertig vrouwen en kinderen binnengebracht. En ook enkele mannen. Die werden een

[pagina 38]
[p. 38]

straat verder gehuisvest. We zagen elkaar als we bij de wacht ons eten kwamen halen. Ik herkende de man met de lap schuin over een oog, die bij de politieke inlichtingendienst in een van de drie cellen voor me had gedanst.

‘Denkt mijn vrouw dat ik dood ben?’ Hij stond met zijn portie in de hand en stelde de vraag in het wilde weg. De vrouwen liepen langs hem heen.

Ik bleef staan. ‘Nee, dat denkt ze niet.’

Hij keek aarzelend naar wie het gezegd had. ‘Ze hebben haar een doosje gestuurd, een doosje met een pluk haar en mijn nagels, zoals ze van doden doen.’

Ik had gehoord dat de Japanners dat deden. Ze stuurden van gevangenen die onder de martelingen bezweken waren nagels en haar naar de familie. Maar soms stuurden ze die ook wanneer het slachtoffer nog leefde, zo maar om te pesten.

‘Ze heeft het niet geloofd.’

Hij wilde nog iets zeggen. Misschien wilde hij vragen hoe ik dat wist, maar de wacht joeg ons uiteen. We mochten niet met elkaar praten. Er waren bepaalde regels, hoewel er weinig discipline was. Er was geen echt appèl. Wel werden 's morgens de namen afgelezen, maar ieder antwoordde van de plek waar die zich toevallig bevond, nog vanuit bed of van de wc. We hoefden niet te werken en we werden niet of nauwelijks geslagen. Het was nog niet zo slecht. Alleen het eten. Dat kwam van de gaarkeuken, in pisangblad gevouwen porties. Er kwam vaak te weinig en dikwijls konden we het niet eten. Een paar keer in de week bestond het uit rijst met gebakken larons. Ik had wel gezien dat in Chinese toko's een bak water onder de lamp stond. Het licht werd erin weerkaatst, zodat de diertjes, in de war gebracht, in het water vlogen om na wat gespartel te verdrinken. De Chinezen verzamelden ze aan het eind van de avond; zij beschouwden gebakken larons als een lekkernij. Wij kre-

[pagina 39]
[p. 39]

gen ze nu ook. De lijfjes met de tere vleugeltjes knisperden tussen de tanden. We lieten ze staan en aten alleen de rijst. Dat kon niet wanneer we rijst met darmen kregen. De pakjes stonken een uur in de wind. We legden ze opengevouwen in de tuin voor de zwerfkatten, maar ook die lieten ze onaangeroerd.

Soms kwam 's avonds de bami-klotok langs, de bami-Chinees; hij sloeg twee houtjes tegen elkaar, zodat iedereen kon horen dat hij er aankwam, met achter zich zijn koelie, die aan een juk alles met zich meedroeg om de bami klaar te maken. Als de wacht dan goed was, mochten we per huis een leeg pannetje met wat geld bij de poort zetten om het even later gevuld weer op te halen.

Met Kerstmis mochten voor het eerst pakjes van buiten komen. Door gaten in de bamboe-omheining zagen mijn moeder en ik Erna langsgaan en een pakje afgeven bij de wacht. Er zat ontbijtspek in. We hadden nog nooit spek gegeten, we vonden het te vet. ‘Waarom spek, ja? vroeg mijn moeder. We namen een plakje; het was hartig, het smolt op de tong.

Van de mannen kwam voor ieder huis bij wijze van kerstboom een tjemaratak, opgemaakt met watten en zilverpapier. De vrouwen zetten die in de bijna lege huizen en gingen er met de kinderen omheen zitten, in de gammele stoelen die ze hier en daar gevonden hadden. Het was gezellig en tegenover de Japanners was er vooral het feit dat we ons niet lieten kisten.

Maar kort daarop kwamen ze met de mededeling dat we, evenals de anderen vóór ons, op transport zouden worden gesteld. We gingen naar het echte kamp. We reisden per trein, gewoon tussen de andere passagiers in. Al mochten we niet met hen praten, de verschillen tussen de twee werelden smolten weg; nergens was aan te zien dat we gevangenen waren. Maar in Semarang was het doel bereikt. Zelfs onze bewakers schrokken van de

[pagina 40]
[p. 40]

ontvangst. Ze trokken zich terug. We waren overgeleverd aan de bewakers van het andere kamp. Ze schreeuwden en sloegen ons met de kolf van hun geweer de hoge legertruck in.

Dat was het begin. De huis-tuin-en-keukendiscipline maakte plaats voor een andere. Er was een echt appèl, waarbij het hard toeging wanneer ze vonden dat we niet goed genoeg in de rij stonden. Er was nog minder te eten. En er moest gewerkt worden, de hele dag in de hete zon.

Het kamp was in een oud klooster ingericht. De luiken voor de ramen in de slaapzalen zaten dichtgespijkerd. Dat was een paar maanden geleden als straf gebeurd. Sommigen konden het niet verdragen. Op de afdeling waar wij waren ondergebracht zei een jonge vrouw op een morgen dat ze de hantjau was, de nieuwe hantjau, het nieuwe blokhoofd. Alles zou anders worden, de ramen zouden opengaan. Ze was gek geworden. Er werd om gelachen. Na een poosje zou ze worden weggehaald.

Maar er was ook die moeder die gek werd, omdat haar zoontje van haar werd weggenomen. Hij was tien jaar geworden. Dan werden de jongens uit het vrouwenkamp naar een mannenkamp overgebracht. De moeder zag hem vertrekken, ze wist niet waar hij heen ging. De anderen troostten. De mannen waren toch niet gek. Hij zou vast wel worden opgevangen. Misschien kwam hij wel bij zijn eigen vader. Maar de moeder wilde niet luisteren. Het kind was gebrekkig, het had een horrelvoet. Het kon niet zonder haar, zei ze. Ze sloeg om zich heen, zodat ze naar de ziekenboeg werd gedragen en vastgebonden. Het kamp hoorde haar schreeuwen; het roepen om haar zoontje; ze riep en zong zijn naam. De vrouw had een mooie stem. De klanken waaierden in hoge trillers van de ziekenboeg over de barakken, waar

[pagina 41]
[p. 41]

iedereen lag te luisteren en wakker bleef, de hele, lange nacht. Zij moest dádelijk naar het gekkenhuis. Twee mannen in witte jassen kwamen haar halen. Het was stil toen de bel ging voor het appèl.

Kort daarna gingen de luiken weer open, maar toch kwamen er steeds meer gekken. De ruimte was te klein, de kloostermuur te hoog. Het kamp werd opgedoekt. We gingen naar een ander kamp, dat ook in Semarang lag. In beide kampen waren mensen gestorven. Ze konden worden samengevoegd, al moesten in het begin nog mensen buiten slapen, onder afdakjes van kisten en pisangblaren tegen de moessonregens. Die moesten wachten tot er meer doden kwamen en zij de lege plaatsen konden innemen.

Het kamp lag in een wijk aan de rand van de stad, achter gedèg en prikkeldraad. We zaten gewoon in huizen en al waren die overvol, zodat we over elkaar heen moesten stappen om in en uit te gaan, ze lagen aan een straat waar aan weerskanten bomen waren. De honger bleef, en de angst om geslagen te worden.

Mijn moeder werd steeds magerder. Ze was ziek. Ze at zelfs het weinige eten dat we kregen niet meer op. Zij ging eruitzien als een skelet, alle botten puilden uit. Ze kon niet meer zo goed lopen en viel als ze 's nachts naar het toilet ging; je hoorde de botten op de stenen overloop. Ik kon het niet verdragen. Ik snauwde: ‘Ga dan langs de muur, voetje voor voetje. Er zijn toch deuren waar je je aan vast kunt houden.’

Er kwam een dag waarop ze helemaal niet meer kon lopen. De huisgenoten legden haar op een mat in de kamer en gingen eromheen zitten. Toen het donker werd staken ze een kaars op. Er was vergunning gevraagd om op te blijven, omdat er een stervende was. We wachtten met z'n allen, in die ene kamer, stiller dan de dood. We keken toe hoe de ademhaling zwakker werd. Er was

[pagina 42]
[p. 42]

geen doodsstrijd. Ze hield gewoon op met ademen.

‘Toe nou,’ porde ik, ‘toe nou.’ Ik luisterde met mijn hoofd vlak bij haar. Haar borst ging nog even op en neer - ze zuchtte - dat was alles. Ze was dood.

Er werd een brancard gehaald, midden in de nacht. En toen het licht werd brachten we haar weg. Ik voorop achter de baar. Dan de huisgenoten en nog wat vrienden. We liepen door het kamp. Niemand keek op. Iedere dag werden er doden weggebracht. De stoet ging tot aan de poort. Daarna ging de dode alleen verder naar de wereld achter het hek. Er waren mensen buiten die de baar overnamen, maar niemand wist wie die mensen waren en waar de dode heen gebracht werd. Ik zag de bamboe doodkist uit de poort gaan. Even bleven we met z'n allen dralen. Toen gingen we terug naar huis, maar niet meer zo netjes; gewoon slenterend.

Die avond deed het gerucht de ronde dat er aan de oorlog in Holland een eind was gekomen. We wisten niet of het waar was en het kon ons ook niets schelen. Bij ons kwam de bevrijding maanden later.

Een vliegtuig, met de Hollandse vlag onderaan op de vleugels geschilderd, strooide pamfletten over ons uit. De papieren dwarrelden neer, tegelijk met een regen van zuurtjes. De vrouwen strekten hun handen uit. Ze dansten in de straten op hun gezwollen berrie-berriebenen met de open wonden. We stroomden samen bij het varkenshok, de plek van samenkomst waar de Jap ons ook steeds bij elkaar geroepen had om strafmaatregelen aan te kondigen. Nu kwamen we bij elkaar om te bidden. We vouwden onze handen. Een gemurmel steeg op. Het hok met het gaas eromheen was leeg, het varken was dood. Het had het niet overleefd, zoals zoveel vrouwen het niet gehaald hadden en ook mijn moeder niet.

Ik leunde tegen een boom. Ik had buikpijn, dat had ik vaak de laatste tijd. De pijn werd zo hevig dat ik niet

[pagina 43]
[p. 43]

kon blijven staan. Ik zakte onderuit, languit in het gras. De mensen liepen langs me heen. Ik voelde de kramp afnemen, ik zou zo weer op kunnen staan. Ik was er nog niet zo slecht aan toe. Boven op mijn handen en voeten zat een grote, rode vlek, maar het waren geen gaten geworden, zoals bij anderen wel het geval was. Ik had een kaars en vette ze in. Ik was er goed van afgekomen, dacht ik, maar ik dacht ook aan mijn moeder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken